De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 20 september pagina 13

20 september 1885 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

«0.430 CE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Er bestond een volksgeloof onder de negers, dat het oor eens terug zou komen. De man, die het wegnam, is stellig in han den van een slavenhandelaar gevallen; op die wijze zal hij naar Amerika «n het oor in uw handen gekomen zijn. Gij hebt de eer die voorspelling vervuld te hebben." Hij zweeg eenige oogenblikken, liet zijn hoofd op de hrmd rusten en wachtte oogenschijnlijk of ik niet spreken zou. Toen hij opzog, was de uitdrukking van zijn gelaat geheel veranderd. Zyn trekken waren ernstig en streng geworden en de luchthar tige toon-, waarop hij gesproken had, sloeg tot een wreedaardigen over. >Gij zult," zei hij, »ecn boodschap aan het witte ras over brengen, dat groole ras van overheerschers, dat ik haat en ver afschuw. Zeg hun, dat ik twintig jaar hun bloed vergoten heb, dat ik hen vermoordde, lot het mij zelf verveelde, en dat ik dat alles deed,, zonder dat zij mij verdachten of ontdekten, terwijl alle maatregelen, die hun beschaving konden uitdenken, den dader op het spoor te komen, te vergeefs waren. Waarom zou ik u niét zeggen, hoe die haat tegen de blanken in mij wortel schoot? Zie hier, en hij hief de stomp van zijn hand in de hoogte; »dit deed het mes van een blanke". Mijn vader was een blanke, mijn moeder een slavin. Toen hij stierf werd zij weer verkocht en ik, haar kind, moest toezien hoe zij bijna doodgeslagen werd om haar het weinige gevoel van eigenwaarde te ontnemen, dat haar vorige meesiqr bij haar aangekweekt had. En dan mijn vrouw, mijn arme jonge vrouw!" een rilling voer hem door deleden. »Maar nu genoeg, ik zwoer een eed en heb hem gehouden. VanMaine totFlorida en van Boston tot San Francisco zoudt gij mijn spoor kunnen volgen door plotselinge sterfgevallen die de politie veel te denken gaven. Ik streed tegen hat witte ras, zooals dat reeds eeuwen tegen het zwarte gestreden had: Ten laatste kreeg ook ik te veel van bloed vergieten. Toch was iedere blanke voor mij een voorwerp van afschuw, daarom besloot ik een dapperen, vrijen, zwarten slam te zoeken, mijn lot met het hunne te verbinden, hun verborgen latenten, aan te kwceken en zoo doende de kern tot een groot zwart volk te vormen. Met dit denkbeeld bezield, reisde ik twee jaar de gehecle wereld rond om het te verwezenlijken. Ten laatste wanhoopte ik er aan te vinden wal ik zocht. Er bestond toch geen hoop dit plan bij den onderworpen Soudances, den verne derden Fantees of de Ametïkaansche negers te Siberiöie ver wezenlijken. Ik keerde van mijn zwerftocht terug, toen het toeval mij met dezen aanzienlijken starn woestijnbewoners in aan raking bracht, en ik sloot mij bij hen aan. Voor mij geheel bij ben te voegen, gaf mijn oud instinkt van wraak mij in Amerika nog eens voor het laatst te bezoeken, van daar keerde ik op de »Maria Geleste" terug. »Wat de zeereis zelf betreft, zoo zal uw verstand u reeds lang gezegd hebben, dat door mijn toedoen de kompassen en chro nometers onbruikbaar werden gemaakt. Ik bepaalde de richting, die het schip zou nemen volgens mijn eigen instrumenten, die zich in goeden staat bevonden, terwijl een mijner zwarte vrien den dienst deed onder mijn leiding als stuurman. Ik stootte Tibb's vrouw over boord. Hoe! Gij ziet mij verrast aan en rilt. Dat hadt gij thans toch kunnen weten. Ik zou u dien dag in uw hut doodgeschoten hebben, maar ongelukkiger wijze bevondt gij u daar niet. Ik beproefde het later nog eens, maar toen waart gij wakker, ik heb Tibs doodgeschoten. Mij dunkt dat ik u allen wel aardig op het denkbeeld van een zelfmoord gebracht heb. Oaluurlijk was. alles zeer eenvoudig, toen wij in de nabijheid dezer kust waren. Ik bad besloten, dat iedereen aan boord moest ster ven, maar uw gteen verijdelde mijn plan. Ik Iaat nooit een schip plunderen. Wij zijn geen zeeroovers. Wij handelen uit principe en niet uit loge beweegredenen.1' Ik luisterde in stomme verwondering naar het optellen van al zijn misdaden, die die vreemde man mij zoo kalm vertelde, alsof het aliedaagsche mededeelingen waren. Nog zie ik hem als een verschrikkelijke geestverschijning tegenover mij op de rustbank zitten; terwijl zijn lijkkleurig gelaat slechts door den schijn eener flikkerende lamp verlicht werd. Met uw vlucht zullen wij geen de minste moeite hebben. Mijn domme, aangenomen kinderen zullen zeggen, dat gij naar den hemel teruggekeerd aijt, van waar gij gekomen waart. De wind waait naar zee. Ik heb reeds era boot voor u in gereedheid, ze is met water en mondkost voorzien. Ik verlang er naar u kwijt ie zijn, daarom kunt gij er op aan, dat voor alles gezorgd is. »Sta op en volg mij." ik deed wat hij mij beval, en hij ging mij voor naar de deur der hut. De wacht was óf weggezonden óf door Goring ingelicht. Wij kwamen ongestoord door de stad en over de zandige vlakte. Ik hoorde weer het gedruisch der zee en zag de witte lijn der branding. Twee personen stonden aan het strand en brachten het takel werk van een kleine boot in orde. Het waren de twee zwarte matrozen, die mede uit Amerika gekomen waren. »Geleidt hem veilig door de branding", zei Goring tot hen. De twee mannen sprongen in de boot, trokken mij mede en stootten van wal. Mijn metgezellen brachten mij zoo ver hun bevolen was en sprongen zonder afscheidsgroet over boord; ik zag hun zwarte hoofden nog tegen de zee afsteken, terwijl ik mijn tocht door den zwarten nacht vervolgde. Toen ik nog eens om zag, wierp ik een laatsten blik op Goring. Hij slond op den top van een zandheuvel, terwijl de maan zijn hoekige gestalte helder verlichtte. Opgewonden wuifde hij met zijn armen heen en weer, mis schien wel om mij te bemoedigen; het had er echter meer van, alsof hij mij dreigde; dikwijls meende ik, dat zijn oude natuur weer boven gekomen was en het hem speet dat hij mij had la* ten gaan. Ik behoef niet lang stil te staan bij mijn eenzame zeereis. Ik stuurde zoo goed ik kon, op de Canarische eilanden aan, maar werd den vijfden dag door een boot der Engelsche Afrikaansche Stoomvaartmaatschappij opgenomen. Laat mij deze gelegenheid aangrijpen, om mijn oprechten dank uit ie spreken aan kapitein Stornoway en zijn bemanning, voor de vriendelijke behandeling, die ik van hen ondervond van dien tijd totdat wij in Liverpool landden. Daar scheepte ik mij weer nair New-York in. Toen ik weder in den schoot mijner familie terugkeerde, heb ik slechts weinig verhaald van alles, wat ik doorleefd heb. Het is voor mij steeds een pijnlijk onderwerp, en het weinige wat ik meegedeeld heb werd steeds ongeloovig aangehoord. Ik heb nu alle feiten opgeschreven, zooals zij werkelijk gebeurd zijn, men moge er geloof aan schenken «f niet, en heb ze opgeteekend, omdat ik voel dat mijn longen zwakker worden en ik het onver antwoordelijk vind langer de zaak geheim te houden. Ik disch geen leugens op, want ik noem immers man en paard. Neem een kaart van Afrika. Boven Kaap Blanco, waar het westelijkst gedeelte van het vaste land zich in zee verliest, regeert Septimms Goring nog over zijn zwarte onderdanen, indien hij ten minste nog niet de straf voor al zijn afschuwelijke misdaden ontvangen heeft; en daar, waar de groene bergtoppen uitloopen inhetheete gele zand, vonden Harton en Hyson en de andere ongelukkige bemanning van de »Marie Geleste" hun dood. SCHAAKSPEL. No. 38. Van O. MESSEMAKEE, te Gouda. (B. Z. bid.) ZWABT. a b o d ? f git w n% Sfct speelt voor «n geeft in 3 zetten mat. (Wit 5 en Zwart S met E. G 6), OPLOSSING t&K SOHAAKPBOBLEEM No. 36. l Rh. nt E 51 pion ut Dame (a 2 Pd. B 6 f K. 05 3 Bh. - D 4 mat. (a) l K. nt O 5 (b 2 Bh. D 4 t K. Pd. ol O 4 2 Dame G 8 of D 5 B 6 mat. (b) l K. nt D 5 (o 2 Dame G8f D 5 nt E 5 of C 5 3 Dame Q5ofE5 D4 mat. (O l Pion O 6 nt D 6 (d 2 Dame F l f K. nt C 6 3 Dame «- B 6 mat. (d) t Pion D 6 nt Bh. (e 2 Pd. E 4 K. nt D 5 (l 3 Dame G 8 mat. (1) 2 Pion C 6 nt D e (3 S Dame F l mat. (2) 2 P. P 3 nt G 2 of and. 3 Pd. D 5 B 6 mat. (e) l ? i . . . Pion D 6 nt O 6 2 Pd. D 6 B 6 mat.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl