Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 439
opgemaakt moeten worden. Hoe moeilijk het is achter de beweegredenen
vpet iemands daden en den oorsprong van zijn gedachten te komen, beseffen
2$, dia weten, dat men och in dit opzicht zelfs in zgn beste vrienden vergissen
kw. Qeen mensch of bet boek van zijn geest bevat bladzijden, die voor
anderen onleesbaar zijn. Hoe meer ontwikkeld z\jn zieleleven, hoe meer
raads«bj het «al bevatten. Dichters op dece w^ze te willen doorgronden, is een
hachelijke onderneming. Welk sterflijk oog dringt door in de diepten van
een kunstenaarsnataur ? Wie staat er borg voor, dat de criticus, die het
onderneemt, goed gezien heeft en dat niets hem ontgaan is? Want zooveel
is zeker, dat een.enkele minuut van zwakheid of van onoplettendheid n
trekje ? aan aiju blik kan onttogen hebben, dat evengoed de geheele ziel
? kfB beheerschen, als bij sommige machines een onaanzienlijk krukje of
wieltje bet gausohe werktuig in beweging zet.
D* psychologische metbode heeft nog andere bezwaren dan dat zijj haren
' beoefenaar een reeks van in den hoogsten graad moeilijke proefnemingen
onlegt; proefnemingen, .waarvan hjj heden niet kan scheiden dan met de
gedachte, dat, wanneer hij ze morgen verifieert, het resultaat van giste
ren ten eenemale onjuist zal kunnen blijken. Hoe grooter zy'n nauwgezet
heid en hoe enger zyn literair geweten, des te minder geniet hij van de
nut, die alleen zelfvertrouwen geven kan. Deze methode hinkt bovendien
aan het gevaar, dat de criticus het lichtst zal laten wegen wat het zwaarste
is, en dat het zielkundig onderzoek, waarin hij voorgeeft zich te -verdie
pen, niets te voorschijn brengt don zinledige phrasen of, anders, een berg
bhjkt, die een muis baart. Ik wil zeggen, dat de moeilijkheid om de ziel
van een dichter te doorgronden, zoo groot is, dat hij die het beproeft
hét dikwijls laat blijven bij ordinaire woordenkraam, of verleid wordt
aan een kleinigheid een overdreven waarde toe te schrijven.
'Men weet dat tegenover deze methode de geschiedkundige staat. Op
grond van de waarneming dat lieden van geheel verschillenden aard en
levensomstandigheden, dikwijls gelijksoortige gedachten kweeken en
gelgksoortlge handelingen plegen, onderstelt de historische methode dat
dit algemeene gevolg een algemeene oorzaak moet hebben. Wanneer
men verschillend georganiseerde menschen het zelfde ziet denken en
doen, moet men tot het besluit komen, dat er een kracht bestaat, die
hunne gedachten en hunne daden beheerseht en die met het onderscheid
tusficben hunne bizondere persoonlijkheden niets te maken heeft. Deze
andere methode legt er zich dus op toe, die algemeene krachten te vinden,
omdat zij weet dat die krachten de oorzaken zijn van de verschijnselen,
en niet de zielkundige gesteldheid of de uiterlijke omstandigheden der
pewooen.
. ; Ik mag dese, uitweiding niet te lang maken en vooral niet den schijn
aaojwraen van te willen pronken met veeren, waaruit reeds verscheidene
bekende auteurs zich een geheel kleed hebben vervaardigd. Alleen rest
mj| (U taak het betoog te voltooien, dat de fantasie van den Heer Huet,
die ons thans bezig houdt, tot deze explicatie aanleiding geeft.
, Ia «tede dot van te zeggen, dat de Heer Beets in zijn jongelingsjaren
niets een gacsobe schaar van kunstbroeders, het gezag van Lord Byron
h«eft geëerd} en. dat algemeene verschijnsel te verklaren volgens een
algemeene oorzaak die ik hier in het midden zal laten, omdat ik den Heer
uet voor geen geld myu wijsheid in den mond zou willen leggen
iattode van het voorbeeld van Beets te gebruiken als een illustratie van
het betrokken t^dvak onzer letterkunde, brengt de Heer Huet een
bizonder en zielkundig verband tusschen d* beide poëten alsof inderdaad de
invloed van dan eau op den ander een toeval waie en een uitzon
dering, niet aud«r» dan door een toevallige overeenkomst, door een
verstandhouding bq wijze van uitzondering, te verklaren.
Knonea wjj du» verwachten dat de redeneering van den auteur niet
dan een mager kluitje zal wezen, waarmee hij de lezers in het riet tracht
tracht te staren, den toets van een nauwkeurige beschouwing kan zijn
qnasl-psyehologie dan ook geenszins doorstaan.
Het spreekt van zelf dat in een periode die door een vreemde literatuur
orcrheerseht wordt, de inheemsche dichters dikwijls een zekere tweeslach
tigheid vertoonen. Hun bijzonder talent en de invloed van buiten vloeien
niet steeds tot een schoone evenredigheid te zamen; beide elementen,
' kwalijk vermengd, blijven in hunne werken vaak duidelijk te onderschei
den. Omstandigheden veranderen de verhouding der deelen, en het kan
ook van den toeschouwer afhangen op welk der beide hij gezind
is de aandacht te vestigen. Evenwel zal hij, die met de eigenschappen
der fefftanddtelM, met den aard van het persoonlijk talent en de mate
van den uitheemiob»» invloed bekend is, steeds de uitkomsten weten te
noemen bjj hun waren naam.
Een tweeslachtigheid als deee heeft de schrijver der Fantasten bij den
Heear Belet» oMsjnerht, .en ontziet nu geen kosten om het mengsel tot
zijn ?atneniUUende deelen te herleiden.
'?W8 apnen, zegt bij, ionen dar Geromanscbe moeder, zijn lieden met een
verdeeld gemoed. Ken jood en een heiden dingen ia ons binnenste om den
voorrang, «n het duurt 0omf geruimen tgd eer wij tot het besef van dien
str^d komen on weten waar wy ons aan houden «uilen".
De jood is de Heer Beets, eooala bij zich later tot een orthodox do
minee, tot «en boeteprediker van strengen wandel zal ontwikkelen. De
haidon w dm Heer fleets bezit het omgekeerde der eigenschappen die
men te 4* wederbelft TM hot verdeelde gemoed onderstelt.
Verder Mhmendt men sla hl. 109 ea 110 Dl. II der literarische
Fantazien naar op kenmerkt de Heer Huet den speeialen heiden in
dm 0nd»ho0gleeraar als een «enraeelen heiden, en, resumeert wat hij
zijn»' ?Jalknndif» explikatia" noemt, in het hooge woord: bet aantrek*
kiagsvermogen door den aeoBneelen Byron op onzen dichter uitgeoefend,
(heeft) in dient eigen sensualiteit een hulpvaardig bondgenoot gevonden."
Op aiih «aU *? dit haast ik mij te «eggen op zich zelf bevat deze
ziamade misschien waarheid; waarheid in zoo verre, als wezenlijk de
zinnelijkheid van Byron bij den Heer Beet* een tijdlang weerklank heeft
gevonden. Maar dat in deze overeenkomst de oorzaak zou schuilen van
den invloed door den Engelschen dichter op den Hollandschen
uitgepaftnd, blükt een stelling te zijn. die niet bestand ia tegen de eenvoudige
opmerking, dat de Heer Beets, indien het hem te doen ware geweest om
sensueele lektuur,- om. Engelsche sensueele lektuur, hij dan niet verder
van huis had behoeven te gaan dan tot de geschriften zyner tijdgenooten,
Shelley en Keats. Tot Keats .vooral. Maar ook voor hen, die van histo-;
rische bespiegelingen niet gediend zijn, is er een krachtig argument tegen
het vermoeden van Busken Huet. Een argument, waarvan elk lezer van'
de Camera Obscura de volle beteekenis beseffen kan. Of is er n blad
zijde in dit boek, die de moeders aan hun dochters zouden moeten ver
bieden? Het zijn, ja, allen menschen van vleesch en bloed; maar van
bedwongen vleesch en van koud bloed. De verleider Van der Hoogen
behoort tot de soort, waarvan er dertien in een dozijn gaan, en n
flinke meid jaagt alle dertien in een hoek. Hildebrand zelf is het
ordentelijkste burgermannetje, dat men zich ooit zou wenschen voor te stellen.
Klaartje Douze, de schoone Henriette, Suzette Noiret, Koosje van Na
slaan en welke bleeke bloemen verder bloeien aan het pad, waarlangs
Hildebrand treedt met bezadigde schreden, geen van alle die in zijn
koel brein een enkele gedachte deed oprijzen, welke hij niet terstond
bereid zou ziju baar die ze wekte, in het deftigst idioom mede te deelen en
te explieeeren. Tegen een enkel erotisch gedichtje weegt dit strenge proza
op, zou men denken.
Want meer dan dat, een deugdelijker bewijs dan het citeeren van een
paar erotische gedichtjes of erotische fragmenten, weet de Heer Huet
niet aan te voeren. Op het zelfbedrog der ernstige psychologie heb ik
reeds gewezen, en alvorens te komen op de luchtige grepen waarin hier dat
onderzoek verder bestaat, wil ik een even frappant voorbeeld meêdeelen
van de dwaze dingen, die men, in naam van deze methode, met gewich
tige gezichten debiteeren kan.
Dat Voltaire, in verschillende tijdperken van zijn leven, verschillend
dacht over Shakespeare, ia een verschijnsel, 't welk den psychologen veel
hoofdbrekers heeft gekost. Dat men in 1730 anders dacht dan in 1760
of in 1780; dat de stroom ook Voltaire meesleepte; dat de afwisselende
uitingen bij Voltaire moeten verklaard worden ala een steeds gewijzigd
resultaat van de inwerking der veranderde publieke opinie op zijn bij
zondere meening, dit alles schijnen waarheden, die te dicht vgor de hand
liggen, om door een verziend beoordelaar niet overzien te worden. De
tweeslachtigheid der uitspraken moesten, indien zij ten minste opgemerkt
werden, ook door een tweeslachtigheid in den geest van den spreker
verklaard worden. Nu lag de oplossing gereed: als dichter was Voltaire
met Shakespeare ingenomen; als criticus, ala wijsgeer vond hij de vrij
heden en grofheden van Shakespeare ten hoogste berispelijk. En nu,
volgens de manier der psychologen, ging men deze enkele waarneming
generaliseeren; ging men zeggen: zoo is het bij Voltaire, zoo ia het das
bij alle menschen. Of, zooals Paul Albort het uitdrukt: 11 y atoujours
en nous deux hommes dont l'un tuo l'autre. Dans Voltaire, c'est Ie
philosophe qui tua Ie poëte."
Als twee druppels troebel water gelijkt deze fraaie wet op de formule
van Busken Huet: wij zonen der gennaansche moeder zijn lieden met
een verdeeld gemoed". De vraag of redeneeringen als deze nog voor
wetenschap kunnen, doorgaan, behoeft voor niemand langer dan hij zelf
wil, een vraag te blijvep. Zoo wordt de literaire kritiek een liefhebberij;
een speculatie, die ieder op eigen hand kan ondernemen; een stelsel dat
staat en valt met het vernuft van den aanlegger; een bodem, die w
gbrokkelt onder de voeten van het eerstvolgende geslacht.
Het zal intusschen dé'moeite loonen, uit de fantasie van den Heer
Huet nog nader toe te lichten, waarheen deze methode voert.
3 Sept, '85, . F. v. d. G.
(1) PESSONEN EN ONDERWERPEN. Keus nit de Boekbaoorcleelingen ran E. J.
POTGLETEB. Met eeiie voorrede en aanteakefliBgea van BDSKEN HUÉT. Haarlem,
Tjeenk Willinb, 1885.
VAN VRIJEN EN TROUWEN."
Volksdiqhten van Dr. J. P. Hege, vooreene
zangstem met pianobegeleiding gecompo
neerd door Dr.E. D. Fijzel, tweede vermeer
derde druk. Brix vonWahlberg Amsterdam.
Het is ouder kunstenaars en kunstliefhebbers als een soort van over
tuiging geworden, dat de Nederlandsche taal voor den zang totaal on
geschikt is. Geene maening berust echter op onvaster grondslag. Men
behoeft de Nederlandsehe taal slechts met stamverwante talen te verge
lijken om te erkennen dat zij eigenschappen bezit, die haar juist voor
den zang geschikt maken, Vokalen als de lange en korte a, oe, ie en ee,
waarop de stem met welbehagen rust, komen in Nederlandsche woorden
herhaaldelijk voor. En ook de consonanten bieden genoegzame ver
scheidenheid aan; minder expressief dan in het Hoogduitsch kunnen
by goede articulatie in den zang uitnemend effect maken. Doch ei
zij dient op juiste uitspraak gelet te worden; wil men aan de klin
kers de veroischte kleur niet onthouden, dan moeten talrijke oefenin
gen de noodige vaardigheid bij den zanger ontwikkelen. En daartegen
ziet menigeen op, die van het leeren treffen der tonen reeds
oververzadigd is geworden en toch met al zijne trsfoefeningen er niet in geslaagd
is aan eenig zangstuk de gewenachte voordracht te geven.
Hebben de toonkunstenaars zelven niet eenige schuld ? Vele compo
nisten ontleenen bij voorkeur den tekst hunner vocale compositiën aan
dichters uit den vreemde en ^chijnen den waan te willen versterken, dat
het Nederlandsche lied eigenlijk geen recht van bestaan heeft. Hun zij
de lezing van Ledeganck's Trilogie de drie Zustersteden" aanbevolen,
waarin de staf wordt gebroken over 't vreemd gekweel, dat ons misstaat."
Met bijzonder genoegen maakten wij dan ook kennis met den tweeden,
vermeerderden druk van Heye'a volksdichten Van Vrijen en Trouwen",
voor eene zangstem met pianobegeleiding gecomponeerd door Dr. E. D.
Pijzel. Te meer wijl ons 't bewijs werd geleverd dat er bij de Neder
landsche Volksdichters 't een en ander te garen is, dat zich uitstekend
voor do muzikale bewerking leent. De naam van Heye ia van te goeden
klank op het gebied der volkspoëzie, dan dat het noodig zjj de ver*