Historisch Archief 1877-1940
«0.430
CE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Er bestond een volksgeloof onder de negers, dat het oor eens
terug zou komen. De man, die het wegnam, is stellig in han
den van een slavenhandelaar gevallen; op die wijze zal hij naar
Amerika «n het oor in uw handen gekomen zijn. Gij hebt de
eer die voorspelling vervuld te hebben."
Hij zweeg eenige oogenblikken, liet zijn hoofd op de hrmd
rusten en wachtte oogenschijnlijk of ik niet spreken zou. Toen
hij opzog, was de uitdrukking van zijn gelaat geheel veranderd.
Zyn trekken waren ernstig en streng geworden en de luchthar
tige toon-, waarop hij gesproken had, sloeg tot een
wreedaardigen over.
>Gij zult," zei hij, »ecn boodschap aan het witte ras over
brengen, dat groole ras van overheerschers, dat ik haat en ver
afschuw. Zeg hun, dat ik twintig jaar hun bloed vergoten heb,
dat ik hen vermoordde, lot het mij zelf verveelde, en dat ik dat
alles deed,, zonder dat zij mij verdachten of ontdekten, terwijl
alle maatregelen, die hun beschaving konden uitdenken, den dader
op het spoor te komen, te vergeefs waren. Waarom zou ik u
niét zeggen, hoe die haat tegen de blanken in mij wortel schoot?
Zie hier, en hij hief de stomp van zijn hand in de hoogte; »dit
deed het mes van een blanke". Mijn vader was een blanke, mijn
moeder een slavin. Toen hij stierf werd zij weer verkocht en ik,
haar kind, moest toezien hoe zij bijna doodgeslagen werd om haar het
weinige gevoel van eigenwaarde te ontnemen, dat haar vorige
meesiqr bij haar aangekweekt had. En dan mijn vrouw, mijn arme jonge
vrouw!" een rilling voer hem door deleden. »Maar nu genoeg, ik
zwoer een eed en heb hem gehouden. VanMaine totFlorida en van
Boston tot San Francisco zoudt gij mijn spoor kunnen volgen door
plotselinge sterfgevallen die de politie veel te denken gaven. Ik
streed tegen hat witte ras, zooals dat reeds eeuwen tegen het
zwarte gestreden had: Ten laatste kreeg ook ik te veel van bloed
vergieten. Toch was iedere blanke voor mij een voorwerp van
afschuw, daarom besloot ik een dapperen, vrijen, zwarten slam
te zoeken, mijn lot met het hunne te verbinden, hun verborgen
latenten, aan te kwceken en zoo doende de kern tot een groot
zwart volk te vormen. Met dit denkbeeld bezield, reisde ik twee
jaar de gehecle wereld rond om het te verwezenlijken. Ten laatste
wanhoopte ik er aan te vinden wal ik zocht. Er bestond toch
geen hoop dit plan bij den onderworpen Soudances, den verne
derden Fantees of de Ametïkaansche negers te Siberiöie ver
wezenlijken. Ik keerde van mijn zwerftocht terug, toen het
toeval mij met dezen aanzienlijken starn woestijnbewoners in aan
raking bracht, en ik sloot mij bij hen aan. Voor mij geheel bij
ben te voegen, gaf mijn oud instinkt van wraak mij in Amerika
nog eens voor het laatst te bezoeken, van daar keerde ik op de
»Maria Geleste" terug.
»Wat de zeereis zelf betreft, zoo zal uw verstand u reeds lang
gezegd hebben, dat door mijn toedoen de kompassen en chro
nometers onbruikbaar werden gemaakt. Ik bepaalde de richting,
die het schip zou nemen volgens mijn eigen instrumenten, die
zich in goeden staat bevonden, terwijl een mijner zwarte vrien
den dienst deed onder mijn leiding als stuurman. Ik stootte
Tibb's vrouw over boord. Hoe! Gij ziet mij verrast aan en rilt.
Dat hadt gij thans toch kunnen weten. Ik zou u dien dag in
uw hut doodgeschoten hebben, maar ongelukkiger wijze bevondt
gij u daar niet. Ik beproefde het later nog eens, maar toen waart
gij wakker, ik heb Tibs doodgeschoten. Mij dunkt dat ik u allen
wel aardig op het denkbeeld van een zelfmoord gebracht heb.
Oaluurlijk was. alles zeer eenvoudig, toen wij in de nabijheid dezer
kust waren. Ik bad besloten, dat iedereen aan boord moest ster
ven, maar uw gteen verijdelde mijn plan. Ik Iaat nooit een
schip plunderen. Wij zijn geen zeeroovers. Wij handelen uit
principe en niet uit loge beweegredenen.1'
Ik luisterde in stomme verwondering naar het optellen van al
zijn misdaden, die die vreemde man mij zoo kalm vertelde, alsof
het aliedaagsche mededeelingen waren. Nog zie ik hem als een
verschrikkelijke geestverschijning tegenover mij op de rustbank
zitten; terwijl zijn lijkkleurig gelaat slechts door den schijn eener
flikkerende lamp verlicht werd.
Met uw vlucht zullen wij geen de minste moeite hebben. Mijn
domme, aangenomen kinderen zullen zeggen, dat gij naar den
hemel teruggekeerd aijt, van waar gij gekomen waart. De wind
waait naar zee. Ik heb reeds era boot voor u in gereedheid, ze
is met water en mondkost voorzien. Ik verlang er naar u kwijt
ie zijn, daarom kunt gij er op aan, dat voor alles gezorgd is.
»Sta op en volg mij."
ik deed wat hij mij beval, en hij ging mij voor naar de deur
der hut. De wacht was óf weggezonden óf door Goring ingelicht.
Wij kwamen ongestoord door de stad en over de zandige vlakte.
Ik hoorde weer het gedruisch der zee en zag de witte lijn der
branding. Twee personen stonden aan het strand en brachten het
takel werk van een kleine boot in orde. Het waren de twee zwarte
matrozen, die mede uit Amerika gekomen waren.
»Geleidt hem veilig door de branding", zei Goring tot hen. De
twee mannen sprongen in de boot, trokken mij mede en stootten
van wal. Mijn metgezellen brachten mij zoo ver hun bevolen
was en sprongen zonder afscheidsgroet over boord; ik zag hun
zwarte hoofden nog tegen de zee afsteken, terwijl ik mijn tocht
door den zwarten nacht vervolgde. Toen ik nog eens om zag, wierp
ik een laatsten blik op Goring. Hij slond op den top van een
zandheuvel, terwijl de maan zijn hoekige gestalte helder verlichtte.
Opgewonden wuifde hij met zijn armen heen en weer, mis
schien wel om mij te bemoedigen; het had er echter meer van,
alsof hij mij dreigde; dikwijls meende ik, dat zijn oude natuur
weer boven gekomen was en het hem speet dat hij mij had la*
ten gaan.
Ik behoef niet lang stil te staan bij mijn eenzame zeereis. Ik
stuurde zoo goed ik kon, op de Canarische eilanden aan, maar
werd den vijfden dag door een boot der Engelsche Afrikaansche
Stoomvaartmaatschappij opgenomen. Laat mij deze gelegenheid
aangrijpen, om mijn oprechten dank uit ie spreken aan kapitein
Stornoway en zijn bemanning, voor de vriendelijke behandeling,
die ik van hen ondervond van dien tijd totdat wij in Liverpool
landden. Daar scheepte ik mij weer nair New-York in.
Toen ik weder in den schoot mijner familie terugkeerde, heb
ik slechts weinig verhaald van alles, wat ik doorleefd heb. Het
is voor mij steeds een pijnlijk onderwerp, en het weinige wat
ik meegedeeld heb werd steeds ongeloovig aangehoord. Ik heb
nu alle feiten opgeschreven, zooals zij werkelijk gebeurd zijn, men
moge er geloof aan schenken «f niet, en heb ze opgeteekend,
omdat ik voel dat mijn longen zwakker worden en ik het onver
antwoordelijk vind langer de zaak geheim te houden. Ik disch
geen leugens op, want ik noem immers man en paard. Neem
een kaart van Afrika. Boven Kaap Blanco, waar het westelijkst
gedeelte van het vaste land zich in zee verliest, regeert Septimms
Goring nog over zijn zwarte onderdanen, indien hij ten minste
nog niet de straf voor al zijn afschuwelijke misdaden ontvangen
heeft; en daar, waar de groene bergtoppen uitloopen inhetheete
gele zand, vonden Harton en Hyson en de andere ongelukkige
bemanning van de »Marie Geleste" hun dood.
SCHAAKSPEL.
No. 38.
Van O. MESSEMAKEE, te Gouda. (B. Z. bid.)
ZWABT.
a b o d ? f git
w n%
Sfct speelt voor «n geeft in 3 zetten mat.
(Wit 5 en Zwart S met E. G 6),
OPLOSSING t&K SOHAAKPBOBLEEM No. 36.
l Rh. nt E 51 pion ut Dame (a
2 Pd. B 6 f K. 05
3 Bh. - D 4 mat.
(a)
l K. nt O 5 (b
2 Bh. D 4 t K. Pd. ol O 4
2 Dame G 8 of D 5 B 6 mat.
(b)
l K. nt D 5 (o
2 Dame G8f D 5 nt E 5 of C 5
3 Dame Q5ofE5 D4 mat.
(O
l Pion O 6 nt D 6 (d
2 Dame F l f K. nt C 6
3 Dame «- B 6 mat.
(d)
t Pion D 6 nt Bh. (e
2 Pd. E 4 K. nt D 5 (l
3 Dame G 8 mat.
(1)
2 Pion C 6 nt D e (3
S Dame F l mat.
(2)
2 P. P 3 nt G 2 of and.
3 Pd. D 5 B 6 mat.
(e)
l ? i . . . Pion D 6 nt O 6
2 Pd. D 6 B 6 mat.