De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 20 september pagina 6

20 september 1885 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 430. geslagen tonen, de vingerzetting en de houding der hand absoluut de zelfde. Evenmin kan er (op de piano) verschil bestaan in het karakter > van .Fis-dur en Ges-dur, van JB-dur en.Ces-dnr. Het inhaerente onder scheid in karakter tusscben toonsoorten met mollen en met kruisen blgkt do* voor de piano althans eene illusie te wezen. Verder blijkt uit het reeds bovea aangehaalde voorbeeld van twee ongelijk gestemde piano's, dat de absolute toonhoogte met het karakter der toonsoort niets te maken heeft ? Dit laatste volgt trouwens ook nog uit andere overwegingen. Sedert honderd jaren is de stemming van de normaal-A, dank zij het streven van tenoren en sopranen om met. hunne hooge en hoogste noten te schitteren, meer dan .een halve toon hooger geworden. Wat Handel en Bach dus in 0-dur schreven wordt, volgens hunne stemming gerekend, thans in Des gespeeld; een violist uit hunne dagen zou, om in onze or-' ohesten te kannen medewerken, de snaren van zijn instrument allen een . goeden halven toon hooger moeten stemmen. Voor strijk- en blaasinstrumenten is het met deze quaestie geheel anders gesteld. Hier spelen de sterkere klanken der zoogenaamde losse" snaren een hoofdrol; wellicht ook het onderscheid in timbre, tusschen de tonen eener weinig verkorte en die eener sterk verkorte snaar. Bij blaasinstru menten zgn niet alle tonen van de schaal even gemakkelijk voort te - Drongen. Voor instrnmentaal-muziek met uitsluiting van piano en orgel gaat dos het transponeeren wel degelijk gepaard met eene wij ziging van het karakter der compositie. Van wélken aard echter die . wijziging is, hangt minder af van de nieuwe toonsoort, dan wel van den wrcrder instrumenten. Wanneer zeer eenvoudige stukjes dikwijls worden geschreven in C-dur, ligt de reden voor de hand. Men wil het den beginner met kruisen en mollen niet lastig maken. Om diezelfde reden zaj mon zich. in zulke compositiën van talrijke modulaün naar verwijderde toonsoorten ont houden. Maar daaruit volgt niet, dat een stuk, dat eenvoudig van ka rakter is, ook voor geoefende spelers in C-dur moet staan. Zopdra de stem zich aan het instrument paart, treden overwegingen van gantoh anderen aard op den voorgrond. De componist denkt zich zgn lied bijvoorbeeld -uitgevoerd door eene mezzo-sopraan stem van gewo nen omvang. In dit geval zal hij zorg dragen, dat zijne melodie zich binnen zekere grenzen beweegt, en liefst niet hooger komt dan ?" of fis". Is het nu zijne bedoeling geweest, aan hooge sopranen of alten de keus- te laten, om of zijne oompositie ter zijde te leggen, of bare stem geweld aan te doen V Wij gelooven het niet. Hoevele groote meesters hebben deze?vraag niet praktisch opgelost, door van hunne liederen eene uitgaaf van hooge en lage stem te geven! Hoevele liederen, die oorspronkelijk voor sopraan zijn geschreven, vormen niet, behoorlijk ge transponeerd, sieraden van het repertoire van voortreffelijke alt-of mezzoeopraanzangeressen I Natuurlijk dient men hierbij met oordeel des onderscbeids en met mate te werk te gaan. Schumann's Frcutcnlieben und Lében, oorspronkelijk voor sopraan gecomponeerd, verliezen niets, indien zij door de innige, t tcboone alt van Mevr. Joachim ten gehoore worden gebracht, maar een Hul of Stockhausen zou deze bg uitstek vrouwelijke liederen niet kunnen zingen, zonder zich bespottelijk te maken. Die beiden Grenadicre", de ffaif/tór"-ballade van denzelfden componist zal men liefst door een bas of bariton hooren voordragen. Beethoven's Adelaïde is geschikter voor tenor dan voor bas, en, door den aard der woorden, ongeschikt voor sopraan of alt. Maar er blijven, ook na zorgvuldige schifting van die oompositiën, welke zich uit den aard der zaak, d. i. ter wille van den poëtischen inhoud of het muzikaal timbre slechts voor eene bepaalde stemsoort geschikt zgn, vele honderden over, die,door hooge en lage, mannelijke of vrouwelijke stemmen met even goed gevolg kunnen wor den voorgedragen. Vatten wfl het bovenstaande samen, dan komen \ty tot de volgende conclusie. / Compositiën yoor blaas- en strijkinstrumenten kunnen niet, ter wille van het gemak der executanten, in eene andere toonsoort dan de oor' spronkelijke worden getransponeerd, zonder veel van haar karakter te verliezen. Ifr oompositiën voor orgel behoeft die beperking niet te worden ge maakt, en bij stukken vóór piano slechts in geringe mate, mits men de transpositie slechts over enkele trappen van de schaal uitstrekke bijv. niet Over een of twee octaven! Doch de technische moeielijkheden, die' het spelen in verschillende toonsoorten oplevert, zgn niet van zooveel belang, dat jj,het transponeeren noodig maken. Daarentegen kan zich die noodzakelijkheid doen gevoelen in compositiën voor zang met kla vierbegeleiding. Niet voor koorzang; hierbij toch bereiken de verschillende stemmen in den regel de praktisch bruikbare grenzen, welke iedere transpositie, in welke richting ook, haar zou doen overschrijden. Doch wel voor eenstemmige liederen met klavierbegeleiding. Hier heeft men in de allereerste plaats te vragen: hoe kan de zanger of zangeres ze zóó voor dragen, dat met de aanwezige stemmiddelen aan de compositie het volste recht wedervaart? En is deze vraag beantwoord, dan moet de pianist de gehoorzame dienaar zgn, en óók in dit opzicht zich heb gebifr dend* Segue la voce" laten welgevallen. # 4l Kapelmeester Kreisler had op een jas, waarvan de kleur naar CitsJKbö" zweemde, een kraag van 2S-Dur-Farbe" laten zetten, welk con trast op het publiek een weldadigen invloed scheen te hebben. Welke kleur dit kleedingstuk van Kater Murr's half genialen, half krankzinni gen meester heeft gehad, weten wg niet, ~ maar wel, dat het contrast tusschen een jasje in U-MoIl" en een kraag in G-Dur" even weldadig zon hebben gewerkt. Niet het absolute verschil, maar het relatieve brengt in de muziek de effecten teweeg, zoolang deze niet uitsluitend zijn ont leend aan de eigenaardige pbysische eigenschappen der gebruikte instraE. D. P. HET NIEUWE RIJKSMUSEUM TE AMSTERDAM. IV. De criticus in de National-Zeilung beschrijft verder, steeds beschrijving en kritiek verbindend: De benedenverdieping wordt dwars doorsneden door een kolossalen doorrit, drie groote bogen breed, aan beide zijden door gesmeed ijzeren hekken afgesloten. Bij de groote diepte van de benedenverdieping heerscht er natuurlijk voortdurend een sterke tocht in deze hal, die behalve de dnisternis alle eigenschappen van een tunnel bezit. Van nit deze hal voeren ingangen naar de twee groote trappentorens en naar de groote vervelende met glas overdekte binnenplaatsen, waarvan de westelijke bestemd is voor de verzameling gipsafgietsels. In de oostelijke zal men de verzamelingen van de ministerie van oorlog, van marine en van kolo niën bergen, dus even als in het Louvre het Musée de la Marine, inder daad een ethnographisch museum. Van de gipsafgietsels zijn er reeds eenige tentoongesteld, en wel van de grootste. De bedoeling is te kennen gegeven, al het naar hout gevormde houtkleurig te schilderen; als men consequent wil zgn, zal dan ook al wat naar brons is, gebronst móeten worden. Op zich zelf is het plan zeer zeker prijzenswaardig, want de juistheid der verhoudingen, waarop het toch zoo eeer aankomt, kan slechts op deze wijze behouden blijven. De moeielykheid ligt in het hechten der verf op de licht afachilferende oppervlakte Van het gips. De gebeele oostelijke helft van de benedenverdieping is voOr de Neder} Jandsche kunst-industrie en bet huisdecoratief der laatste eeuwen bestemd. Deze afdeeling zal wel, by bet moeielijkövan het betimmeren en inbouwen van zoovele oude kamers en zalen, bijvoorbeeld uit het stadhuis van Zwolle, van Sluis, eerst na gernimen tgd kunnen worden openge steld. Over hare inhoud kan nog niet veel gezegd worden, daar de meubels en oude houtbetimmeringen der Hollandsche kamers voor het grootste gedeelte nog opgeborgen zijn. Hier zullen ook de omvangrijke verzamelingen van het Oudheidkundig Genootschap Worden tentoongesteld, waarvan het grootste deel, ook de buitengewoon fraaie Gothische houtsnij werken, de bekers en aardewerken, voorloopig nog in het lokaal naast het postkantoor te bezichtigen zijn. In het westelijk deel van de benedenverdieping dienen de zalen tot verschillende doeleinden. Langs den voorgevel zullen de kunstindustrie en de moderne kunst bare plaats vinden. Het gansche westfront is dan voor het prentenkabinet ingeruimd, een toren aan den znidwestelijken hoek herbergt de bibliotheek, die alle verdiepingen in beslag neemt. Vooral bij den aanleg van die bibliotheek kan men bemerken, dat geen man van hot vak geraadpleegd is. Er is namelijk gebrek aan kamers voor adminis tratie; bibliotheek en prentenkabinet hebben gezamenlijk een leeskamer, waarin nog geen half dozijn bezoekers op hun gemak kunnen werken. Voor tijdelijke tentoonstellingen is de zaal met het uitzicht Op het zuiden bsschikbaar. Alle zalen van de benedenverdieping ontvangen licht van beide kanten. In verscheidene moeten daarom tusschenschotten worden opgericht, waarbij' dan de zgde van de binnenplaats geen buitengewoon goed Hebt zal hebben. Over het algemeen ontbreekt het naar onze onder vinding vooral in de afdeeling voor kunstindustrie aan de behoorlijke muurvlakte tot het tentoonstellen. Door den dwarsmuur wordt dan weder de zaal in twee corridor achtige helften verdeeld, welke dus diepte missen. De eerste verdieping bevat hoofdzakelijk de schilderijenverzamelingen. Aan het hoofdfront vallen er evenwel de twee boekzalen af voor de kunst-iudustrieschool; en van de groote voorzaal in het midden, waarop de trappentorens uitkomen, is het rustige noorderlicht, door het aanbrengen van glasschilderingen in de vensters, voor schilderijen onbruikbaar gemaakt. Origineel is de groote zaal in de lengte behandeld, die boven over den doomt de noordelijke met de zuidelijke helft van het gebouw verbindt Zij is als eene soort eerezaal voor de schutters- en regentenstukken inge richt. Wie van de voorzaal binnentreedt, heeft voor zich, als afsluiting van den langen gang aan den achtermuur van de Rembrandtzaal, waarop de zaal uitkomt, Rembrandts NacMwacM. Aan beide zijden, overeen komend met de zijschepen van den doorrit, strekken zich een trede verhoogde kabinetten met bovenlicht uit, die aan de zijde van den midden gang door eene portièro zijn afgesloten. In ieder vindt men op den achter grond ruimte voor een hoofdwerken aan de zijmuren plaatste men schilderijen van kleineren omvang. Wanneer in den middengang de ruimte tot óp het noodzakelijke verminderd was, dan had het bovenlicht, in eene kleine ruimte alleen moeielijk te behandelen, beter geregeld kunnen worden, en man had nog kostbare zijvlakte gewonnen. Wat aan beide zijden langs de noordelijke fagade na aftrek van die voorzaal en de twee hoekkamers overblijft, valt in twee lange gedeelten. Aan de zijde van de binnenplaats liggen ruimten [met bovenlicht; naar bét voorplein telkens vier kabinetten met noordelijk zijlicht. Dat is alles wat van de noordzgde, den voorgevel, voor de schilderijengalerij te gebruiken blijft. BÜde toch reeds nagenoeg ontoereikende ruimte van het museum is dit dubbel te betreuren. Juist voor do Hollandsche kabinetstukjes, vóór welke het zijlicht, waarop zij toch geschilderd zijn, zoo uitmuntend is, zou een gelukkiger aanwenden van de ruimte wenschelijk geweest zijn. Zijlicht is er in de geheele galerij alleen voor de acht kleine kabinetjes, die na tuurlijk slechts een klein gedeelte van de stukken van bescheiden formaat kunnen opnemen. En hier is het licht niet geheel voldoende, door de vensters van wège het gewelf der Gothische bouwmeesters te smal zijn uitgevallen. De zalen in den oostelgken vleugel bevatten de portretten van vorstelijke personen, de anatomische lessen, de legaten Van de Poll en Dupper, de Hollandsche schilders der XVde en XVIde eeuw, een klein vertrekje en de buitenlandsche scholen. Deze laatste vallen in het niet bij de vader» landsche kunst. In de westelijke vleugel zijn de schilderijen uit het Haar lemsen Paviljoen en de kleine galerij moderne stukken gehuisvest. Er zullen nog jaren verloopen, alvorens deze uitgebreide verzamelingen geordend aan het publiek kunnen worden aangeboden. Maar hoeveel interessants ZÖ^ kunnen aanbieden, voor de gebeele wereld zal de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl