De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 20 september pagina 10

20 september 1885 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

'ÏO DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 430 meer inlichtingen. Het was dan ook moeielijk, zonder er iets van te weten, een geestigen brief te schrijven aan personen, waarover Rachel schrijft: La familie Cadogan est nne de celle qui m'a rescu avec Ie plus d'intimité. Une des demoiselles, qui s'appelle Angasta, faisait mon portrait; je passais des heures entières avec elle. L'une d'ellea m'a donnénn fort joli caménon monté; l'autre dont je ne me souviens plus Ze nom, m'a donnénne résille en coraille comme on en portalt k Naples, et moi je leut ai promis une douzaine de serviettc a thépour une lotterie de jeunes orpltelin; ces petites serviettes, je dois les broder mot-mémes" of: Mr. Stanoppe est un homme fort commifaut." In dien nen brief bestelt Rachel, behalve voor de ladies Cadogan, brieven voor de HH. Stanhqpe, Lumley, Schmitt, den hertog de Noailles, Borthinck, die mij gezegd heeft, hem van tjjd tot tijd te schrijven; ik zou al heel ondankbaar zijn, als ik het niet deed", - Ledru, die mij processen te lezen gegeven heeft, ik weet niet meer naar aanleiding waarvan; moeder leest ze voor mij" en Mad. deOirardin,?diegeen lange brieven noodig heeft, maar dikwjjls" ??; zg geeft hem daarmede echter den t\jd, je voos Ie repette, je ne suis pas pressée, si ce n'est Mme. de Girardin, quatre lignes chaque fois." Dezen laatsten brief schrijft Rachel uit Bordeaux. Zg geeft daar voorstellingen en studeert er de Judith. Na deze Bordeauxsche reis ech ter kwamen eenjge voorvallen, in haar intiem leven de vriendschapsbetrek king 'met de familie Crémieux verstoren; de artikelen in de Eevue politigue melden niet of later het secretariaat van den advokaat her nieuwd is. De personen, die Rftchel's brieven bezitten, kunnen wat het handBchrift betreft, gevost zijn; de tragédienne schreef de kladjes, welke Crémienx haar zond, steeds eigenhandig over. Scaramouche (XXXI). PIERKES PRËCIEUSES ET PIERRES FINES. Zeven of acht jaar geleden verscheen te Sneek bij den uitgever H. Pyttersen een werkje, dat terstond de algemeene aandacht trok, de Perles de la Poesje frangaise contemporaine. Op crème papier, in crème omalag, keurig van keus en keurig van letter, voor verreweg het grootste deel van het Nederlandsche publiek iets nieuws en extra-uitgclezens gevend, won bet spoedig de algemeene gunst en werd n als eigen lectuur n als geschenk aangeschaft door tal van degenen, die het moderne Fransen slechts met de grootste omzichtigheid aandurfden. Sedert is veel veranderd; een volgende druk van de Perles was veel uitgebreider; het onderwijs had zich het boekje aangetrokken; biogr.apliisclie bijzonderheden werden er bijgevoegd, die het werkje practischer maakten, maar het minder luxueus deden schenen; hetgeen echter even goed was gebleven, was de keus, die van eene belezenheid en eene waavdeering der moderne litteratuur getuigde, zooals zy in ons land zeldzaam worden aangetroffen. De heer Pyttersen heeft, wat hij voor de poëzie verrichtte, thans met evenveel stoutmoedigheid voor het proza willen doen. Pierres précieuses et pierres fines heet de bloemlezing, uit het moderne en modernste der fransche proza-litteratuur, welke thans ter perse is. Gelijk in de laatste uitgaven der Perles zyn ook hier de nieuwe prosateurs verdeeld in drie generatiën, 1830-J850,1850?1870 en 1870?1885. Wie in de eerste gene ratie genoemd worden, is niet twijfelachtig; alleen is in de uitgave van den beer Pyttersen nieuw gekozen, en niet opgenomen wat reeds in alle Fransche, Belgische en Zwitsersche bloemlezingen heeft rondgezworven. Van Nodier, Lamennais, Augustin hierry, Michelet, Sue, Dumas, SainteBeuve, George Sand, werden frissche brokstukken gekozen; de bewerker der bloemlezing voegde er b\j uit Ealzac, Gérard de Nerval, Gozlan, Mme Emile de Girardin, Janin, Legouvé, Théophile Gauthier, Alfred de Musset, de Labonlaye, inderdaad de bloem en geur van den franschen geest, di»; tot heden te vaak door moraliseerende verzamelaars als to capitiens was ter zyde gelegd. In de tweede afdeeliag, het Keizerrijk, rehabiliteerde de bloemlezer eenige schrijvers die te zeer onder partijdige veroordeeling geleden hebben, en niet gemist kunnen worden, waar men letterkundige waarde alleen beschouwt. Louis Venillot, Jules Simon, Vacquerie, Prévost-Paradol, Rochefort, Jules Vallés worden er genoemd, met de meer populaire in hun beste werken: Octave Feuillet, Arsène Houssaye, Schérer, Louis Ulbach, ErckmannrChatrian, Renan, Paul de Saint-Victor, Tainè, Sarcey, About, Cherbuliez, Thenriet, Claretie en de vooruitstrevende, met wier namen menigeen zou meenen zich te compromitteeren, Gustave Flaubert (een prachtig fragment uit Salommló) en de Goncourt, en de minder bekenden of wei nig als ernstig'besphouwden, Privat d'Anglemont. Henri Mürger, Champfleury, Delvau, Chavette, Albert Wolff. Het is een waar genot, de geestigsten onder de geestigen, Qnatrelles, Ludovic Halévy, Droz, in eene bloemlezing opgenomen te zien; een frag ment van Zes petites Cardinal prijkt hier, maar quite unotyectiondble. In de derde generatie kwam het er op aan, zeer voorzichtig te kiezen. Van de werken van den tnattre charmeur, Daudet n zijn vrouw wist men, dat «roote fragmenten welkom zouden zijn; in de bloemlezing van den heer Pyttersen komt ook Zoli* voor en Gny de Maupassant en Villiers de l'Isle-Adam; déverzamelaar is echter niet gegaan tot Huijsmans, VastRicouard, Paul Bourget, Geard en Caze, en wij zijn daar niet rouwig om. Noch onder de -picrres précieuses, noch zelfs onder de pierres fines zou den on?es inziens hun werkan eene plaats verdienen. Zoowel in wat ver meld is hoewel wjj nog gaarne enkele namen, de Broglie. Doudan, "Weiss, Marc-Monnier, Malot, genoemd hadden gezien, als in de aan genomen grens, mag deze bloemlezing als uitnemend geslaagd, friscb, feiesch en rijk genoemd worden." * HANS CANON. De Weener blp.den wijdon allen artikelen aan den schilder Hans Canon, die zoo p'olEeling aan zijn schitterende werkkring ontrukt is. Kaar buiten was zjjh roem veel minder doorgedrongen dan die van zijn stadgenoot Hans Makart; voor de Weener bevolking was hij veel meer populair. Hans Canon heette eigenlijk JohannStrazcbiripka;tuj was in 1829 geboren, de zoon van een Wivthschaftsrath en voor de militaire loopbaan bestemd. Zijne neiging was toen reeds tot de kunst gericht, hy bezocht de lessen der Akademie en het atelier van Waldmüller. Toch werd hy officier; eerst in 1853, na zijns vaders dood, nam hij zijn ontslag uit de kavalerie en wijdde zich geheel aan de kunst. Deze stap en zijn luidruchtige intrede in de kunstenaarswereld veroor* zaakten toen meer opzien dan bewondering; hij verliet Weenen en begon de wereld rond te zwerven. Door geheel Europa, Algiers, Egypte en het Oosten maakte hy studiën. Hg vestigde zich te Parijs, studeerde onder Horace Vernet en Paul Delaroche, en kwam eerst in 1861 weder te Wee nen. Hij was er zoo goed als onbekend en maakte er weder eene soort schandaal-entree. HU schilderde de karikaturen van de leden van den pas kort opgerichten Rijksraad, Rieger, Smolka, Clam-Martinitz en anderen. Hg verliet Weenen weer, om met graaf Wilczek te Londen wilde dieren te gaan, koopen voor den zoölogischen tuin te Weenen; big keerde niet met den graaf terug, maar bleef te Carlsruhe wonen. Hier begon hij ernstig te prodnceeren; men heeft van dien tijd schilderyen van hem als De Vischmarkt, een Page, een Meisje met Vruchten, een Koning Mammon, die een oorspron kelijk, maar bizarre talent (verrieden, in den geest der oud-Italiaansche coloristen. Als herinneringen uit zijn Afrikiaansche reis verschenen een Leeuioenjacht en een Flamingojadit; luj liet deze volgen door een geestigen Diogenes, en een fraai schilderij Wein Weib und Gesang. Na deze productie begon hg zich met phllosophie, theologie, metaphyBica en dergelijke vakken bezig te houden, die aan zijne kunst geen goed deden. Op de Weener Tentoonstelling van 1873 kwam een merkwaar dig, maar akelig allegorisch stuk voor, Loge Johannis, waarin een ineensmelting van alle belijdenissen en philosophische stelsels verzinlijkt werd. De kunstenaar vestigde zich te Weenen, viel er in den smaak en maakte jaren lang uitmuntende portretten van allerlei vorstelijke en andere per sonen. De naam van Canon werd in het genre zoo beroemd, dat kei zerin Eugónie persoonlijk naar Weenen kwam, om bij hem het portret van haren zoon, die in Zoeloeland overleden was, te bestellen. Zon schitterendste werk is Der Kreislaiif des Lebens, als plafond voor liet natuurhistorisch hofmusoum geschilderd. Het is reusachtig en groot sch aangelegd. Aan Makart werden de verdere decoratieve schilderijen in dit museum toevertrouwd; toen zij na den dood des meestors onvoltooid gebleven waren, ontving Canon de opdracht ze te voltooien; ook hij echter is in het midden zijner werkzaamheid weg genomen. Hij stierf bijna plotseling. Na eenige uren van ingespannen ar beid, daar hij op de jacht wilde gaan, gevoelde hij plotseling een stekende pijn in de streek van het hart; deze pyn nam toe, en na twee dagen overleed bij, zonder dat men den aard zijner ziekte of het middel om haar te verlichten had kunnen ontdekken. Kanon was in Weenen zeer bekend, hij was een hoofd grooter dan de meeste mensdien, drie hoofden grooter dan Makart; hij droeg steeds een eigenaardig costuum, een fluweelen Poolschen rok, en roode sjerp met goud geborduurd, eene baret en hooge laarzen. Hij bezat een reusachtige lichaamskracht, eene reusachtige stem; zijne beschaving, zoowel als zgn smaak en zijne bescheidenheid lieten te wenscheu over. Behalve de ge noemde schilderijen behoorden tot zijn voornaamste werken: Cromivell ly het li/ft van Karel I, De schatgraver, De declaratie, Eene waterdraagstcr, Morgenstond, Eva, De poelier ster, De salamander, De Bajadere, Eene Afrikaansche jury, eu de plafonds en muurschilderingen in het station te Carlsruhe. BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN. Itit, een Maandschrift. Zea en vijftigste Jaargang, No. I?Vu, uitgave van J. W. Leeflaug, Oudkerkhof 52, te Utrecht. Het tijdschrift Irit, een trouwe verschijning in de portefeuilles onzer provinciale Leesgezelschappen, voerde, indiea we ons niet bedriegen, in vroeger tijd tot eous-titrei Album voor buitenlandsche lettervruchten; do tekst bestond meest uit vertalingen en zelfs niet altoos uit de uitatekendste. Sedert heeft bet tijdschrift, terwijl ook de uitgave in andere handen overging, zich een meer eerzuchtig doel gesteld. De jaargang 1885 bevat voor een zeer groot gedeelte oorspronkelijke stukken en opent met een zeer ernstige historische studie Nederland en de vrijheid van gedaclite in Europa gedurende de 17de en 18de eeuw" door Jhr. Mr. J. H. Hora Siccams. Deze studie is als antwoord op de prijsvraag welke door de Aaaociation littéraire inter nationale werd uitgeschreven, opgesteld; zij geeft in een beknopt overzicht een schat van historischen arbeid. In een reeks van aanteekeningen heeft de schrijver zijne beweringen met de bronnen gerechtvaardigd en doen zien, hoe een adjectief don inhoud van eenige deelen gedenkschriften en archieven kan resnmeeren. Na zulk eene entree, want hoewel in het Fransen aan de Association aangebo den, is de studie oorspronkelijk Nederlandsen, over Nederland en door een Neder lander geschreven, kon het tijdschrift niet vermijden nu en dan stukken van oorspronkelijke waarde te geven; loopen wij vluchtig den inhoud der zeven vóór ons' liggende afleveringen door. Vertalingen uit het Dnitsch vindt men er tamelijk veel, uaw Rosegger, naar Stern, naar Clara Schreiber, naar M. K. Meyer, naar E. Frenkel, naar Paul Lindau, (zelfd voor Victor Htigo heeft men een Dnitschen biograaf gezocht), uit het Deensch naar Lange, naar L. Dilling; uit het Engelsoh, iiaar Mr. Goran, naar Ilias Dixem; uit bet Fransen, naar O. de Beaubiea; uit hè' Italiaansch, naar De Amicis. Voorts vond men aan oorspronkelijke stukken: In Aflevering I Volksgeloof aan gaande de Kometen, een stukje van eenigszius wetensehappelijken aard, uit Utrecht gedateerd. In Aflevering II Hilndl, door Anton van Halten naar Dniteehe bron nen vervaardigd, maar niet vertaald. In Aflevering III eene niet al te lange, maar degelijke schets van den arbeid van Gerbrand Adriaetiss. Brederoo, met een be knopt overzicht van de litteratuur over bet onderwerp als naschrift en een drietal liedekens van den dichter; G. Hommel, de Opiumliandel met China en Nederland aan den Cotigo. In Aflevering IV naar aanleiding van het Bach-feest: Jonan Selastiaan Bach, door Anton van Halten; Iets ov»r den eed, eene anecdotische schets van eeden en eedsformules bij verschillende natiën; een verdienstelijk gedichtje, Ome gesprekken. In aflevering V: De novelle van Griieldis, naar aanleiding van het opstel van Prof. Gallée over dit onderwerp in het Tijdschrift van Nederlandgche Taal eii Letterkunde. In aflevering \I: Qnz* Varens, een nuttig en onder*'

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl