De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 27 september pagina 8

27 september 1885 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDEBt A Bi», Nö. 431; tiadett te zijn wat ze zjjn, die het doel van 't Heelal volmaakt koud laat Hap pessimisme wortelt in hun levenservaringen, in de opmerkingen, die 4* tttbben verzameld. Rond zich etende, vonden ze veel schijn, veel ellende, Taal onrecht. En nadenkende kwamen ze tot de slotsom, dat dit zoo Mo«t fc^n, dat de menschheid zou ondergaan, indien ze niets meertevermtMfa bAd. Maar verbeteren gaat met strijd en strijd met leed gepaard. Zoo kwamea te tot het noodzakelijke bestaan der smart, tot pessimisme. t)at Nordan deze BOO eenvoudige redeneering niet volgt verbaast te tneèt omdat hij Darwinist is. Aangename en onaangename gewaarwor(tiugOD verklaart hij met behulp van de evolutieleer en deze niet alleen. Tentet» ontmoeten we in zyn betoogen de Darwinistische theorieën. Zoo b. V. «ok bg de Ontleding der verhouding waarin de vrouw", tot den ma'tf' tóaat. Deze verhouding brengt luj ter sprake in zijn tweede Hoofd stuk: Hehrheit nnd Minderheit. Hier biedt zich een ongezochte gelegen. heid qfk Nordau's geestige behandeling van zijn onderwerp in het licht te dtèlhtt. HU houdt zich niet op met abstracte voorstellingen en betoogén, dtó men voor zioh aelf en vaak met de grootste moeite in de taal vkn het dagelijksch leven moet omzetten om ze ter nauwernood te begrepen; h§schermt niet met geleerde woorden en uitdrukkingen, hij bouwt jjeöfa' ellenlange zinnen; hij schrift eenvoudig en geestig, helderen aangenaam. Een bewijs, dat hij gaarne zoo helder, zoo weinig mogelijk abstraof ia, kan men schier op elke bladzijde vinden. Ik zal een sterk-sprekend bewga unhalen: Weaa una Kant erkliirt, der Wille sei zugleich das Befeidltide, das Gesetz nnd das Gehorchende, so ist das eine transzendentale Döflnitien, die sohwerlich varatandlioher und einlenohtender ist als die theologische Erkttrnng von der Einheit der drie Naturen Gottes." Da*n«t/ge«ft bg «m «ar verstaanbare definitie van wil," welke van die van Kant afwijkt, van Kant vor dessen erdrückender Grösze, zegt luj, ich totoa ionst, in Demuth beuge." Qtaitfc Is d* aanhef van het tweede Hoofdstuk. Für jede wohlgetorene geele ist der Philister der Schwarze Mann. Wer nur die geringtte Oenialitiit in tich ipürt, kaum genug, urn das tragen langer Haare nnd <U« VeMehtnng de* Cylinderhut-Yorurtheils zu rechtfertigen, der bt Mifiw Arntmaskeln inden» er anf das Haupt das Philistera losscblögt, ?f oatüriioh nnr bildlich, denn der Fhilister bat in der Regel einen Hauskfteeht, «win er nieh telber einer ist. Diese Feindschaft ist schnöde UadankbarkeiV En dan betoogt hij verder dat het bestaan dier alleda*f»cne mensohen noodzakelijk is, Nn weten we wel, dat zulk een be toog ottfloodig i», omdat wat is moet zijn", maar het kan toch geen ktvaad oj> «Ik» konsekwentie dezer grondstelling te wijzen. De aUédaagsche menechen vormen de meerderheid, de minderheid zijn da «jgoriaardig georganiseerde. De vraag rijst : wat zijn eigenaardig georganiaterde memooen? Nordau antwoordt, naar gelang iemand meer of minder levenskracht heeft is hij eigenaardig of niet. Het individu mei; de «root«t dankbare levenskracht gewapend, voert de grootst denkbare dodan nit, ia het grootst denkbare genie. Heeft iemand jnist zooveel levenskracht, om esn organisme van een bepaald typus saam te stellen, dan Blijft hij in den geërfden vorm voortbestaan. Degenen, die dit meental doen» Bflgt Nordan, zijn de vrouwen. Als dit zoo is, dan zullen eigen aardig georganiseerde vrouwen niet of zeer zeldzaam voorkomen. Waarom d» vrouwelijke individuen minder levenskracht bezitten, deze vrasg kan Nordan niet beantwoorden. Hij wijst er slechts op, dat Darwin eenige hoadwdtftllen van bladzijden met feiten vult, die het bewijs leveren, dat bg cto ; ataeste dieran bet wijfje het type van 't geslacht bewaart, terwijl de mannefjjes daarvan dikwijls zeer sterk individueel afwijken. DIt wlfde verschijnsel vinden we bij de menschen. Wel wordt beweerd, dat dit niet 200 ia, naar deze bewering bevat een onwaarheid. En dan neigt hij naar da leer van Schopebhauer over, die n schoonheid n karakier ÓMr vrouwen annulleert en rondwegverklaart.dat zulke beweringen ten opzichte der vrouwen alleen in het door geslachtsdrift benevelde brain der monoen kan ontstaan. Nordau zoekt de oorzaak van de ver kondt baaohouwingen over de vrouw in het feit, dat men zijn voorstel lingen over da vrouw tut de literatuur heeft geput. Onbewust zegt hij waren dichters in welke vormen zij zich ook uitten steeds onder havig «an aandoeningen van het geslachtsleven. Waren de vrouwen de te*kenat8i»ea van de ideale vrouw" geweest, het ware zeer waarschijnlijk dat het ons geleverde beeld zeer nuchter zou zijn, omdat het wa» geechetit. ?MfB tMt toegaven, dat ia deze redeneering veel waars ligt, in zooverre n.!., flat/ae man zich aan overdrijving schuldig maakt, maar zoo geheel nabbter ia da vrouw toch niet, kan dus ook niet haar in de literatuur gagwaa oaeld tijn. Wat zou er van de grootste genieën zijn geworden ftl» '-mÉatpader eea andere ware geweest? Daar zit de fout derredeneerilJg bïjj Nordan. H0 vergeet dat we moedera hebben, moeders, die een krtthtig«a iavtoed op on» leren uitoefenen door de opvoeding die zij ons gewit,- ? VottfbttWn taneht refuteert Nordan het argument, dat tegenwoordig ook vfia tronwen schrijven, die toch ook de ideale vrouw" evenals de mann«ö»tór>t«Ben, door op de gewoonte te wijzen, waaraan zij niet de kwek* hebben zich te onttrekken. 'W*l| Konten, behoudens weinige uitzonderingen, beweert over de gelijkhetó de» vrouwen, h wel gegrond, naar ik meen. Wie im vrouw kent, kent ze allen. Natuurlijk is altijd eenige vari teit tav bespeuren, maar het valt niet te loochenen, dat dezelfde grondtrekteh bfl allen zg'n op te merken. Hg verklaart dit uit de boven ver nielde «telling, dat de jrroaw het type bewaart. Toch zal aten, niettegenstaande het vele waara, dat de bladzgdea vol opBWkin|«a over de vrouw" behelzen, een gevoel van onvoldaanheid na de IWteg tiet kunnen onderdrukken. Deze onvoldaanheid vindt ia. i. grootendeéJs haar oorsprong in de hardheid, waarmede Nordan de zwakke «exe beoordeelt. Veel, zeer veel ia er aog over Nordan's jongste werk te zeggen. Zijne opmerkingen en onderzoekingen op allerlei gebied zijn meestal onweer legbaar en waar ze het niet zyn toeh steeds diep doordacht. De plaats ruimte verbiedt mij in meerdere bijzonderheden te treden over Nordau's merkwaardig boek. Ik hoop echter, dat het hier medegedeeld» voldoende zal zg'n om de belangstelling er voor gaande te maken. Men zal dentjjd aan de lezing besteed niet beklagen. Nogmaals z^j er op gewezen dat Nordan een philosoof is, die helder schrijft en zich in aangenaman vorm uitdrukt. DE TROSACHS EN LOCH KATEINE. Wie 's morgens om half negen het Waverley station van Edinburgh verlaat om over de nieren, langs een omweg Glasgow te bereiken en dan het voorrecht heeft van mooi weder, kan zich een dag voorspellen, die met een gouden ster in de rei aij^er herinneringen verdiend geteekend te worden. Eerst brengt hem de spoortrein langs Falkirk, beroemd of berucht door twee veldslagen, vier honderd en vijftig jaar na elkander geleverd, langs Linlithgow, geboorteplaats van Maria Stuart, langs Stirling, den vroegeren zetel der Schotscbe koningen, heerlijk gelegen op een heuvel en meer dan andere steden aan Edinburgh herinnerend, voorbij Bannochburn, tfaar Robert Bruce de Engelsche overmacht versloeg en voor zjjn land de vrjjheid, voor zich zelf de koningskroon verwierf, totdat hij inDnmblanedentrein verlaat om een andere af te wachten, die hem naar Callander brengt. Na Callander begint eigenlijk het gebied der Hooglanden; als een reusachtige wachter staat daar de Ben-Ledi op zijn post, de berg van God", misschien zoo genoemd, omdat volgens de overlevering op zijn top voorheen de Druïden hun godsdienstoefeningen hielden; om hem groe» peeren zich andere heuvels, rotsachtig en grauw, daar waar hen niet een dun kleed van gras, distel» en heidekrnid bedekt. Hun getande toppen steken scherp tegen de helblauwe lucht af, want 't is zonnig vandaag en warm; slechts zeldzaam zweeft een wolkje voorbij de zon en hoezeer dit ook te waardeeren is, waime&r men straks opeen der coaches zit, dan bespeurt ieder dat dit voordeel even als alle dingen, in alle landen ook z#n keerzijde heeft. Drie, vier, vijf coaches al naar gelang er touriston zijn, staan voor het station te wachten; de Trosaclts, Loch Katrine, Loch Lomond, 't zgn toovenvoorden, die onweerstaanbaar op de verbeelding werken, en al is 't nog het eigenlijke touriatenseïaoen niet, toch kost het moeite om in een der voorste rijtuigen plaats te vinden; natuurlijk worden er parasols en paraplu's opgestoken en even natuurlrjlc is het dat deze onder en met elkander in alles behalve vriendelijke hotsingen komen, te meer daar da mode, die met geen Schotsche coaches en nog minder met doelmatigheid rekening houdt, eenige dames geraden heeft haar parasols van kant ta voorzien, een moedwillige vermeerdering der hindernissen, die het aantal I beg you pardon" Take care ma'am" tot in het oneindige doen toenemen als had men niet ruim genoeg aan kanten mantels en kanten hoeden op reis! Maar de parasollenstrijd daargelaten, biedt de tocht niets dan onvermengd genot; als een steeds wisselend panorama ontrollen eich telkens nieuwe tafereelea voor onze oogen; eerst het Loch-Vennachar, een kalm meer met liefelijke, vlakke oevers, en glashelder water, waarin het Highland cattle", met zijn lange bruinroode baren tot over de knieën waadt. Op eenigen afstand volgen ons de heuvels aan hun voet begrensd door meer of minder dicht geboomte, dan weer verlaten Wjj het breede water en zien de kronkelingen der rivier, die 't meer voedt, aan onze voeten. We komen nu langzamerhand op het gebied van Scott's fraaiste gedicht de Lady of the Lake"; op gindsche heuvels verscheen eenmaal bet vurige kruis, dat de mannen van den Clan Alpine ten strijde opriep, dat den bruidegom zijn bruid van een dag deed verlaten, den vader van zijn kinderen scheidde, omdat de Chief hun arm noodig had. Daar is Loch Achray een der kleinste maar meest verrukkelijke der schotsehe meren, als een kostbaar juweeltje nijdig bewaakt door de trotsche bergen Ben A'an en Ben Yenue; de plaatsen, waar we nu komen hebben een dubbele schoonheid, die, welke zij aau de natuur ontleenen, en die welke de dichters hen schonken. Wordsworth wijdde een mooi sonnet aan de Trosach», Scott wierp zijn tooverstaf over deze heuvels e» bevolkte hen met wezens, die voor ons leven als hadden zij werkelijk eenmaal in deze omgeving gehaat, bemind, tot bloedens toe gestreden. De lieftallige Ellen en de ridderlijke figuur van den Knight of Snowdon verschijnen om telkens bjj elke wending van den weg: helaas! de decoratiën zijn alleen overgebleven, de tooneelspelers zjjn heengegaan voor goed. Onze medepassagiers zien er uit, als z# die de Hollandsche spoorwegen en Amsterdamsche trams bevolken alleen met Baedeker, Black Murray op den koop toe, de landlieden, die we tegenkomen dragen tartan noch plaid; mijlen ver in de verte is de Highland garb" niet te ontwaren. Op 't oog is de Schotsche boer van zijn Noord-Hollandschen of Twentschen collega niet to onderscheiden, de spraak alleen verschilt, kleeding en iype blijven 't zelfde. Hoe gelukkig dat de poëzie en de historie ons te hulp komen en het landschap stoffeeren met personen, belang wekkender dan dia van vleesch en bloed, welke ons omringen. Bij het hotel dat op den poetischen, zoet klinkenden naam Ardc'ueanochrochan" (huis aan 't einde van het grasveld,) antwoordt, houdt de coach even stil om ons gelegenheid te geven een lunch te gebruiken. Ard.... enz. is een prachtig, kasteelachtig gebouw met twee torens, en een eetzaal vol landelijke pracht, geleund tegen een boschachtigen heuvel en zich bijna spiegelend in de kristallen wateren van Loch-Achray. Een rij hoornen met schitterend groen gebladerte en bloemen van oavergelqkelijk zoeten geur staat achter het rotsachtig muurtje dat het hotel van den weg scheidt, het kost moeite van deze plek te scheiden, waar alles tot een kalzn genot van het hoogste en reinste sport noodigt. Helaas! wat weet een reiziger in onze dagen van zulk genot? Voort, voort, de koetsier zit reeds op zijn hooge zitplaats, de trapjes worden - aangeschoven en als men zich niet haast dan worden de achterste plaatsen in genomen, waar men 't minst van aanhakingen'der verschillende parasols telflden heeft, zoo men 't althans niet verkiest met verbrand gelaat verder te reizen Bijna onmiddellijk na 't hotel verlaten te hebben, begeeft de stoet va. coaches zich in den beroemden Trosacbpas, links door den Ben/Yeaae

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl