Historisch Archief 1877-1940
'ÏO
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 430
meer inlichtingen. Het was dan ook moeielijk, zonder er iets van te
weten, een geestigen brief te schrijven aan personen, waarover Rachel
schrijft: La familie Cadogan est nne de celle qui m'a rescu avec Ie plus
d'intimité. Une des demoiselles, qui s'appelle Angasta, faisait mon
portrait; je passais des heures entières avec elle. L'une d'ellea m'a donnénn
fort joli caménon monté; l'autre dont je ne me souviens plus Ze nom,
m'a donnénne résille en coraille comme on en portalt k Naples, et moi
je leut ai promis une douzaine de serviettc a thépour une lotterie de
jeunes orpltelin; ces petites serviettes, je dois les broder mot-mémes" of:
Mr. Stanoppe est un homme fort commifaut."
In dien nen brief bestelt Rachel, behalve voor de ladies Cadogan,
brieven voor de HH. Stanhqpe, Lumley, Schmitt, den hertog de Noailles,
Borthinck, die mij gezegd heeft, hem van tjjd tot tijd te schrijven;
ik zou al heel ondankbaar zijn, als ik het niet deed", - Ledru, die mij
processen te lezen gegeven heeft, ik weet niet meer naar aanleiding
waarvan; moeder leest ze voor mij" en Mad. deOirardin,?diegeen
lange brieven noodig heeft, maar dikwjjls" ??; zg geeft hem daarmede
echter den t\jd, je voos Ie repette, je ne suis pas pressée, si ce n'est Mme.
de Girardin, quatre lignes chaque fois."
Dezen laatsten brief schrijft Rachel uit Bordeaux. Zg geeft daar
voorstellingen en studeert er de Judith. Na deze Bordeauxsche reis ech
ter kwamen eenjge voorvallen, in haar intiem leven de vriendschapsbetrek
king 'met de familie Crémieux verstoren; de artikelen in de Eevue
politigue melden niet of later het secretariaat van den advokaat her
nieuwd is.
De personen, die Rftchel's brieven bezitten, kunnen wat het
handBchrift betreft, gevost zijn; de tragédienne schreef de kladjes, welke
Crémienx haar zond, steeds eigenhandig over.
Scaramouche (XXXI).
PIERKES PRËCIEUSES ET PIERRES FINES.
Zeven of acht jaar geleden verscheen te Sneek bij den uitgever H.
Pyttersen een werkje, dat terstond de algemeene aandacht trok, de Perles
de la Poesje frangaise contemporaine. Op crème papier, in crème omalag,
keurig van keus en keurig van letter, voor verreweg het grootste deel
van het Nederlandsche publiek iets nieuws en extra-uitgclezens gevend, won
bet spoedig de algemeene gunst en werd n als eigen lectuur n als geschenk
aangeschaft door tal van degenen, die het moderne Fransen slechts met
de grootste omzichtigheid aandurfden.
Sedert is veel veranderd; een volgende druk van de Perles was veel
uitgebreider; het onderwijs had zich het boekje aangetrokken; biogr.apliisclie
bijzonderheden werden er bijgevoegd, die het werkje practischer maakten,
maar het minder luxueus deden schenen; hetgeen echter even goed was
gebleven, was de keus, die van eene belezenheid en eene waavdeering der
moderne litteratuur getuigde, zooals zy in ons land zeldzaam worden
aangetroffen.
De heer Pyttersen heeft, wat hij voor de poëzie verrichtte, thans met
evenveel stoutmoedigheid voor het proza willen doen. Pierres précieuses
et pierres fines heet de bloemlezing, uit het moderne en modernste der
fransche proza-litteratuur, welke thans ter perse is. Gelijk in de laatste
uitgaven der Perles zyn ook hier de nieuwe prosateurs verdeeld in drie
generatiën, 1830-J850,1850?1870 en 1870?1885. Wie in de eerste gene
ratie genoemd worden, is niet twijfelachtig; alleen is in de uitgave van
den beer Pyttersen nieuw gekozen, en niet opgenomen wat reeds in alle
Fransche, Belgische en Zwitsersche bloemlezingen heeft rondgezworven.
Van Nodier, Lamennais, Augustin hierry, Michelet, Sue, Dumas,
SainteBeuve, George Sand, werden frissche brokstukken gekozen; de bewerker
der bloemlezing voegde er b\j uit Ealzac, Gérard de Nerval, Gozlan,
Mme Emile de Girardin, Janin, Legouvé, Théophile Gauthier, Alfred de
Musset, de Labonlaye, inderdaad de bloem en geur van den franschen
geest, di»; tot heden te vaak door moraliseerende verzamelaars als to
capitiens was ter zyde gelegd.
In de tweede afdeeliag, het Keizerrijk, rehabiliteerde de bloemlezer eenige
schrijvers die te zeer onder partijdige veroordeeling geleden hebben, en
niet gemist kunnen worden, waar men letterkundige waarde alleen
beschouwt. Louis Venillot, Jules Simon, Vacquerie, Prévost-Paradol,
Rochefort, Jules Vallés worden er genoemd, met de meer populaire in hun beste
werken: Octave Feuillet, Arsène Houssaye, Schérer, Louis Ulbach,
ErckmannrChatrian, Renan, Paul de Saint-Victor, Tainè, Sarcey, About,
Cherbuliez, Thenriet, Claretie en de vooruitstrevende, met wier namen menigeen
zou meenen zich te compromitteeren, Gustave Flaubert (een prachtig
fragment uit Salommló) en de Goncourt, en de minder bekenden of wei
nig als ernstig'besphouwden, Privat d'Anglemont. Henri Mürger,
Champfleury, Delvau, Chavette, Albert Wolff.
Het is een waar genot, de geestigsten onder de geestigen, Qnatrelles,
Ludovic Halévy, Droz, in eene bloemlezing opgenomen te zien; een frag
ment van Zes petites Cardinal prijkt hier, maar quite unotyectiondble.
In de derde generatie kwam het er op aan, zeer voorzichtig te kiezen.
Van de werken van den tnattre charmeur, Daudet n zijn vrouw wist
men, dat «roote fragmenten welkom zouden zijn; in de bloemlezing van
den heer Pyttersen komt ook Zoli* voor en Gny de Maupassant en Villiers
de l'Isle-Adam; déverzamelaar is echter niet gegaan tot Huijsmans,
VastRicouard, Paul Bourget, Geard en Caze, en wij zijn daar niet rouwig om.
Noch onder de -picrres précieuses, noch zelfs onder de pierres fines zou
den on?es inziens hun werkan eene plaats verdienen. Zoowel in wat ver
meld is hoewel wjj nog gaarne enkele namen, de Broglie. Doudan,
"Weiss, Marc-Monnier, Malot, genoemd hadden gezien, als in de aan
genomen grens, mag deze bloemlezing als uitnemend geslaagd, friscb,
feiesch en rijk genoemd worden."
*
HANS CANON.
De Weener blp.den wijdon allen artikelen aan den schilder Hans Canon,
die zoo p'olEeling aan zijn schitterende werkkring ontrukt is. Kaar buiten
was zjjh roem veel minder doorgedrongen dan die van zijn stadgenoot
Hans Makart; voor de Weener bevolking was hij veel meer populair.
Hans Canon heette eigenlijk JohannStrazcbiripka;tuj was in 1829 geboren,
de zoon van een Wivthschaftsrath en voor de militaire loopbaan bestemd.
Zijne neiging was toen reeds tot de kunst gericht, hy bezocht de lessen der
Akademie en het atelier van Waldmüller. Toch werd hy officier; eerst in
1853, na zijns vaders dood, nam hij zijn ontslag uit de kavalerie en wijdde
zich geheel aan de kunst.
Deze stap en zijn luidruchtige intrede in de kunstenaarswereld veroor*
zaakten toen meer opzien dan bewondering; hij verliet Weenen en begon
de wereld rond te zwerven. Door geheel Europa, Algiers, Egypte en het
Oosten maakte hy studiën. Hg vestigde zich te Parijs, studeerde onder
Horace Vernet en Paul Delaroche, en kwam eerst in 1861 weder te Wee
nen. Hij was er zoo goed als onbekend en maakte er weder eene soort
schandaal-entree. HU schilderde de karikaturen van de leden van den
pas kort opgerichten Rijksraad, Rieger, Smolka, Clam-Martinitz en anderen.
Hg verliet Weenen weer, om met graaf Wilczek te Londen wilde dieren
te gaan, koopen voor den zoölogischen tuin te Weenen; big keerde niet met
den graaf terug, maar bleef te Carlsruhe wonen. Hier begon hij ernstig te
prodnceeren; men heeft van dien tijd schilderyen van hem als De Vischmarkt,
een Page, een Meisje met Vruchten, een Koning Mammon, die een oorspron
kelijk, maar bizarre talent (verrieden, in den geest der oud-Italiaansche
coloristen. Als herinneringen uit zijn Afrikiaansche reis verschenen een
Leeuioenjacht en een Flamingojadit; luj liet deze volgen door een geestigen
Diogenes, en een fraai schilderij Wein Weib und Gesang.
Na deze productie begon hg zich met phllosophie, theologie,
metaphyBica en dergelijke vakken bezig te houden, die aan zijne kunst geen goed
deden. Op de Weener Tentoonstelling van 1873 kwam een merkwaar
dig, maar akelig allegorisch stuk voor, Loge Johannis, waarin een
ineensmelting van alle belijdenissen en philosophische stelsels verzinlijkt werd.
De kunstenaar vestigde zich te Weenen, viel er in den smaak en maakte
jaren lang uitmuntende portretten van allerlei vorstelijke en andere per
sonen. De naam van Canon werd in het genre zoo beroemd, dat kei
zerin Eugónie persoonlijk naar Weenen kwam, om bij hem het portret
van haren zoon, die in Zoeloeland overleden was, te bestellen. Zon
schitterendste werk is Der Kreislaiif des Lebens, als plafond voor
liet natuurhistorisch hofmusoum geschilderd. Het is reusachtig en
groot sch aangelegd. Aan Makart werden de verdere decoratieve
schilderijen in dit museum toevertrouwd; toen zij na den dood
des meestors onvoltooid gebleven waren, ontving Canon de opdracht ze
te voltooien; ook hij echter is in het midden zijner werkzaamheid weg
genomen. Hij stierf bijna plotseling. Na eenige uren van ingespannen ar
beid, daar hij op de jacht wilde gaan, gevoelde hij plotseling een stekende
pijn in de streek van het hart; deze pyn nam toe, en na twee dagen
overleed bij, zonder dat men den aard zijner ziekte of het middel om
haar te verlichten had kunnen ontdekken.
Kanon was in Weenen zeer bekend, hij was een hoofd grooter dan
de meeste mensdien, drie hoofden grooter dan Makart; hij droeg steeds
een eigenaardig costuum, een fluweelen Poolschen rok, en roode sjerp met
goud geborduurd, eene baret en hooge laarzen. Hij bezat een reusachtige
lichaamskracht, eene reusachtige stem; zijne beschaving, zoowel als zgn
smaak en zijne bescheidenheid lieten te wenscheu over. Behalve de ge
noemde schilderijen behoorden tot zijn voornaamste werken: Cromivell
ly het li/ft van Karel I, De schatgraver, De declaratie, Eene
waterdraagstcr, Morgenstond, Eva, De poelier ster, De salamander, De Bajadere,
Eene Afrikaansche jury, eu de plafonds en muurschilderingen in het station
te Carlsruhe.
BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN.
Itit, een Maandschrift. Zea en vijftigste Jaargang,
No. I?Vu, uitgave van J. W. Leeflaug, Oudkerkhof 52,
te Utrecht.
Het tijdschrift Irit, een trouwe verschijning in de portefeuilles onzer provinciale
Leesgezelschappen, voerde, indiea we ons niet bedriegen, in vroeger tijd tot eous-titrei
Album voor buitenlandsche lettervruchten; do tekst bestond meest uit vertalingen
en zelfs niet altoos uit de uitatekendste. Sedert heeft bet tijdschrift, terwijl ook de
uitgave in andere handen overging, zich een meer eerzuchtig doel gesteld. De
jaargang 1885 bevat voor een zeer groot gedeelte oorspronkelijke stukken en opent
met een zeer ernstige historische studie Nederland en de vrijheid van gedaclite in
Europa gedurende de 17de en 18de eeuw" door Jhr. Mr. J. H. Hora Siccams. Deze
studie is als antwoord op de prijsvraag welke door de Aaaociation littéraire inter
nationale werd uitgeschreven, opgesteld; zij geeft in een beknopt overzicht een
schat van historischen arbeid. In een reeks van aanteekeningen heeft de schrijver
zijne beweringen met de bronnen gerechtvaardigd en doen zien, hoe een adjectief
don inhoud van eenige deelen gedenkschriften en archieven kan resnmeeren.
Na zulk eene entree, want hoewel in het Fransen aan de Association aangebo
den, is de studie oorspronkelijk Nederlandsen, over Nederland en door een Neder
lander geschreven, kon het tijdschrift niet vermijden nu en dan stukken van
oorspronkelijke waarde te geven; loopen wij vluchtig den inhoud der zeven vóór
ons' liggende afleveringen door. Vertalingen uit het Dnitsch vindt men er tamelijk
veel, uaw Rosegger, naar Stern, naar Clara Schreiber, naar M. K. Meyer, naar
E. Frenkel, naar Paul Lindau, (zelfd voor Victor Htigo heeft men een Dnitschen
biograaf gezocht), uit het Deensch naar Lange, naar L. Dilling; uit het Engelsoh,
iiaar Mr. Goran, naar Ilias Dixem; uit bet Fransen, naar O. de Beaubiea; uit hè'
Italiaansch, naar De Amicis.
Voorts vond men aan oorspronkelijke stukken: In Aflevering I Volksgeloof aan
gaande de Kometen, een stukje van eenigszius wetensehappelijken aard, uit Utrecht
gedateerd. In Aflevering II Hilndl, door Anton van Halten naar Dniteehe bron
nen vervaardigd, maar niet vertaald. In Aflevering III eene niet al te lange, maar
degelijke schets van den arbeid van Gerbrand Adriaetiss. Brederoo, met een be
knopt overzicht van de litteratuur over bet onderwerp als naschrift en een drietal
liedekens van den dichter; G. Hommel, de Opiumliandel met China en Nederland
aan den Cotigo. In Aflevering IV naar aanleiding van het Bach-feest: Jonan
Selastiaan Bach, door Anton van Halten; Iets ov»r den eed, eene anecdotische schets
van eeden en eedsformules bij verschillende natiën; een verdienstelijk gedichtje,
Ome gesprekken. In aflevering V: De novelle van Griieldis, naar aanleiding van
het opstel van Prof. Gallée over dit onderwerp in het Tijdschrift van
Nederlandgche Taal eii Letterkunde. In aflevering \I: Qnz* Varens, een nuttig en
onder*'