Historisch Archief 1877-1940
r**"
I
MA *****
«O. 429
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
«oldoening fa schenken. Door die ruiten met papiertjes te beplakken,
(als men 'gebruik maakte van reclames van 't bekende magazijn No. 89
?of van eenig ander huis ware er wellicht nog een geldelijk voordeeltje
«rit-te slaan) toude men ze vogelvrij kannen verklaren. Natuurlek moet
de veroorzaakte schade den eigenaars of huurders van woningen worden
vergoed en zoude men een tarief kannen vaststellen dat opgaven bevat
hoeveel elke vierkante decimeter glas waard is. Zeer aanbevelenswaardig
zonde ik net achten wanneer men een vergelijk met de verschillende
glasveraekering-maatschappijen kon treffen, opdat die het risico voor een
prikje overnemen.
Eén bezwaar was bij ouj aanvankelijk het denkbeeld, waar men de
vele vreemdelingen, die de pseudo-oproeren zouden willen by wonen, moest
plaatsen. Ik kwam echter spoedig op eene goede gedachte: Men vrage
verlof het Koninklijk Paleis, dat toch meestal ongebruikt staat, als tri
bune te mogen inrichten en vérhure dan, voor grof geld, plaatsen aan
de vele ramen van liet gebouw. Verpleegden in liefdadigheids-gestichten
of lieden die een bewijs van onvermogen kunnen vertoonen, kunnen gratis
plaatsing in den koepel van het achtste wereldwonder of op het beursdak
erlangen.
Ik laat de vragen onbesproken of men, tot opluistering van het geheel,
Tftn de goede diensten van Schutterij en Brandweer zoude kunnen
gebruik maken, of het zaak zonde wezen de leden van onzen gemeente
raad, ia groot pontificaal, ten paleize optestellen en of symbolische en
allegorische voorstellingen van roemrijke zaken uit Amsterdam's verleden
weiücht konden worden vertoond.
fa grove trekken gaf ik slechts een plan aan en laat het aan meer
bevoegden over om het in onderdeelen nittewerken. De overtuiging staat
b§-< n$ vast dat, als de, door mg geopperde gedachte ingang vindt en
tot uitvoering komt, legioenen buitenlui de stad zullen binnenstroomen,
schatten geld in de portemonnaies der stedelingen zullen terechtkomen,
al wat op tegenspoed en slapte in zaken gelijkt zal verdwijnen en de
aloude Anutelstad in vernieuwden luister zal prijken.
Ban zal hot natuurlijk heeten: Moest nu juist een jongen als Jan
iquarius zoo iets bedenken, hadden «g dat ook niet kannen doen?"
' Ach zoo gaat het, helaas, altijd in de wereld; ik reken het waarlijk
oog een buitenkansje dat er een dichter is geweest, die, als had hij een
TOQfgëvoel van 't geen ik eenmaal zoude praasteeren. zong:
' Und was kein Verstand der Verstandigen sieht,
Das bet in Einfalt ein kindlich Gemütht"
Hottgftcht$qd, mijnheer de Redacteur,
Ed. Dw. Dienaar,
. ' Jan Aquarius.
PS. Pa is in de wolken over mijn plan, hg vreest echter dat het wat
al te druk in Amsterdam zal worden en men niet alle toestroomenden
? zonde kunnen. bergen. Daarom wenscht hg in bedenking te geven om
de pseudo-oproertjes gelijktijdig in de hoofdsteden van alle provinciën te
verteonen. ZEd. meent dat dit het voordeel zoude hebben dat dan geheel
Nederland op eens uit den brand zoude zijn.
Het is zeer zeker ook eene opinie, en eene opinie die de overweging
waard is.
UIT HET HAAGJE,
XLVII.
Be pers is de koningin der aarde." Wie eigenlijk de uitvinder is
van dit fraai aphorisme, weet ik niet, maar er valt inderdaad niets op
af te dingen. En als dat waar is van de Pers in 't algemeen, dan is 't
in de allereerste plaats waar van de Dagbladpers, 't Is daarom dat ik
zoo trotsch ben op mjjn allernederigst plaatsje te midden der bedienaren
van gemelde Pers, van de verdienstelijke menschen, die hun lezende
nataurgenooten geregeld op de hoogte houden van wat er in dit tranendal
dagelijks omgaat.
Aan dit rechtmatig gevoel van trots paart zich geregeld een reine
vreugde, telkens wanneer ik begin met mijn pen in de inkt te doopen,
teneinde het inschikkelijk publiek voor te lichten met mgne wijsheid of
te vergasten op de spranken van mijn tintelend vernuft, al naar ge
lang van mijn geestelijke stemming of inspiratie. Maar, helaas, geen
vreugde is onvermengd op deze wereld, en we zijn allen zoo
doordron'' gen van de waarheid van dit feit en er zoo mede vertrouwd geraakt, dat
we ons maar niet kunnen verbeelden dat het op een betere wereld dan
de onze anders zijn kan. Enfin, dit raakt aan de theologie en met uw
verlof zallen we die maar laten rusten.
De vreugde Van een dag- of weekbladschrijver zou dan ook geen
aardBche vreugde zjjn, als ze niet haar oogenblikken van teleurstelling, van
? smart, van wrevel, van moedeloosheid had. Goddank, daar ontbreekt het
ons niet aan. In de eerste plaats zorgt het vriendelijk publiek er voor,
dat de rozenblaren waarop wig zoo behaaglijk rusten, nu en dan een
krenkeltje hebben, en in de tweede plaats komen de omstandigheden en
de dageujksche gebeurtenissen ons telkens ruw op 't lijf vallen om ona
karretje, dat op een zandweg liep, uit het spoor te werpen.
Zoo schreef-ik verleden week dat we hier den winter ingingen en alsof
de machten die over het weer gebieden, slechts hadden gewacht op een
gunstige gelegenheid om mg in m$n hoedanigheid van kroniek-schrijver
een correctie toe te dienen in den vorm van een démenti, werd het den
volgenden dag eensklaps zomer en na dien tjjd is 't dat vrg wel geble
ven, 't Beste bewijs hiervoor is dat het, op 't oogenblik terwijl ik dit
ecMJf, uit Jwt noordwesten stormt dat het liefhebberij is en 't gisteren
denderde en weerlichtte beurtelings uit t-kruis en b-mol. Nu zal 't
me -ook volstrekt niet verwonderen, als de zomer weer terstond plaats
voor den winter, zoodra ik mijn schrijven aan de Amsterdam»
ofrdej|aet heb gebracht; en zoo kan ik aan den gang Mg ven met
de vorige week acbsaef,
Geen wonder aldus, waarde heer, dat ik huiverig ben geworden tet*
anders te behandelen dan feiten die niet door 't wisselziek weer en on
voorziene omstandigheden kunnen worden omvergeworpen. Zoo, bijvoor
beeld, had ik ginds lang een verfrisschend tafereeltje willen ophangen
van een der grootste sieraden onzer residentie, een sieraad dat in den
laatsten tijd zoozeer in weelde en luister is toegenomen, dat alle deskun
digen van oordeel zijn, dat het thans zijn toppunt van pracht en geurig
heid heeft bereikt. * Ik bedoel de Haagsche lagunen, waarbij die vau
Amsterdam en Venetiëvergeleken, geen hand water hebben. Men kan
zich moeilijk iets pittoresker, iets rijker, iets verkwikkender voorstellen
dan onze Haagsche kanalen, die beurtelings op erwtensoep en gesmolten
pik gelijken, naarmate van het meerder af minder licht dat er op valt,
maar er den geur niet van hebben. Ze rieken inderdaad heel anders, en
ik moet het bij deze betreuren, dat een schrijver van het middel is ver
stoken om op een andere wijze dan door vergelijking een denkbeeld te
geven van den zeer aparten geur oozer stadsgrachten, van welke, volgens;
sommigen, de Veenkade de kroon spant, terwijl anderen weer de voor
keur geven aan de Veenlaan of Hoogen Wal. Over den smaak valt echter
niet te twisten, evenmin over den reuk, hoewel ik voor mij vind dat
ze elkaar in gewichtigheid niets toegeven. Naar welke bloemen ze eigenlijk
rieken, zou ik niet kannen zeggen, maar niet naar reseda, dit weet ik
wel
Zie, onwillekeurig heb ik me laten verleiden toch te doen wat ik niet
van plan was, namelijk mijn lezers te verlekkeren op een scheutje
Eau-de-la-Haye, het steeds beroemder wordend water, dat blijkbaar is be
stemd om in een niet te ver verwijderd verschiet het Eau-de-Cologne uit
de toilet-wereld te verdringen. Gaarne zou ik voortgaan den lof dezer
Haagsche beroemdheid nit te bazuinen, maar ik durf niet. Immers 't zou
volstrekt niet vreemd zijn dat de inkt mijner dichtelijke beschrijving nog
niet was opgedroogd, of de Haagsche gemeenteraad liet mij met een paar
beschaamde kaken staan, door eensklaps al het Eau-de-la-Haye naar zee
te doen stroomen op welke geheimzinnige wijze weet ik niet, maar die
Raad weet op alles raad en is tot alles in staat en te vervangen door
dood-ordinair water zonder reuk of smaak, alleen goed voor de visschen.
Derhalve eigenliefde, zoowel als liefde voor de stad mijner inwoning,
beletten mij gehoor te geven aan den drang van mijn hart en ik werp
liefst den sluier der discretie over het schoonste sieraad onzer stedemaagd,
den gordel van smaragd die haar weelderige lenden tooit. %
Ik mag intnsscben mijn vrees niet verhelen dat, voor 't geval zeker
iemand, die dit jaar bij voorkeur het gelukkig Spanje tot zomerverblijf
beeft gekozen, 't in haar hoofd macht krijgen ons met een nabezoek te
vereeren, onze wijze, voorzienige heeren van den Baad, na 't vertrek der
ongenoode gast, wel in staat zouden zijn door iets wat zg in hun gemi»
aan aesthetisch gevoel waterversching" gelieven te noemen, 's-Hage's
fraaiste sieraad totaal te bederven, zonder voorwendsel, noto bene, dat
het de bedoelde ongenoode gast hierheen heeft gelokt. Als of 't dan
toch niet te laat was'. En ware de vergelijking niet zoo profaan, dan \
zonden we in dat geval kunnen zeggen, dat het de geschieden» >
was van het kalf en den pat. Komt ze echter niet. de Ongevraagde* /
dan mogen we de gegronde hoop koesteren, dat er van die heiligschen» *|
nende water-verversching ook nooit iets komen zal. Maar dan moeten |
ook journalisten en kroniekschrijvers zich er niet mee bemoeien, anctanvi
is de Raad er niet te goei voor beu met een langen neus te laten staan. '
Om dezelfde reden waarom ik de vorige snaar niet gaarne bespeel,»
wil ik die der politiek ook liever niet aanroeren, en deze onthouding valt
me zwaarder dan menigeen wel zou denken, want ik zit warm in do
kennissen die zich by voorkeur overgeven aan de uitspanning van po
litieke tinuegieterij. Ik heb oogenblikken, dat ik me als doortrokken
gevoel van politiek sentiment, door mijn politieke vrienden in mijn boe*
zem overgestort, en ge zult moeten toestemmen, dat het een waar genot ?
is zijn sentiment op het papier over te brengen, evenzeer als 't een
marteling is dit niet te kunnen doen.
Dit neemt echter niet weg dat ik wel eens voor de grap mag zeggen .
hoe sommigen mijner kennissen voornoemd, elk van hun standpunt, in
den tegenwoordigen benarden politieken toestand de zaken inzien. Daar
hebt ge bijv. mijn vriend Paradoxus. Helaas, zijn naam wijst reed*
aan, dat zijn standpunt niet dat kan zijn 't welk een waar politicus be
hoort in te nemen. In plaats van de zaken te beoordeelen met al den
ernst daartoe vereischt, vermeet hjj zich, den draak er mede te steken.
»Ik dacht," zoo laat hg zich uit, dat de franschen de grootste Uagueurs
van de wereld waren, maar ik heb niet gerekend op de Spanjolen. Die
heeren hebben zich altijd op hun ziel laten spelen pardon, de uit*
drukking is niet van mij te water en te land, en van ons hebben ze)
hun gerechte portie gehad; maar nu kraaien ze de heele wereld bg elkaar
om ruzie te zoeken tegen den grootsten bullebak, die hen met huid en
haar kan verslinden. Ze hebben immers geen geld en geen schepen en
't leger waarop ze kunnen bogen is alleen afgericht om hun eigen re;
geering te bevechten en weg te jagen." j
Zoo sloeg de man door en daar ik 't voor mezelf vernederend vond er
het zwijgen toe te doen, waagde ik de volgende opmerking: 't Is niet
edelmoedig, mijn waarde Paradoxus, op den zwakkere te smalen, vooral
wanneer de sterkere hem onderdrukken wil. Even hardverheffend ala
't voor den echten vaderlander is, getuige te zgn, hoe een geheele natie
door nationaliteitsgevoel, beter gezegd, door vaderlandsliefde gedreven,
als n man zich verheft om vreemd geweld manmoedig te braveeren, >
evenzoo, hmt Enfin, ge begrijpt wat ik bedoel. Ik wil maar zeggen,
dat ik sympathie gevoel voor de Spanjaarden en hun regeering. Met
echt vaderlaudschen trots denk ik thans ook terug aan het glorievol
tijdstip en onze jongste vaderlandsche geschiedenis, toen de Engelsehe
overmoed ons een Tenom-quaestie op den hals verkoos te schuiven, om,
gelegenheid te hebben ons geen eilandjes Yap maar een heelen
Indischen archipel afhandig te maken, en hoe kranig we toen van ons
afhebban gesproken, bg monde van onzen gezant te Londen, en hoe dreir /
regeerujs».,toBn haar tanden .heeft latea,zien. Jat hadden w»,