De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 13 september pagina 2

13 september 1885 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

r**" I MA ***** «O. 429 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. «oldoening fa schenken. Door die ruiten met papiertjes te beplakken, (als men 'gebruik maakte van reclames van 't bekende magazijn No. 89 ?of van eenig ander huis ware er wellicht nog een geldelijk voordeeltje «rit-te slaan) toude men ze vogelvrij kannen verklaren. Natuurlek moet de veroorzaakte schade den eigenaars of huurders van woningen worden vergoed en zoude men een tarief kannen vaststellen dat opgaven bevat hoeveel elke vierkante decimeter glas waard is. Zeer aanbevelenswaardig zonde ik net achten wanneer men een vergelijk met de verschillende glasveraekering-maatschappijen kon treffen, opdat die het risico voor een prikje overnemen. Eén bezwaar was bij ouj aanvankelijk het denkbeeld, waar men de vele vreemdelingen, die de pseudo-oproeren zouden willen by wonen, moest plaatsen. Ik kwam echter spoedig op eene goede gedachte: Men vrage verlof het Koninklijk Paleis, dat toch meestal ongebruikt staat, als tri bune te mogen inrichten en vérhure dan, voor grof geld, plaatsen aan de vele ramen van liet gebouw. Verpleegden in liefdadigheids-gestichten of lieden die een bewijs van onvermogen kunnen vertoonen, kunnen gratis plaatsing in den koepel van het achtste wereldwonder of op het beursdak erlangen. Ik laat de vragen onbesproken of men, tot opluistering van het geheel, Tftn de goede diensten van Schutterij en Brandweer zoude kunnen gebruik maken, of het zaak zonde wezen de leden van onzen gemeente raad, ia groot pontificaal, ten paleize optestellen en of symbolische en allegorische voorstellingen van roemrijke zaken uit Amsterdam's verleden weiücht konden worden vertoond. fa grove trekken gaf ik slechts een plan aan en laat het aan meer bevoegden over om het in onderdeelen nittewerken. De overtuiging staat b§-< n$ vast dat, als de, door mg geopperde gedachte ingang vindt en tot uitvoering komt, legioenen buitenlui de stad zullen binnenstroomen, schatten geld in de portemonnaies der stedelingen zullen terechtkomen, al wat op tegenspoed en slapte in zaken gelijkt zal verdwijnen en de aloude Anutelstad in vernieuwden luister zal prijken. Ban zal hot natuurlijk heeten: Moest nu juist een jongen als Jan iquarius zoo iets bedenken, hadden «g dat ook niet kannen doen?" ' Ach zoo gaat het, helaas, altijd in de wereld; ik reken het waarlijk oog een buitenkansje dat er een dichter is geweest, die, als had hij een TOQfgëvoel van 't geen ik eenmaal zoude praasteeren. zong: ' Und was kein Verstand der Verstandigen sieht, Das bet in Einfalt ein kindlich Gemütht" Hottgftcht$qd, mijnheer de Redacteur, Ed. Dw. Dienaar, . ' Jan Aquarius. PS. Pa is in de wolken over mijn plan, hg vreest echter dat het wat al te druk in Amsterdam zal worden en men niet alle toestroomenden ? zonde kunnen. bergen. Daarom wenscht hg in bedenking te geven om de pseudo-oproertjes gelijktijdig in de hoofdsteden van alle provinciën te verteonen. ZEd. meent dat dit het voordeel zoude hebben dat dan geheel Nederland op eens uit den brand zoude zijn. Het is zeer zeker ook eene opinie, en eene opinie die de overweging waard is. UIT HET HAAGJE, XLVII. Be pers is de koningin der aarde." Wie eigenlijk de uitvinder is van dit fraai aphorisme, weet ik niet, maar er valt inderdaad niets op af te dingen. En als dat waar is van de Pers in 't algemeen, dan is 't in de allereerste plaats waar van de Dagbladpers, 't Is daarom dat ik zoo trotsch ben op mjjn allernederigst plaatsje te midden der bedienaren van gemelde Pers, van de verdienstelijke menschen, die hun lezende nataurgenooten geregeld op de hoogte houden van wat er in dit tranendal dagelijks omgaat. Aan dit rechtmatig gevoel van trots paart zich geregeld een reine vreugde, telkens wanneer ik begin met mijn pen in de inkt te doopen, teneinde het inschikkelijk publiek voor te lichten met mgne wijsheid of te vergasten op de spranken van mijn tintelend vernuft, al naar ge lang van mijn geestelijke stemming of inspiratie. Maar, helaas, geen vreugde is onvermengd op deze wereld, en we zijn allen zoo doordron'' gen van de waarheid van dit feit en er zoo mede vertrouwd geraakt, dat we ons maar niet kunnen verbeelden dat het op een betere wereld dan de onze anders zijn kan. Enfin, dit raakt aan de theologie en met uw verlof zallen we die maar laten rusten. De vreugde Van een dag- of weekbladschrijver zou dan ook geen aardBche vreugde zjjn, als ze niet haar oogenblikken van teleurstelling, van ? smart, van wrevel, van moedeloosheid had. Goddank, daar ontbreekt het ons niet aan. In de eerste plaats zorgt het vriendelijk publiek er voor, dat de rozenblaren waarop wig zoo behaaglijk rusten, nu en dan een krenkeltje hebben, en in de tweede plaats komen de omstandigheden en de dageujksche gebeurtenissen ons telkens ruw op 't lijf vallen om ona karretje, dat op een zandweg liep, uit het spoor te werpen. Zoo schreef-ik verleden week dat we hier den winter ingingen en alsof de machten die over het weer gebieden, slechts hadden gewacht op een gunstige gelegenheid om mg in m$n hoedanigheid van kroniek-schrijver een correctie toe te dienen in den vorm van een démenti, werd het den volgenden dag eensklaps zomer en na dien tjjd is 't dat vrg wel geble ven, 't Beste bewijs hiervoor is dat het, op 't oogenblik terwijl ik dit ecMJf, uit Jwt noordwesten stormt dat het liefhebberij is en 't gisteren denderde en weerlichtte beurtelings uit t-kruis en b-mol. Nu zal 't me -ook volstrekt niet verwonderen, als de zomer weer terstond plaats voor den winter, zoodra ik mijn schrijven aan de Amsterdam» ofrdej|aet heb gebracht; en zoo kan ik aan den gang Mg ven met de vorige week acbsaef, Geen wonder aldus, waarde heer, dat ik huiverig ben geworden tet* anders te behandelen dan feiten die niet door 't wisselziek weer en on voorziene omstandigheden kunnen worden omvergeworpen. Zoo, bijvoor beeld, had ik ginds lang een verfrisschend tafereeltje willen ophangen van een der grootste sieraden onzer residentie, een sieraad dat in den laatsten tijd zoozeer in weelde en luister is toegenomen, dat alle deskun digen van oordeel zijn, dat het thans zijn toppunt van pracht en geurig heid heeft bereikt. * Ik bedoel de Haagsche lagunen, waarbij die vau Amsterdam en Venetiëvergeleken, geen hand water hebben. Men kan zich moeilijk iets pittoresker, iets rijker, iets verkwikkender voorstellen dan onze Haagsche kanalen, die beurtelings op erwtensoep en gesmolten pik gelijken, naarmate van het meerder af minder licht dat er op valt, maar er den geur niet van hebben. Ze rieken inderdaad heel anders, en ik moet het bij deze betreuren, dat een schrijver van het middel is ver stoken om op een andere wijze dan door vergelijking een denkbeeld te geven van den zeer aparten geur oozer stadsgrachten, van welke, volgens; sommigen, de Veenkade de kroon spant, terwijl anderen weer de voor keur geven aan de Veenlaan of Hoogen Wal. Over den smaak valt echter niet te twisten, evenmin over den reuk, hoewel ik voor mij vind dat ze elkaar in gewichtigheid niets toegeven. Naar welke bloemen ze eigenlijk rieken, zou ik niet kannen zeggen, maar niet naar reseda, dit weet ik wel Zie, onwillekeurig heb ik me laten verleiden toch te doen wat ik niet van plan was, namelijk mijn lezers te verlekkeren op een scheutje Eau-de-la-Haye, het steeds beroemder wordend water, dat blijkbaar is be stemd om in een niet te ver verwijderd verschiet het Eau-de-Cologne uit de toilet-wereld te verdringen. Gaarne zou ik voortgaan den lof dezer Haagsche beroemdheid nit te bazuinen, maar ik durf niet. Immers 't zou volstrekt niet vreemd zijn dat de inkt mijner dichtelijke beschrijving nog niet was opgedroogd, of de Haagsche gemeenteraad liet mij met een paar beschaamde kaken staan, door eensklaps al het Eau-de-la-Haye naar zee te doen stroomen op welke geheimzinnige wijze weet ik niet, maar die Raad weet op alles raad en is tot alles in staat en te vervangen door dood-ordinair water zonder reuk of smaak, alleen goed voor de visschen. Derhalve eigenliefde, zoowel als liefde voor de stad mijner inwoning, beletten mij gehoor te geven aan den drang van mijn hart en ik werp liefst den sluier der discretie over het schoonste sieraad onzer stedemaagd, den gordel van smaragd die haar weelderige lenden tooit. % Ik mag intnsscben mijn vrees niet verhelen dat, voor 't geval zeker iemand, die dit jaar bij voorkeur het gelukkig Spanje tot zomerverblijf beeft gekozen, 't in haar hoofd macht krijgen ons met een nabezoek te vereeren, onze wijze, voorzienige heeren van den Baad, na 't vertrek der ongenoode gast, wel in staat zouden zijn door iets wat zg in hun gemi» aan aesthetisch gevoel waterversching" gelieven te noemen, 's-Hage's fraaiste sieraad totaal te bederven, zonder voorwendsel, noto bene, dat het de bedoelde ongenoode gast hierheen heeft gelokt. Als of 't dan toch niet te laat was'. En ware de vergelijking niet zoo profaan, dan \ zonden we in dat geval kunnen zeggen, dat het de geschieden» > was van het kalf en den pat. Komt ze echter niet. de Ongevraagde* / dan mogen we de gegronde hoop koesteren, dat er van die heiligschen» *| nende water-verversching ook nooit iets komen zal. Maar dan moeten | ook journalisten en kroniekschrijvers zich er niet mee bemoeien, anctanvi is de Raad er niet te goei voor beu met een langen neus te laten staan. ' Om dezelfde reden waarom ik de vorige snaar niet gaarne bespeel,» wil ik die der politiek ook liever niet aanroeren, en deze onthouding valt me zwaarder dan menigeen wel zou denken, want ik zit warm in do kennissen die zich by voorkeur overgeven aan de uitspanning van po litieke tinuegieterij. Ik heb oogenblikken, dat ik me als doortrokken gevoel van politiek sentiment, door mijn politieke vrienden in mijn boe* zem overgestort, en ge zult moeten toestemmen, dat het een waar genot ? is zijn sentiment op het papier over te brengen, evenzeer als 't een marteling is dit niet te kunnen doen. Dit neemt echter niet weg dat ik wel eens voor de grap mag zeggen . hoe sommigen mijner kennissen voornoemd, elk van hun standpunt, in den tegenwoordigen benarden politieken toestand de zaken inzien. Daar hebt ge bijv. mijn vriend Paradoxus. Helaas, zijn naam wijst reed* aan, dat zijn standpunt niet dat kan zijn 't welk een waar politicus be hoort in te nemen. In plaats van de zaken te beoordeelen met al den ernst daartoe vereischt, vermeet hjj zich, den draak er mede te steken. »Ik dacht," zoo laat hg zich uit, dat de franschen de grootste Uagueurs van de wereld waren, maar ik heb niet gerekend op de Spanjolen. Die heeren hebben zich altijd op hun ziel laten spelen pardon, de uit* drukking is niet van mij te water en te land, en van ons hebben ze) hun gerechte portie gehad; maar nu kraaien ze de heele wereld bg elkaar om ruzie te zoeken tegen den grootsten bullebak, die hen met huid en haar kan verslinden. Ze hebben immers geen geld en geen schepen en 't leger waarop ze kunnen bogen is alleen afgericht om hun eigen re; geering te bevechten en weg te jagen." j Zoo sloeg de man door en daar ik 't voor mezelf vernederend vond er het zwijgen toe te doen, waagde ik de volgende opmerking: 't Is niet edelmoedig, mijn waarde Paradoxus, op den zwakkere te smalen, vooral wanneer de sterkere hem onderdrukken wil. Even hardverheffend ala 't voor den echten vaderlander is, getuige te zgn, hoe een geheele natie door nationaliteitsgevoel, beter gezegd, door vaderlandsliefde gedreven, als n man zich verheft om vreemd geweld manmoedig te braveeren, > evenzoo, hmt Enfin, ge begrijpt wat ik bedoel. Ik wil maar zeggen, dat ik sympathie gevoel voor de Spanjaarden en hun regeering. Met echt vaderlaudschen trots denk ik thans ook terug aan het glorievol tijdstip en onze jongste vaderlandsche geschiedenis, toen de Engelsehe overmoed ons een Tenom-quaestie op den hals verkoos te schuiven, om, gelegenheid te hebben ons geen eilandjes Yap maar een heelen Indischen archipel afhandig te maken, en hoe kranig we toen van ons afhebban gesproken, bg monde van onzen gezant te Londen, en hoe dreir / regeerujs».,toBn haar tanden .heeft latea,zien. Jat hadden w»,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl