De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 13 september pagina 8

13 september 1885 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DIS AMSTERDAMMER, WEEKBfcA» VOOR NEflERtAND, diens**» w» da Mftvan&ig* tiadaraa uit e»a U wttea, waarin aooals d» titel het zegt, van Vrijen en Trouwen" wordt gezongen. Een thema waarop ieder varfatita samenstelt, die dóór hun wiswUngen het beeld van bet ganeoh* tenen teekenen. Qni que tn sois, voioi ton maitre; il Peet, Ie fut ou Ie doit trel" schreef de fransche dichter om de kracht van de tochten te beschrijven, voor welke geen enkel gemoed veilig blijft. En Vondel «prak immers van het krachtigste cement JD»t aj«l«B Wnd», als maren Tallen tot puin in 't end. Van Vrüen en Trouwen" ia dui door den aard van het onderwerp wel geeohiirt voor een volksdicht; het ia het niet minder door de bewerking. Of U het niet in gelukkigen toon gezegd Bij 't koeren') .»lief gaf, toen ik henen ging Me een ring van louter gond, En ring met haar omwonden, Ken ring van louter gond; Ea 'k draag dien aan een zijden koord Op't bwt gebonden, waar höbehootfe En in dat ringsken rit een kracht, En in dat ringaken zit een macht, Waardoor mgn geeat zich voelt getrokken, Als had m\jn lief mij met de vlecht dier lokken, Voor vaat aan zich geheoht. JÜQ dan later: Naar huis l naar huis! Daar wacht een minlijk hart met «wart het nnr Dat mij terug zal voeren. Opdat nog heilger band ons zon omsnoeren: De ring van echte trouw t Do nrozikftle bewerking van den heer Pijzei, de tweede druk getuigt het ten doele, heeft onbetwistbare verdiensten. De klip van vulgaviteit is vermeden, en dat is voor het karakter dezer liederen van beteekenis. Woord en toon reiken elkaar trouw de hand; dichter en compouiitheb ben met verschillende middelen hetzelfde gevoel trachten uit te spreken. De frischheid van het volksdicht stroomt ook door de compositie. W halen tot voorbeeld aan den aanvang van het stukjen i VAN EEN HERDEBIN. £ Daar 'wm er-eis een her-de-rin, een her-de-rin met ee-ren, ze P yoco atace. -«S£ ££ gj^ liep bloots-hoofds «n bot-re-voete en poo-ver in de kleeren. De toon » on«es inziens voortreffelgk getroffen en ook het slot waar het ritardando op de woorden 8ïk dien je wel te trouwen" is aan gebracht, maakt goeden indruk. Gloeiend gesmeed" is door zijn overgangen iets moeieljjker van uitvoering, doch voldoet vooral bij dui delijke dictie. Verbeidend" Allegretto semplice in '/s is met een eenvoudigen overgang in den dominant een allerliefst stukje, waarvan het einde op de terts zop karakteristiek klinkt en de vraag Waarom zijt gij soo ver, mjjn lief?" recht aanschouwelijk uitdrukt. D» beg*l*idioff «fcdt gatm nl te booge eischen, ofschoon te zelfstandig bewerkt ig en haar aandeel in het effect van het geheel zeker niet gering mag heeten. Op d* accentuatie j» met sorg gelet, kortom we moeten de bijzondere aandacht van hen, die zich op de hoogte wensohen te houden van wat ar OP bet gebied van bet Nederlaudsohe lied verschijnt, op deze uitgave van d«n beer Bris von Wahlberg vestigen. Het kleine bundeltje ziet er netjes uit; de druk is duidelijk. De zangstukken loopen niet hooger dan j, gogdat z« onder bet bereik der meeste stemmen vallen. Het wa.s .ons.aangenaam jke dezer, plaatse naar aanleiding van de uit* gave der Voltadiohten het een en ander ook over de eigenschappen van het Nederlandse» voor d«n zang ia het midden ta brengen. Beter pleidooi.daa door de muzikale bewerking van Nederlandïche lie deren ia er Jntusseiie.» bezwaarlijk te geven; 'aan Dr. Pijzei blyve dus de verdiepte b.et muzikale.bewijs voor de stelling, die hq reeds in 1878 op de 3e Algeneeae Vergadering van de Nederlandsche ToonknnstenaaraVeresnjglng 'te 's Hage Verdedigde, opnieuw met talent geleverd te hebben, H. C, P, D, JP4 MeHêohenhatev, komedie van Molière, vertaald door 3, A. Albërdingk Thijm. Uitgave van Q. L, van Langengenhuysen te Amsterdam* Er Ifkttoott ndoed'toe, eene vertaling van een der Fransche klassieken door ftcoJ.,JSïB/s^tólR_ThJöpl n» haar genoten te hebben, ter bespreking voor sub te namen. De eerste slotsom soa deze zyn; Iedere periode van zea regels uit Molière, in redelijke Nederlandsche verzen overgebracht, vertegenwoordigt eene mate van arbeid, kunstgevoel, kennis van de een* taal en meesterschap over de andere, voor welke men respect moet ge voelen, en die dus over kleine onvolmaaktheden, al waren het er twaalf in de twaalf volgende regels, zon doen heenstappen. De tweede con clusie is deze: Bet eenvoudig prezen van ,,de fraaie vertaling" doet den beoordcelaar gelijk staan met ieder die gewoon is, nadat van dezelfde hand JDe dochter wn Rodant en Tartuffe verschenen waren, den vertol ker als fraai vertaler" te hooren roemen en zelf te roemen, Alleen dos door züne reserves te maken kan men toonen te waardeeren, op bet ge» vaar af dat het maken der reserves den oppervlakkigen lezer zou doen twyfelea aan het voortreffelijke van den doorgaanden arbeid. Prof, Albërdingk Thijm heeft in een drietal artikelen (weekblad De Amsterdammer van 8, 15 en 22 Februari dezes iaars) de toekomstige * lezers en hoorders zijner Molière-vertaling bekend gemaakt met het zevental vertalingen, welke reeds van den Misanthrope hier te lande geleverd z\jn. Dat, om van vroegeren niet te spreken, Van Zeggelen er niet de dichter naar was, om tegelyk Molières humor en distinctie weer te geven, laat zich begrijpen; in vele gevallen zal het voor den nieuwen vertaler raad zamer geweest zijn, eerst zijne eigene omzetting te beproeven, dan na te gaan of eene der zeven vroegere hem de definitief geslaagde scheen. De taal van Molières markiezen verbindt in eulke fijne achakeeringen het gemeenzame met het edel klassieke, dat men, alleen door angstvallig dicht bij de bron te blijven, hare frischheid en helderheid kan weerspiegelen. Molière's Misanthrope biedt, behalve de gewone moeielijkheden, nog twee eigenaardige delicate quaestiea. De eerste is het sonnet van Oronte, dat door Alceste zoo onnatuurlijk en vol wansmaak wordt gevonden; de andere het liedje, dat Alceste zelf er tegenover stelt, eenvoudig en ouderwetsch, maar waarin, naar zijne meening, de taal van het hart zich zuiver ea waar doet hooren. In de vertolking van het tweede is de heer Albërdingk Thijm o. i. beter geslaagd dan .in het eerste. Molière toch heeft zich wel gewacht, een slecht voorbeeld van het genre aan te halen; zijn sonnet ia een meesterstuk in zyne soort, vol affectatie, maar volkomen evenredig, logisch, muzikaal, kortom alles wat een sonnet wezen kan zonder natuurlijk te zijn. Oronte zegt: L'eapoir, il est vrai, nous eonlage Et nous berce tra temp» notre «nnui; Maia Phili», Ie triate avantage, Loraque rien ne marche aprèp lui l Vone eütes de Ia eomplatoance, Mals vous en deviez moina avoir. Et ne pas vous mettre en dépense, Pour ne me donnei que l'eapoir. S'il faut qn'tme attente ternelle Pouase a, bout l'ardenr de mon zèle, Le trépas sera moa reconrs. Vos soina ne m'en penvent distraire: Belle Philis, on déseapère, Alora qu'on espère tonjoura. Het eerste couplet is zeer gelukkig weergegeven; de tweede regel vooral: De Hoop, 't is mooglijk dat ae ona lave Ba zaohtkens wiege ona droef gemoed, Maar Philie, 't ia een dorre gave. Als nieta haar spoor vplgt op den veetl Het tweede qnatrain daarentegen is zwak: 'uw mildheid mocht ik reeds ervaren, Maar ach! laat haat geen vrijen loop l G(j moeat U niet zoo aeer bezwaren, En schenken mij piëta dan de hoop l Het derde couplet geeft de gedachte van het oorspronkelijke niet juiat weer: Indien mijn gloed, door 't eenwig wachten Spijt al mijn ijver moet versmachten, 'k Vrees dat men 't met... den dood bekoopt)... In het laatste couplet zetten de soins het denkbeeld van die complcttSQnce, kleine onbeteekenende gunsten, voort; dit verband is in mildheid" en overwelvende zorgen" verloren gegaan, ter wille van de twee laatste goede verzen, die waarschijnlijk het eerst voltooid waren. Ja, gehoon uw zorg mij overwelve, 't is Philia-lief, de wanhoop-zelve, Wanneer men altijd, altijd hoopt. Voor het cpuplet vin Alceste daarentegen mag men onverdeelde be wondering hebben. De laatste vertaler heeft ai het losse, het- eenigszijnr belachelijk eenvoudige en boersohe er van weergegeven, dat Philinte, den man van de wereld, doet lachen. Oui, monsieur Ie rieur; malgrévoa basalt esprita, J'estime plug cela que la pompe fleurie, De toua ces faux brillants oüchacun se réori», zegt Molière, «n Prof. Albërdingk Th^m: Ja wel, ik hond het vol, Mijnheer de lacher l *k Vind Ten spijt van heel uw school, van dichters en Maecenen Dat vry wat mooier dan hun keur van valacbe ateeneo. fiet liedje zelf: Si Ie rol m'avait donné" wordt bij den Heer TbJjjflK Had de Koning mij zijn stad, 't Groot Parijs gegeven, Maar ik met mijn lief, mijn schat, Langer niet mocht leven, 'k Ging voor Koning Hendrik staan l. Wat gaat n w Parijs mg aan l Neem 't weerom l 'kGeef er nieta ...neenl aiflts niet om. 'k Heb mjjn liafje liever.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl