De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 27 september pagina 7

27 september 1885 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Dg AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. t i v zonden overblijven om zitting te nemen in de Kamer en deze voltallig te maken. . ' . W$j koeren als we op de feiten van de afgeloopen week ten minste mogen afgaan geleidelijk maar zeker tot de liefelijke dagen van het Tuistrecht terug. Om dat te voorkomen zou ik lust hebben om bij genoegzame ondersteuning een bond op te richten tot Totale onthouding van Kiesrecht, op den eenigen maar af doenden grond van waarachtige broe derliefde en menschenmin gevestigd, want in onze eeuw van Bevolverisme schenen zelfs de candidaten en met hen de kiezers tot de onzinnige meening gekomen te ajjn, dat het goed recht eener politieke geloofsbelij denis of de voortreffelijkheid eener staatkundige richting met een kogel ingeschoten of met een degenprik ingestoken behoort te worden. Als het met den door mij voorgestelden bond' niet lukken wil, dan zou ik willen voorstellen, dat ieder kiezer en lij gevolg ieder candidaat moet zgn; meester op alle wapenen en voldoende bedreven in de behan deling ~tan het pistool. )an zal men elkander althans nog volgens de regelen van de kunst naar de andere wereld helpen. Nu wordt er een houw-er-maar-op-in of hak-en-sla-er-maar-op-los methode gevolgd, die ons in de oogen der beschaafde wereld moet verlagen tot een bende kwajongens. Is het geen schande gezwegen van al de rumoerige tooneelen, de vele duels, elders reeds voorgevallen dat het steeds voor zijn fijne be schaving BOO hoog geprezen Parijs getuige moest wezen van een wilden» vergadering als die, eergisteren in de Beurs gehouden, waar revolvers werden afgevuurd en door bet werpen van allerlei andere projectielen niet minder dan zestien personen gewond werden? We worden gaandeweg meer kitteloorig en prikkelbaar en zóó komt net dat we ons warm maken en in allen ernst iet harnas aantrekken ook over dingen, die waarlijk zooveel drukte en opwinding niet waard zijn. Nog zeer onlangs schrijft de geestige kroniekschrijver van den Figaro A. Wolff een gelaarsd en gespoord artikel vol bitterheid en woede, waarin hij op hoogen toon de les leest aan zekeren tenor Masini, die tienduizend francs honorarium voor iederen urond, dat bij te Parijs zou optreden, heeft durven vragen. Aan het slot van zijn philippica, die onder ons gezegd wel wat veel in herhaling vervalt, barst hij nog eens aldus los: i,Alken tenoren en andere sterren schijnen geen flauw vermoeden te hebben, dat er ergens een stad is als de onze, die met het contant geld van roem en vermaardheid het genot betaalt, dat een zanger haar doet genieten. Deze beeren behandelen ons werkelijk wat al te zeer uit de hoogte: >g vragen ons pryzen alsof wij trappers van Arkansas waren, onbeteekenda lieden, die niets kunnen doen voor de beroemdheid van een artist en daarom maar flink hebben te betalen. Wat er dan gedaan moet worden? O, er zou een dood eenvoudig mid del z<jn om zpo'n zaakje in 't reine te brengen. löParijs er dan op gesteld om zich aan de eischen van die sterren te onderwerpen, kan het 't niet afdoen met zijn eigen krachten en artisten, dan geen loven en bieden. Laat men dan vijf, tien, twintig, honderdduizend francs voor n avond betalen. Laten we honderd francs geven voor onze stalle en deze ver tooning maar beschouwen als een soort van sport, door de mode ons op gelegd. Maar 6y' God! (sic!) deze heeren en dames moeten ons op den koop 'toe niet langer een eeuwige dankbaarheid vragen. Laten we nog mér geren dan het geëischte maximum, laten wij een tenor, voor twee nr.en, de appoiutemeuten zijner droomen aanbieden, maar doen we hem tevens duidelijk bujken, dat we dan ook niets meer met hem hebben oittestaan. En als de ster, boven en behalve de vijfhonderd lonis, ook nog zes terugroepingen na «iedere akte en bloemen aan het einde van het stuk van ons eischt, dan moeten we hem dat kortweg weigeren. Als de tenor by ons slechts voor en om het geld zingt, goed, dan geven wij hom wat hy vraagt, maar ook niets meer. En den eersten den besten avond, dat zoo'n heer het tooneel zal ver laten zonder eenig applaudissement te hoorcn, dan zal hij bet hem gege ven lesje wel begrijpen en anderen na hem zullen daarmede hun voordeel doen.'.;., . In ieder: geval zon dat een bewijs, voor hem zijn, dat de Parijzen aar 3 nog niet zóó dom zyn als men in de wereld der.sterren wel schijnt te denken. We moeten een duidelijk onderscheid maken tnsschen den artist, die van ons naam en roem vraagt en den artist, wien het alleen om ons geld te doen is. Met dezen laatste hebben wij voor goed afgerekend, als wij zrjn rekening betaald hebben." Parijs is niet rustig. Het kleinste gerucht maakt het vervaard. Getuige tiet geheim van de mie Vivienne. Alles wordt geheimzinnig op het oogenblik, maar dit geheim was al een van de vermakelijkste soort. De burgers, die in de rue Vivienne wonen, worden des nachts uit hun slaap gewekt door akelige geluiden: brullen, loeien, men weet niet wat het is, hoe het te'noemen,' maar men'hoort steeds iets heel akeligs en kan niet ontdek ken, waar dat geluid van daan komt. De geheele straat raakt in opschud ding, men gist en vertelt elkander de vreeselijkste dingen.... Natuurlijk wordt de politie gewaarschuwd; deze haast zich niet met het onderzoek, . dat is tegenwoordig zoo hare manier maar eindelyk komt zij dan toch tot de ontdekking, dat die akelige geluiden niets akeligs om het lyf hadden. Men was een paar nachten lang onder de rue Vivienne aan het werk geweest in de riolen en wat men gehoord had, dat was het spreken en roepen geweest van de menschen, die in die onderaardsche atraten hun nachtelijken arbeid verrichtten l Ziedaar hoe op dit benedenrond het comische meestal het verschrik kelijke vergezelt en hoe het leven van het begin tot het einde niets anders is.dan een drama-vaudevüle! r- Wilt ge daarvan, althans tot op zekere hoogte, nog een ander bewijs en nu niet aan de verbeelding maar aan de werkelijkheid ontleend? ziehier: In het Théatre-Prangais wordt tegenwoordig Don Juan cTAutriche elwégtw ongexoexd. Ia het eerste bedrvïf komt klokgelui voor. Welnn, dat klokje hetwelk men daar nu kan hooren luiden op het tooneel, ia een van het drietal, dat in het jaar 1572, het sein gaf tot het begin van de gruwelen van den Bartholomeus-nacht! . De kerk van Saint-Germain l'Auxerrois bezat drie klokken van ver schillend kaliber, die stemden met bet geluid der klok van het naburig paleis. Tijdens de Revolutie werden die klokken in veiling gebracht en aangekocht door een gieter met name Flaubon. Deze stond de kleinste af aan de tooneelspelers, voor de eerste opvoering van Edouard en Ecosse van Alexandre D u val (1801). Om bij het tooneel, ten minste bij de tooneelisten te blijven. Eëa eerste rol van onheuglijken tijd geleden, Saint-Oscar, die een vreemde ling Parijs laat zien, komt op de Place Vendame en met een deftigen zwaai van den arm op Napoleon wijzend boven op de zuil, zegt hjj, ter wijl hij zijn hoed afneemt: .dat was de vriend van Talma!" A. B, LETTERKUNDE. PARADOXE VAN MAX NORDAÜ, door Mr. H. Coaman. Nauwelijks is men bekomen van de door Nordau's Gonventionellen Lügen der Kulturmenschheit" opgewekte emoties, die bjj velen oorzaak waren van een even groote afkeuring als zjj bij anderen goedkeuring in het leven riepen, of wederom zendt die auteur een boek in de.waereld, dat een diepgeprent merk van oorspronkelijkheid, denkkracht en bele zenheid draagt. . Paradoxe heeft hij het genoemd en het draagt dien titel met eere. Hij verdedigt er vele stellingen, die zeer paradoxaal klieken en de meeste daarvan bewijst bij. Juist daarom is het boek gevaarlijke lectuur, want Nordau is niet altijd even goed geslaagd. Men is geneigd voor bewezen aan te nemen wat niet bewezen is, zoo sterk dringt hij zijn stellingen aan, zoo schijnbaar helder is zijn betoogtrant-. Want helder en bevattelijk is hij overal, ook waar zijn bewijs te kort schiet. Daarby komt een geestige behandeling, die meer dan iets anders de macht heeft een aopbisme te verbergen. '' Zijn eerste hoofdstuk handelt over pessimisme en optimisme. Het komt mij niet onwaarschijnlijk voor, dat Nordan die bladzijden heeft geschreven in een vroegere levensperiode, toen zijn denkkracht nog niet die hoogte had bereikt waarvan de overige hoofdstukken getuigen. Twee soorten van pessimisme onderscheidt de auteur, twee soorten die alleen recht hebben op bespreking: het wetenschappelijke en het practische pessimisme. Het wetenschappelijk pessimisme schrijft boeken, waarin het systemen van zijn levensbeschouwing neerlegt, waarin het vraagt, onderzoekt, com bineert, concludeert; het practiscbe pessimisme vraagt niet, redeneert niet, het ondervindt duister, dat al wat bestaat niet goed is. Tegen deze laatste soort zegt Nordau is niet te r edeneer en, men kan haar alleen, analyseeren. En door analyse komt bij dan tot de overtui ging dat deze soort van pessimisme eigenlijk een begin van waanzin is. Alle groszen Dichter des Weltschmerzes waren zerrüttete Organismen", En dan noemt hij o. a. Heine en Byron. Dit is niet nieuw, maar nog paradoxaal. In allen gevalle heeft dan toch de ziekte dier zerrüttete Organismen" evenals de parelziekte der oesters kleinoodiënvoortgebracht. Het wetenschappelijke pessimisme wordt door Nordan op erbarmelijke wijze afgemaakt. Hij laat er geen stuk aan heel, hjjj zou het van den aardbodem willen wegvagen en dat in tien bladzijden druks, waarin hij ridiculiseert, niet argumenteert. Dit is zoo sterk, dat ik mij na de lezing afvroeg: is dit ironie of niet ? Ik heb die bladzijden herlezen en weer herlezen en ben tot de overtuiging gekomen, dat Nordon volstrekt niet schertst, dat hij in vollen ernst tegen de leer van een Schopenhauer en een Hartman argumenten aanvoert, die veel van zwartmakerij hebben, Hij zegt n.l. aan het slot zijner tirade, dat hij met vreugde kan getuigen hoe de systematische pessimisten gewoonlijk nogal van lekker eten en drinken houden, dasz sie sioh nach gefiihlvoller Werbung in den bewarthen Formen schwunghaft beweiben und für alles angenehme im Leben einen entwickelten Sinn haben." Zulk een,argument is ergerlijk en zeker uit den mond van een man, die zoo goed blijkt te weten wat argumen teeren is en andermans bewijzen zoo scherp ontleedt. Wanneer ik hier een zijner argumenten tegen pessimisme aanhaalde is het niet meer dan billijk, dat ook een zijner argumenten voor optimisme een plaats vinden. Kritiek, zegt. Nordau en niemand zal er aan twjjfelen is een vergelijking tusschen het bestaande en het ideale. Uit het feit echter dat men zulk een kritiek uitoefent, blgkt dat men het besaande voor verbetering vatbaar houdt en dieser Gedanke wird doch woll ein optimistischer genannt werden mussen". Maar wat verstaat Nor dau dan toch onder pessimisme? Ik voor mij versta er onder die levens beschouwing, welk leed als positief, genot en geluk als negatief opvat en dus genot en geluk definieert als absentie van leed. In deze opvatting ia dus leed en smart een noodzakelijk element, zonder leed is zij onbestaan baar. En wat zegt Nordau, de optimist? Wenn der Scbmerz nicht bestande, so muszte man ihn erfinden". En dan wijdt hij eenige bladzijden aan de noodzakelijkheid van het bestaan der smart. Hij doet dit om de pessimisten te overtuigen, dat ze dwaas zijn, zich zoo te bekommeren over het bestaan der smart, de pessimisten, wier geheele opvatting be rust op smart. Ik vindt zulke argumenteering nogal naïef. De grondoorzaak van het bestaan van pessimisme zoekt Nordau in de ontevredenheid van den mensch, ontstaande uit zijn machteloosheid om het doel des Heelals te begrijpen. Zeker is het dat het niet begrijpen van iets bij den menscb. het denkdier zooals Multatuli hem eigenaardig noemt een gevoel vau onvoldaanheid van ontevredenheid achterlaat, maar of daarin de oorsprong van het pessimisme is te zoeken, dat is toch nog te betwijfelen. Ik ken verscheidene pessimisten, gemoedelijke mensehen, die volstrekt niet. met hun opvatting te pronk loopen of het interessant

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl