Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 430
(?r»
l*WjJ geloovon, dat men wél zal doen zich niet met eene dergelijke aan
gename oplossing te vleien. Het is te hopen, dat men eenmaal er in
slagen mag, den term te vinden, die het meest aan recht en billffl;liCid
voldoet Wellicht geldt ook hier: summum jus, summa injuria."
Ad 2. Eenmaal aangenomen, dat althans het rollend materieel van
den vjjandeljjken Staat door de tegenpartij mag genomen worden, zal
daardoor in verreweg de meeste gevallen reeds geen sprake meer zijn
van het laten doorloopen van treinen over bezet gebied, zelfs al zyn die
treinen alleen voor het gewoon handelsverkeer bestemd.
Men mag veilig aannemen, dat bij een oorlog tusschen twee staten de
doorloopeude communicatie met rollend materieel van die staten ge
stremd il.
Het zoo belangrijk internationaal verkeer kan alleen in stand worden
gehouden door de neutrale Staten met hun materieel; deze moeten zich
als het ware belasten met den grooten Europeeschen transito-handel. Om
de gedachten te bepalen, denke men zich b.v. een oorlog tusschen Frank
rijk en Duitachland; het spoorwegverkeer tusschen Nederland en Belgi
met Spanje en Italiëzou dan door deze staten moeten worden overge
nomen ; duidelijker wordt nog de functie der neutrale staten, als men
zich Belgiëin oorlog denkt met Frankrijk en het spoorwegverkeer
Spanje?Nederland beschouwt.
Wellicht is het mogelijk, door internationale overeenkomsten een
onzijdigen spoorwegdienst te organiseeren, die, onder de noodige bepalingen
dat hij niet ten voordeele van een der partyen korae, ook in oorlogstijd
blijft doorloopen, en wiens treinen dus ongehinderd het gebied des
oorlog« mogen doortrekken. De bepalingen, daaromtrent in het leven te
roepen, zouden ongeveer op de volgende hoofdeaJtcn de aandacht moeten
vestigen:
lo. Da zoogenaamde neutrale treinen moeten zich strikt houden aan
de vooraf bekend gemaakte dienstregelingen; elke afwijking daarvan is
verdacht.
2o. Geen neutrale trein mag direct of indirect een der oorlogvoerenden
diensten bewijzen; ondergaat een neutrale trein in dit opzicht overmacht,
dan moet het besturend personeel zorg dragen, dat daarvan een juist en
omstandig proces-verbaal worde opgemaakt, om later tot verantwoording
te dienen.
3o. Verklant een der oorlogspartijen eene vesting in staat van beleg,
dan mogen geen neutrale treinen den berenningskring trachten te door
breken, op straffe van de neutraliteit te verliezen.
4. De neutrale treinen bestaan uitsluitend uit materieel van neutrale
staten. Materieel van een der oorlogvoerenden blijft aan de wetten des
oorlogs onderworpen.
6. De oorlogspartijen hebben het recht van recherche in de bedoelde
treinen. Het vervoer van oorlogacontrabande is verbsden en wordt gestraft
met boete of de verbeurtverklaring van den trein.
. Ten opzichte van dit laatste punt is nog op te merken, dat men wellicht
de verbeurdverklaring van een geheelen trein, voor n wagen met
oorlogscontrabande, te zwaar gestraft zal achten. Men houde echter in het oog,
dat eene mildere Btraf tot overtreding uitlokt en dat het geheele beginsel
van neutraliteit der treinen door elke overtreding in gevaar gebracht wordt.
De groote belangen van het internationaal verkeer vorderen, dat hier
zeer krachtig elk misbruik worde tegengegaan.
Wellicht zou "het nog meer aanbeveling verdienen de maatschappijen
of staten, die in dit opzicht niet tegen misbruiken hebben weten te waken,
gedurende den loop des oorlogs geheel van het internationaal verkeer
uit te sluiten. B.
FEUILLETON.
ONTZETTENDE REISAVONTUREN
VAN
J. H. JEPHSON.
uit het Engelsclt. (j
(Slot).
Toen wij het voorhangsel naderden, dat den tempel afsloot,
ontnam men mg mijn laarzen en hoed en geleidde men mij in
het heiligdom, terwijl een oude, eerwaardige neger mijn zwarten
steen droeg, die men uit mijn zak genomen had. Het gebouw
was slechts door lange spleten in het dak verlicht, waardoor de
tropische zon naar binnen scheen en breede gouden streepen op
den kleigrond wierp.
Het inwendige was grooter dan men op den eersten blik zou ver
moed hebben. De muren waren met inlandsche matten, schelpen
en andere versierselen behangen, maar de geheele ruimte was
ledig met uitzondering van een voorwerp in het midden. Dit was
het standbeeld van een ontzettend grooten neger, prachtig in
gitzwarten steen uitgehouwen. Men bracht mij voor dit afgods
beeld en toen ik het nauwkeurig bezag, bemerkte ik dat hoewel het
in alle andere opzichten volmaakt kon genoemd-worden, het eene oor
er aan ontbrak. De grijze neger die mijn relequie gedragen had,
klom op een bankjen, strekte zijn arm uit om Marlha's zwarten steen
op de afgebroken aan het hoofd van het standbeeld te passen.
Geen twijfel, dit oor was van het beeld. De deelen pasten zoo
nauwkeurig zanaen, dat het oor eenige sekonden bleef vastzitten,
voor dat hel in zijn geopende hand viel. De groep om mij heen
viel dadelijk op de knieën, terwijl de menigte, toen men haar het
geval vertelde, begon te schreeuwen en te juichen.
In een oogenblik was ik van gevangene tot den rang van half
god opgeklommen. In triomf werd ik door de stad geleid, het
volk drong naar voren om mijn kleeren aan te raken en de stof
te verzamelen, waarop ik mijn voet gezet had. Een der grootste
hutten werd voor mij ingericht, en men zette me een gasimaal
van alle mogelijke inlandsche lekkernijen voor. Toch gevoelde ik,
dat ik geen vrij man was, daar verschillende gewapenden voor
mijnt hut op en neer liepen. Den geheelen dag bedacht ik plannen
om te ontvluchten, maar geen van alle was uitvoerbaar. Aan den
eenen kant strekte zich de groote dorre woestijn tot Timbuctoe
uit, aan de andere zijde bevond zich de onafzienbare oceaan, waar
op deze hoogte weinig schepen voorbij komen. Hoe meer ik er
over nadacht, des te hopeloozer scheen mijn vlucht. Weinig kon
ik denken, dat mijne redding zoo nabij was.
Het was nacht geworden en het gelier der negers had langza
merhand opgehouden. Ik lag op de ruslbonk die uit huiden voor
mij samengesteld was, en dacht nog over mijn toekomst na, toen
Goring voorzichtig de hut binnentrad. Mijn eersie gedachte was,
dat hij kwam om mij, den laatst overgeblevene, te vermoorden, ik
sprong op en besloot, mij tot op het uiterste te verdedigen. Hij
glimlachte toen hij mijn voornemen zag, verzocht mij plaats ie
nemen en ging aan het andere eind der ruslbank zitten.
»Wat denkt gij wel van mij T' was de verwonderde vraag,
waarmede hij ons gesprek begon.
»Van u denk?" gilde ik bijna. »Ik houd u voor den slechtsten,
onnatuurlijksten mensch die ooit op aarde rondliep. Waren wij
hier niet door uw zwarte duivels omgeven, dan zou ik u eigen
handig worgen."
«Spreek niet zoo hard," zei hij, zonder een zweem van boos
heid. »Ik wil niet gaarne dat ons gesprek gestoord worde. Dus
gij zoudt mij willen worgen?" vervolgde hij met een opgevvekten
glimlach. »Nu dan vergeld ik kwaad met goed, want ik kom om
u bij uw vlucht behulpzaam te zijn."
s Gij '.'' riep ik ongeloovig.
Ja, ik," ging hij voort. Gij behoeft er mij niet dankbaar
voor te zijn. Ik ga geheel systematisch te werk. Er bestaat geen
reden waarom ik niet openhartig met u spreken zou. Ik zou
graag koning willen zijn over deze lieden, voorzeker geen groole
eerzucht, maar gij weet wat Cesar zeide over nnmero n te zijn
in een. Gallisch dorpje. Uw ongelukkige steen heelt u niet slechts
het leven gered maar al hun hoofden Op hol gebracht; zij den
ken, dat gij uit den hemel gevallen zijt en met mijn invloed is
het gedaan, zoolang gij u hier bevindt. Daarom wil ik uw vlucht
bevorderen, daar ik u toch niet doodsn mag;" dit werd op den
natuurlijksten toon gezegd, alsof dat van zelf sprak.
»Gij zoudt alles willen geven, om mij eenige vragen te
doen," vervolgde hij, na eenige oogenblikken, maar daarvoor
zijt gij te trotsch. Van eenige zaken wil ik u echter op de
hoogte brengen, die kunt gij dan uw blanken broeders verhalen,
wanneer gij ooit tot de uwen terug moogt keeren om met dien
vervloekten steen te beginnen. Deze nsgers waren, zoo luidt ten
minste de legende, eertijds Mahomedanen. Toen Mahomet nog
leefde, had er reeds een scheuring onder zijn aanhangers plaats,
en verliet het kleinste gedeelte Arabië, om zich in Afrika te ves
tigen. Zij namen ia hun verbanning een relequis van groote
waarde mee, in den vorm van een groot stuk van den zwarten
steen van Mekka. De steen was een meteoor, die bij zijn val
op de aarde in twee stukken brak. Een dezer stukken bevindt
zich nog te Mekka. Het kleinste stuk werd naar Barbarije gebracht,
waar een bekwaam en kundig werkman er het standbeeld van
maakte, dat gij heden zaagt. Deze lieden stammen af van de
eerste volgelingen van Mahomet die naar Afrika trokken; zij hebben
op al hun tochten hun steen meegevoerd, totdat zij zich eindelijk
hier vestigden, waar zij door de woestijn, voor hun vijanden -be
veiligd zijn."
»En het oor?" vroeg ik onwillekeurig.
»0, dat is nog ns dezeifde geschiedenis, enkelen van den
stam trokken eenige honderd ellen zuidelijker en een van hea
die zijn onderneming bekroond wilde zien, sloop des nachts ia.
den tempel en stal een oor van het standbeeld."