Historisch Archief 1877-1940
DIS AMSTERDAMMER, WEEKBfcA» VOOR NEflERtAND,
diens**» w» da Mftvan&ig* tiadaraa uit e»a U wttea, waarin aooals d»
titel het zegt, van Vrijen en Trouwen" wordt gezongen. Een thema
waarop ieder varfatita samenstelt, die dóór hun wiswUngen het beeld
van bet ganeoh* tenen teekenen. Qni que tn sois, voioi ton maitre; il
Peet, Ie fut ou Ie doit trel" schreef de fransche dichter om de kracht
van de tochten te beschrijven, voor welke geen enkel gemoed veilig blijft.
En Vondel «prak immers van het krachtigste cement
JD»t aj«l«B Wnd», als maren Tallen tot puin in 't end.
Van Vrüen en Trouwen" ia dui door den aard van het onderwerp wel
geeohiirt voor een volksdicht; het ia het niet minder door de bewerking.
Of U het niet in gelukkigen toon gezegd Bij 't koeren')
.»lief gaf, toen ik henen ging
Me een ring van louter gond,
En ring met haar omwonden,
Ken ring van louter gond;
Ea 'k draag dien aan een zijden koord
Op't bwt gebonden, waar höbehootfe
En in dat ringsken rit een kracht,
En in dat ringaken zit een macht,
Waardoor mgn geeat zich voelt getrokken,
Als had m\jn lief mij met de vlecht dier lokken,
Voor vaat aan zich geheoht.
JÜQ dan later:
Naar huis l naar huis!
Daar wacht een minlijk hart met «wart het nnr
Dat mij terug zal voeren.
Opdat nog heilger band ons zon omsnoeren:
De ring van echte trouw t
Do nrozikftle bewerking van den heer Pijzei, de tweede druk getuigt
het ten doele, heeft onbetwistbare verdiensten. De klip van vulgaviteit
is vermeden, en dat is voor het karakter dezer liederen van beteekenis.
Woord en toon reiken elkaar trouw de hand; dichter en compouiitheb
ben met verschillende middelen hetzelfde gevoel trachten uit te spreken.
De frischheid van het volksdicht stroomt ook door de compositie. W
halen tot voorbeeld aan den aanvang van het stukjen
i VAN EEN HERDEBIN.
£
Daar 'wm er-eis een her-de-rin, een her-de-rin met ee-ren, ze
P yoco atace.
-«S£
££
gj^
liep bloots-hoofds «n bot-re-voete en poo-ver in de kleeren.
De toon » on«es inziens voortreffelgk getroffen en ook het slot waar
het ritardando op de woorden 8ïk dien je wel te trouwen" is aan
gebracht, maakt goeden indruk. Gloeiend gesmeed" is door zijn
overgangen iets moeieljjker van uitvoering, doch voldoet vooral bij dui
delijke dictie. Verbeidend" Allegretto semplice in '/s is met een
eenvoudigen overgang in den dominant een allerliefst stukje, waarvan het einde
op de terts zop karakteristiek klinkt en de vraag Waarom zijt gij soo
ver, mjjn lief?" recht aanschouwelijk uitdrukt.
D» beg*l*idioff «fcdt gatm nl te booge eischen, ofschoon te zelfstandig
bewerkt ig en haar aandeel in het effect van het geheel zeker niet gering
mag heeten. Op d* accentuatie j» met sorg gelet, kortom we moeten de
bijzondere aandacht van hen, die zich op de hoogte wensohen te houden
van wat ar OP bet gebied van bet Nederlaudsohe lied verschijnt, op deze
uitgave van d«n beer Bris von Wahlberg vestigen. Het kleine bundeltje
ziet er netjes uit; de druk is duidelijk. De zangstukken loopen niet
hooger dan j, gogdat z« onder bet bereik der meeste stemmen vallen.
Het wa.s .ons.aangenaam jke dezer, plaatse naar aanleiding van de uit*
gave der Voltadiohten het een en ander ook over de eigenschappen van
het Nederlandse» voor d«n zang ia het midden ta brengen.
Beter pleidooi.daa door de muzikale bewerking van Nederlandïche lie
deren ia er Jntusseiie.» bezwaarlijk te geven; 'aan Dr. Pijzei blyve dus de
verdiepte b.et muzikale.bewijs voor de stelling, die hq reeds in 1878 op
de 3e Algeneeae Vergadering van de Nederlandsche
ToonknnstenaaraVeresnjglng 'te 's Hage Verdedigde, opnieuw met talent geleverd te hebben,
H. C, P, D,
JP4 MeHêohenhatev, komedie van Molière, vertaald door
3, A. Albërdingk Thijm. Uitgave van Q. L, van
Langengenhuysen te Amsterdam*
Er Ifkttoott ndoed'toe, eene vertaling van een der Fransche klassieken
door ftcoJ.,JSïB/s^tólR_ThJöpl n» haar genoten te hebben, ter bespreking
voor sub te namen. De eerste slotsom soa deze zyn; Iedere periode van
zea regels uit Molière, in redelijke Nederlandsche verzen overgebracht,
vertegenwoordigt eene mate van arbeid, kunstgevoel, kennis van de een*
taal en meesterschap over de andere, voor welke men respect moet ge
voelen, en die dus over kleine onvolmaaktheden, al waren het er twaalf
in de twaalf volgende regels, zon doen heenstappen. De tweede con
clusie is deze: Bet eenvoudig prezen van ,,de fraaie vertaling" doet den
beoordcelaar gelijk staan met ieder die gewoon is, nadat van dezelfde
hand JDe dochter wn Rodant en Tartuffe verschenen waren, den vertol
ker als fraai vertaler" te hooren roemen en zelf te roemen, Alleen dos
door züne reserves te maken kan men toonen te waardeeren, op bet ge»
vaar af dat het maken der reserves den oppervlakkigen lezer zou
doen twyfelea aan het voortreffelijke van den doorgaanden arbeid.
Prof, Albërdingk Thijm heeft in een drietal artikelen (weekblad De
Amsterdammer van 8, 15 en 22 Februari dezes iaars) de toekomstige *
lezers en hoorders zijner Molière-vertaling bekend gemaakt met het zevental
vertalingen, welke reeds van den Misanthrope hier te lande geleverd z\jn.
Dat, om van vroegeren niet te spreken, Van Zeggelen er niet de dichter
naar was, om tegelyk Molières humor en distinctie weer te geven, laat
zich begrijpen; in vele gevallen zal het voor den nieuwen vertaler raad
zamer geweest zijn, eerst zijne eigene omzetting te beproeven, dan na te
gaan of eene der zeven vroegere hem de definitief geslaagde scheen. De
taal van Molières markiezen verbindt in eulke fijne achakeeringen het
gemeenzame met het edel klassieke, dat men, alleen door angstvallig dicht
bij de bron te blijven, hare frischheid en helderheid kan weerspiegelen.
Molière's Misanthrope biedt, behalve de gewone moeielijkheden, nog
twee eigenaardige delicate quaestiea. De eerste is het sonnet van Oronte,
dat door Alceste zoo onnatuurlijk en vol wansmaak wordt gevonden;
de andere het liedje, dat Alceste zelf er tegenover stelt, eenvoudig en
ouderwetsch, maar waarin, naar zijne meening, de taal van het hart zich
zuiver ea waar doet hooren. In de vertolking van het tweede is de heer
Albërdingk Thijm o. i. beter geslaagd dan .in het eerste. Molière toch heeft
zich wel gewacht, een slecht voorbeeld van het genre aan te halen; zijn
sonnet ia een meesterstuk in zyne soort, vol affectatie, maar volkomen
evenredig, logisch, muzikaal, kortom alles wat een sonnet wezen kan
zonder natuurlijk te zijn. Oronte zegt:
L'eapoir, il est vrai, nous eonlage
Et nous berce tra temp» notre «nnui;
Maia Phili», Ie triate avantage,
Loraque rien ne marche aprèp lui l
Vone eütes de Ia eomplatoance,
Mals vous en deviez moina avoir.
Et ne pas vous mettre en dépense,
Pour ne me donnei que l'eapoir.
S'il faut qn'tme attente ternelle
Pouase a, bout l'ardenr de mon zèle,
Le trépas sera moa reconrs.
Vos soina ne m'en penvent distraire:
Belle Philis, on déseapère,
Alora qu'on espère tonjoura.
Het eerste couplet is zeer gelukkig weergegeven; de tweede regel vooral:
De Hoop, 't is mooglijk dat ae ona lave
Ba zaohtkens wiege ona droef gemoed,
Maar Philie, 't ia een dorre gave.
Als nieta haar spoor vplgt op den veetl
Het tweede qnatrain daarentegen is zwak:
'uw mildheid mocht ik reeds ervaren,
Maar ach! laat haat geen vrijen loop l
G(j moeat U niet zoo aeer bezwaren,
En schenken mij piëta dan de hoop l
Het derde couplet geeft de gedachte van het oorspronkelijke niet
juiat weer:
Indien mijn gloed, door 't eenwig wachten
Spijt al mijn ijver moet versmachten,
'k Vrees dat men 't met... den dood bekoopt)...
In het laatste couplet zetten de soins het denkbeeld van die complcttSQnce,
kleine onbeteekenende gunsten, voort; dit verband is in mildheid" en
overwelvende zorgen" verloren gegaan, ter wille van de twee laatste
goede verzen, die waarschijnlijk het eerst voltooid waren.
Ja, gehoon uw zorg mij overwelve,
't is Philia-lief, de wanhoop-zelve,
Wanneer men altijd, altijd hoopt.
Voor het cpuplet vin Alceste daarentegen mag men onverdeelde be
wondering hebben. De laatste vertaler heeft ai het losse, het- eenigszijnr
belachelijk eenvoudige en boersohe er van weergegeven, dat Philinte,
den man van de wereld, doet lachen.
Oui, monsieur Ie rieur; malgrévoa basalt esprita,
J'estime plug cela que la pompe fleurie,
De toua ces faux brillants oüchacun se réori»,
zegt Molière, «n Prof. Albërdingk Th^m:
Ja wel, ik hond het vol, Mijnheer de lacher l *k Vind
Ten spijt van heel uw school, van dichters en Maecenen
Dat vry wat mooier dan hun keur van valacbe ateeneo.
fiet liedje zelf: Si Ie rol m'avait donné" wordt bij den Heer TbJjjflK
Had de Koning mij zijn stad,
't Groot Parijs gegeven,
Maar ik met mijn lief, mijn schat,
Langer niet mocht leven,
'k Ging voor Koning Hendrik staan l.
Wat gaat n w Parijs mg aan l
Neem 't weerom l
'kGeef er nieta ...neenl aiflts niet om.
'k Heb mjjn liafje liever.