De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 13 september pagina 10

13 september 1885 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

t W». 429. f)E AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VÓÓR NEDERLAND. MILITAIR E ZAK E N. ( ^ Kl. ?J w "l t K '*'. j i w l » f, ** l-, HET VOORLOOPIG VEESLAG OP HET ONTWERP DER GROND WETSHERZIENING MET BETREKKING TOT HOOFDSTUK VIII. Een grootsch werk wordt sinds geroimen tijd voorbereid. Gewichtige veranderingen, die de grondslagen van ons staatsorganisme raken zijn in wording. Mocht aanvankelijk de belangstelling in de Grondwetsherziening niet «eer, groot zijn, in den laataten tijd, nn de kansen voor welslagen aan merkelijk ggn toegenomen, worden door een goed deel des volks met meer opmerkzaamheid de stadiën gevolgd, waarin achtereenvolgens de gewichtige arbeid verkeert. Intnsschen moge de klacht over gebrek aan belangstelling, in de Tweede Kamer genit,misschien eenig recht van bestaan hebben,omdat zooals daar te recht werd beweerd verschillende bepalingen der Grondwet, die herziening vorderden, minder bekend zijn bij het volk, maar des te beter by hen, die in zaken van wetgeving en bestuur gemoeid zijn, by het leger is aan de voorgestelde wijzigingen de grootste aandacht geschonken. De oorzaak daarvan ligt voor de hand. Jaren lang heeft men te ver geefs uitgezien naar verbetering der grondslagen, waarop de samenstel ling onzer levende strijdkrachten is gevestigd. Men heeft de eenige poging tot ingrijpende verbetering zien afwijzen; men heeft voortdurend aangedrongen op een vernieuwde poging, doch te vergeefs, sinds het denkbeeld algemeen was doorgedrongen, dat alleen wijziging in het 8e Hoofdstak der Grondwet afdoende verbetering kon brengen. Reikhalzend zag dan ook het leger naar het oogenblik uit, waarop het groote werk ter hand genomen zon worden. Overtuigd dat ieder Nederlander in een goede regeling onzer levende strijdkrachten het hoogste belang behoort te stellen, wenschen wij korte lings den. indruk te schetsen door het voorloopig verslag op het 8e Hoofdstuk op om te weeggebracht. Wie met aandacht dit verslag volgt, ontwaart al spoedig twee stroomingen in de vertegenwoordiging.'De eene party, gelukkig die der minderheid, is voor hei behoud der beperkende bepalingen. Haar doel is niet alleen den wetgever te binden in den diensttijd en de getalsterkte, maar vooral ook in de samenstelling der strijdkrachten. Voor haar bestaat blijkbaar slechts n oogmerk, d. i. aan den gewonen wetgever de gelegenheid te benemen, het vraagstuk der plaatsvervanging te regelen naar den zin der natie. De waarborg, zoo die al bestaat, die de bestaande Grondwet tegen den persoonleken dienstplicht biedt, wil zij onder geen voorwendsel prijsgeven. Daarom wenscht zjj de loting te behouden, en tracht zij ook langs zijwegen haar oogmerk te bereiken. Immers waartoe dient het, te wijzen op de groote moeilijkheid eener goede regeling der levende strijdkrachten, een zaak, waarbij financieele en persoueele belangen voortdurend met elkander in strijd zijn. Het is waar, dat vermindering van den personeelen druk slechts ver meerdering van de financieele lasten ten gevolge kan hebben. Ook het Omgekeerde is waar. Wie echter behoud van de onafhankelijkheid wil, moet lüch offers getroosten, waarvan de omvang evenwel nog verre blijft beneden hetgeen gevraagd zal worden door een eventueelen vreemden overheerscher. De grens voor de financieele offers schijnt in de laatste jaren bereikt. De personeole druk daarentegen is zeer ongelijkmatig verdeeld. Welaan dan, dat de onbillijkheid op dit gebied ophoude, dat ook de gegoede standen hun evenredig deel dragen aan de lasten, door de landsverdediging aan de burgers van den staat opgelegd. Het is een verblijdend verschijnsel, dat tegenover de partij van het behoud, een andere machtiger fractie wordt gevonden, die de vrijheid, in het ontwerp aan den wetgever geschonken, van harte toejuicht. Eindelijk, na jaren langen strijd, schijnt men dan toch tot het inzicht te zullen geraken, dat men niet langer ongestraft mag spotten met de lessen door hét verledens óns op zoo ruime schaal geschonken. Terecht- beweert de meerderheid der vertegenwoordiging, dat voor overdrijving der militaire lasten geen vrees behoeft te bestaan bij de heersohende begrippen op dit gebied en by de zekerheid, dat de ver tegenwoordiging in deze voor de belangen des volks zal waken. Evenmin behoeft men te vreezen, dat aan den plicht, om den vaderlandschen grond te helpen verdedigen uit zucht naar volksgunst zal worden te kort gedaan. De verplichte krijgsdienst is een last, die zich evenals' de belastingen 'eënigermate naar de behoefte moet regelen. Vaststelling van de juiste maat van dien last by de Grondwet werkt niet alleen' belemmerend voor een doelmatige inrichting der verdediging, maar kan zelfs in gegeven omstandigheden tot een geheel noodelooze verzwaring van 'druk leiden. Men denke slechts aan de mogelijkheid van verkorten diensttijd of van een zekere speling voor den aanvang daarvan, bij afschaf fing der dienstvervanging. Bij de tegenwoordige regeling van den diensttijd gaan de beste krachten, na kostbare vijfjarige oefening voor de verdedi ging verloten. Elke nieuwe regeling zal het noodige verband moeten brengen tusschen militie en schutterijen. Voor dergelijke bijzonderheden is echter niet de Grondwet, maar wel de wet de aangewezen plaats." Wil men sterker bewijs, dan uit het aangehaalde blijkt, tegen beper king van der macht des wetgevers. Met groote instemming hebben wij bovenstaande regels geciteerd. Wanneer aldus het gevoelen is van vele andere leden" tegenover dat van een aantal leden," dan mag met eenig vertrouwen de toekomst worden te gemoet zijn. Inderdaad het schijnt, dat een omkeer heeft plaats gehad in het gevoelen van een groot deel der vertegenwoordiging, dat men eindelijk den weg op wil, die voorheen door enkele deskundigen, in de laatste jaren echter door allen met groote eenstemmigheid als de eenig juiste is aangewezen. Wij zijn dus reeds verder op den «eg, dan men met het oog op de geschiedenis van het verledene mocht aannemen. Zelfs betreurden verscheidene leden" meer bepaaldelijk, dat de voorstellen der Regeering geen bindende bepalingen bevatten omtrent den persoonlijken dienstplicht en de organisatie van het leger bij de wet. Hoe sterk wij ook voor beide gestemd zijn, toch zqn wij van meening met een deel van de vooruitstrevende party, dat het Een ander principieel verschil Heek in de vertegenwoordiging te be staan ten opzichte van de beteekenis van (art. 178. Art. 178 van het ontwerp, geheel overeenstemmende met art. 180 van het verslag der staatscommissie, luidt: Alle Nederlanders, daartoe in staat, sijn verplicht mede te werlien tot handhaving der onafhankelijkheid van het Byb en tot verdediging van sün grondgebied. ' Ook aan ingezetenen, die geen Nederlanders sijn Jcan die plicht wor* den opgelegd. Terecht wordt in het verslag gewezen op de betere keuze van het woord Nederlander" in plaats van ingezetene". Daardoor zijn dus alle Nederlandsche staatsburgers, ook zij die buiten 'e lands zijn, verplicht aan de verdediging deel te nemen. Wat wil de uitdrukking: '?daartoe in staat" beteekenen? Stond er: daartoe lichamelijk in staat", dan zou alleen aan persoonlijk te verrichten diensten gedacht kunnen worden. Moet echter dit woord zoo opgevat worden, dat de wetgever het recht heeft, om hen die physiek ongeschikt zijn, vrijstelling te verleenen van persoonlijke diensten, ech ter niet van betaling van een zekere som als defensiebelasting, in Duitschland, Zwitserland en Oostenrijk bekend onder den naam van Wehrstcmr? Is dit inderdaad het geval, dan heeft de uitdrukking zeker alle recht van bestaan. Eenige leden der behoudende partij wenschten het woord medewer ken" vervangen te zien door: de wapens te dragen". Zy verdedigden hunne meening met de bewering, dat elk Nederlander in oorlogstijd de wapens moet opvatten om het vaderland te helpen verdedigen, welke verplichting, naar hun oordeel, krachtiger in de Grondwet neergelegd moet zijn, dan door het woord medewerken." Terecht wordt door de voorstanders van het Regeeringsontwerp daartegenover gesteld, dat me dewerken" alles insluit, dat de Staat niet alle burgers, zoo ze in vredes tijd niet weerbaar gemaakt zijn, kan gebruiken als soldaat, dat zelfs een ophooping van ongeoefeuden in de gelederen meer kwaad dan goed zou doen. Het is zeker een bewijs van wijze staatsmanskunst, voor de landsdefensie een ieder te gebruiken in overeenstemming met zijn geschikt heid voor bijzondere diensten. Allen in den wapenhandel te oefenen zal wel steeds tot de vrome wenschen behooren. Men neemt daarom alleen hen tot gewapenden, die in vredestijd zich hebben geoefend. Het tijdperk der volkslegers schijnt voorby. De oorlog van 70-71 heeft daghelder bewezen, dat zelfs bij uitstekende aanvoering, door een man als Changy, de Fransche volkslegers, ondanks hun doorslaand numeriek overwicht, niet in staat waren n enkel blijvend voordeel te behalen. Stroomen bloeds zijn nutteloos vergoten. Tegenover geoefende legerscbaren, be zield met hoog zedelijke begrippen, vermag de grootste vaderlandsliefde, de grootste dapperheid geen weerstand te bieden. Maar er is nog een redeii, waarom wij de voorkeur zonden geven aan het woord medewerken." Immers het woord dragen der wapens" is door de tegenstanders van den persoonlijken dienstplicht steeds geëxploi teerd. Voor hen gold dit woord slechts voor den tijd van oorlog, omdat de natie in vredestijd toch wel nimmer in haar geheel zon worden ge oefend. Daarom moet dit dubbelzinnige woord uit de aanstaande Grond wet worden geweerd. .Eindelijk zou medewerken" ook kunnen bedoe len: door betaling de» vaderlandschen bodem helpen verdedigen." Van dat standpunt gezien zou men zich dus van de persoonlijke verplichting vrij kunnen koopen. De 2e alinea van art. 179 van het Regeeringsontwerp luidt echter: De wet regelt den verplichten Krijgsdienst. Zi) regelt ook de verplichtingen, die aan hen, die niet tot de eee- of landmacht be hooren, ten aansien van 's lands verdediging opgelegd kunnen worden." Werd deze alinea, zooals vele wenschten, vervangen door de redactie door de staatscommissie daaraan gegeven, dan zou alleen een weer belasting opgelegd kunnen worden aan de physiek ongeschikten. Daarom wenschten enkele leden achter het woord verplichtingen", het woord lasten" te voegen. Is deze uitbreiding weuschelijk? Kaar onze meeoing in geen opzicht. . Volgens de wet van 28 Juni 1878 in Zwitserland betalen alleen de physiek ongeschikten en zij, die voor het einde hunner weerplichtigheid het land hebben verlaten, den Wehrsteuer". In Oostenrijk betaalt bovendien voor den tijd van vrede natuurlek zoolang de weerplichtigheid duurt hij, die is aangewezen, om in oorlogstijd in zijn eigen betrekking ten behoeve van het leger werkzaam te zijn, zooals artsen, telegrafisten etc., een schadeloosstelling. In Duitschland willen velen tot dusverre van geen weerbelasting weten. De Duitscher, die om eenige reden vrijgesteld wordt van militairen oefenplicht in vredestijd, mag zich niet bevoorrecht achten. Steeds moet het in Duitschland als een eer beschouwd worden in het leger geënroleerd te worden. Reeds hieruit blijkt, hoe voorzichtig men met de toepassing van een weerbelasting moet zijn. Elders schreven wij omtrent dit onderwerp: Slecht toegepast zou de defeiisiebelasting kunnen meewerken, om aan het dwaalbegrip voedsel te geven, dat militaire diensten met geld kunnen worden afgekocht. Dit zou o. a. plaats hebben, indien men hen belastte, die door het lot vrijgesteld worden van intreding in het leger." Belast behooren alleen te worden de physiek ongeschikten, de van militairen dienst vrijgestelden, d. i. de kostwinners van gezinnen, voor zoo verre zij in staat zijn de belasting te betalen, degenen die aan het hoofd eener zaak staan, waarbij hunne tegenwoordigheid onmisbaar is en eindelijk zij, die zich in vredestijd niet oefenen doch in tijd van oorlog bij de hulpdiensten werkzaam zijn. Deze toepassing nn, benevens een afdoende regeling der strijdkrachten worden het meest gewaarborgd door de alinea over te1 nemen zooals die door de staatscommissie is voorgesteld. Omtrent de overige artikelen valt weinig mede te deelen wat niet in het verslag of oldere te vinden is. Moge de gewichtige arbeid der Grondwetsherziening spoedig tot een goed einde gebracht worden, dan is daarmede de beste grondslag gelogd voor een afdoende regeling van onza lerende strijdkrachten. Gambreaux. ?J

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl