De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 4 oktober pagina 10

4 oktober 1885 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 432. r t ' Wij zien hieruit, dat meer dan de helft van het npodig geachte aan tal vrijwilligers ontbreekt en dat het incompleet bedraagt: bjj de Infanterie meer dan 80.6 pCt. Cavalerie ongeveer 4.5 » » Artillerie 27. Gemetroepen 12. Hospitaalsoldaten ruim 3. Zeer opmerkelijk is hierbij het groote incompleet aan vrijwilligers bij bet wapen der Infanterie, dat meer dan 4/5 van de vastgestelde sterkte bedraagt. Wat kan daarvan de reden zijn ? Vergelijkt men de cijfers der werkelijke sterkte op l Juni j.'l. voor de verschillende Regimenten, dan ziet men. dat het 3e en het 6e Regiment Infanterie het minste (74 . en 76), het Regiment' Grenadiers en Jagers daarentegen het meeste' (262) en de overige zes regimenten Infanterie van }Q5 tot 183 vrijwilligers bezitten. Zouden wellicht het garnizoen 's-Grayenhage, de nettere uniform en de hoogere soldij der Grenadiers en Jagers van invloed hebben kunnen zijn op de vrijwillige dienstneming bij dat korps? Wij durven het antwoord op deze vraag niet te geven, alhoewel de Qovenaangehaalde redenen ons wel waarschijnlijk voorkomen; tenminste, wanneer men ziet, dat het 3e Regiment Huzaren zijne vrijwilligers compleet heeft en bij het 2e Regiment veldart.illerie, dat ook voor het grootste ge deelte te 's-Hage in garnizoen ligt, het geringste incompleet aan vrijwil ligers bestaat, dan gelobven wij te mogen aannemen, dat inderdaad dat garnizoen wel enige aantrekkelijkheid voor den soldaat bezit. En wat de nettere uniform en de hoogere soldij ?0,02 daags betreft, ook deze zaken zullen, evengoed den adspirant-yrijwilliger de voorkeur doen geven aan een e dienstverbintenis bij het Regiment Grenadiers en Jagers, dan bij een der andere regimenten Infanterie. Afgaande op de resultaten, vermeenen wij, dat het wel b\j het legerbestuur een p*nnt van overweging mag uitmaken, om te dezen opzichte een .verbetering aan te brengen, omdat het groote incompleet aan vrijwilligers bij de Infanterie het hoofdwapen, de reine des batailles" zulk een grooten invloed uitoefent op de marscbvaardigheid en de oefeningen van dat wapen, en zulks te moer, nu het stelsel-van compagniesgewijze oefe ning daarbij in toepassing is gebracht. Van niet minder belang is het in de tegenwoordige woelige dagen te achten, dat de compagnieën infanterie eene flinke kern geoefende soldaten bezitten, hetgeen het geval zoude zijn, indien zij elke hare 35 vrijwilligers compleet had. Met de 35 miliciens organieke sterkte eener lichting beeft dan de compagnie eene sterkte van 70 soldaten, of, met het compleete kader, van 91, man. Ka heeft zij niet meer dan gemiddeld 7 vrij willigers en 40 eenigszins geoefende miliciens, van welke laatste 7/s niet langer dan 4J/2 maand onder de wapens is geweest. Welke tactische waarde aan zulk eene ^ compagnie toegekend moe.t wovden, behoeft voor zeker niet nader te Vqrden aangetoond; een ieder toch zal moeten erkennen, dat die al zeer gering is en dat eene dergelijke compagnie veel overeenkomst heeft met eene, voorgesteld door lijnen. De droom van Dagobert, beschreven in h^et artikel: Kaderrnanoeuvres binnen de kom der gemeenten" (Militair jilad van 30 September jl.) waarin hij bemerkt, dat zijn detachement,, waarmede hij een oproer zal mo.eten dempen, uit slechts enige manschappen met lijnen bestaat, geeft dus inderdaad een beeld van de werkelijkheid te aanschouwen, dat wel tot, eenig naden ken mag stemmen. , Daarenboven, hoe meer vrijwilligers zich in de gelederen bevinden, des te aangenamer zal de dienst, zoowel voor de soldaten als het kader n de officieren, wezen; des te meer stof is er aanwezig voor de aanvulling van vacatures bij het mindere kader; des te meer kans bestaat er om ook aan het Indische leger geoefende soldaten te bezorgen. Naar onze meening ware het gewenscht bij het wapen der Infanterie, evenals bij de artillerie eii d,e genietroepen, de. vrywilligersin tweeklassen te yerdeelen en aan die der Ie klasse ? 0.05 meer soldij, benevens een distinctief.te geven en daarbij te bepalen, dat zij tot de Ie klasse zullen overgaan, zoodra zij afgeëxerceerd zijn en bovendien aan enige andere vereischten van bekwaamheid hebben voldaan. Dit zal het beste middel wezen, om in het groote incompleet bij de Infanterie te voorzien en dit wapen eene kern soldaten te bezorgen. Wellicht kan reeds daartoe eenigszins bijdragen de plaatsing van alle vrijwilligers van een bataljon bij ne en dezelfde compagnie (bijv. de Ie), of wel die van het geheele regiment, naar gelang van het aantal, bij de vier compagnieën van het zelfde bataljon of nog meer bataljons in te doelen, te beginnen met dat onderdeel, dat met den Staf van het Regiment waarbij de muziek in hetzelfde garnizoen ligt. Hoe het zij, de vermindering van het incompleet aan vrijwilligers be hoort zooveel mogelijk door. alle middelen te worden bevorderd, omdat er te veel gewichtige belangen bij in het spel zijn, waaronder ook die der militieplichtigen, daar het aantal hunner, dat langer dan den bepaalden tijd voor .eerste oefening onder de wapenen moet blijden, geheel afhanke lijk is van het getal vrijwilligers, dat tot de werkelijke, sterkte derjcorpeen behoort. Op de orpscommandanten in de eerste plaats rost de verplichting, om, door gepaste maatregelen, het aanwerven van vrijwilligers tot het voltallig houden van het korps onder hun bevel te bevorderen". (Min. disp. 14 Sept. 1881, lila Afd. No. 37). Zij behooren alzoo, nu dit volstrekt npodig blijkt, onderofficieren (te) belasten met .het aanwerven van vrg« wïlligers buiten hunne standplaats". Het zou ons verwonderen, indien deze onderofficieren geen personen voor het leger konden winnen, vooral in de tegenwoordige dagen van gebrek aan werk en geld. Zoude het daarom ook niet doelmatig wezen de gelegenheid voor allen (van 18 tot 40 jaar oud) open te stellen, om zich voor slechts n jaar te kunnen verbinden bij het wapen der Infanterie? Wie weet, of dan niet spoedig de ruim 5000 ledige plaatsen aangevuld en daardoor eeneven groot aan tal lediggangers en ontevredenen opgeruimd zullen wezen! J. HOLLENDE DICK uit het Engelsch VAS E. I, Y N N JL I N T O Ho Het WDS al meer dan twee honderd jaar geleden, dat het ge- t raamte van Hollende Dick in de verroeste ketlings hing te ram- l melen op de hei van Maltby. Tien of twaalf jaren lang had hij de gansene streek met angst en schrik vervuld, vóórdat het gerecht hem in handen had kunnen krijgen, en hij tot de galg veroor deeld was. In die tien of twaalf jaar had hij zooveel gestolen en geroofd, zoo vaak moord en allerlei gruwelijkheden bedreven, dat zijn ziel zeker regelrecht naar de hel was verhuisd, en gedoemd zou zijn om meer dan de gewone helsche straffen te ondergaan. Zoo oordeelde men er ten minste te Maltby over en men geloofde daar vast, dat de ziel van Bollenden Dick gedoemd was, om op de hei van Maltby te blijven ronddwalen en dat het een slecht voorteeken was, als hij daar rondspookte, en alleraoodlottigst voor dengeen, hie hem mocht ontmoeten. Het hielp niets of men die lieden daar zoo iets uit het hoofd wilde praten, het bijgeloof sterft niet gemakkelijk uit, en onder de boeren te Maltby heerschte het nog onverzwakt. Er ging geen winter voorbij, zonder een vreeselij k verhaal, hoe deze of gene de dwalende geest'van Mollenden Dick had gezien, en hoe men hem met een woest gedruisch als dat van den Wilden Jager, over de heide had hooren rennen, verhalen, waarbij de moedigsten ver bleekten, en waardoor tot zwijgen gebracht en beschaamd wer den die voorname lui, en die lui uit de stad, die twijfelaars, die er maar geen geloof aan wilden slaan, en hel gering achten als iets waaraan geen gevaar kan verbonden zijn. Geen gevaar! ter wijl het ontzeltendsle lot hem bedreigde die den spokenden geest tegen kwam? Geen gevaar? Zoo zeker als de dood ons allen treffen moet, zoo zeker is het dat daarop rampen volgen, verze kerden zelfs de geloovigste zielen, en zij wisten uit de geschie denis en de overlevering alles bij te brengen, om dit te bevestigen. Had de vader van den ouden George Graham den geest niet gezien en was er toen niet op gevolgd, dat zijn oudste zoon, in de volgende lentej heel sleclit was gaan leven, dienst.had genomen, daarna gedeserteerd, en weer naar zijn ouders huis terug geko men was, waar de soldaten hem van zijn moeders zijde hadden weg gerukt, om .hem geboeid naar de gevangenis te sleepen en herti later dood te schieten ? Dat was tijdens de regeering van George den Derde, toen er weinig omslag werd gemaakt, om een soldaat te fusilleeren, als hij zich stilletjes van zijn regiment had ver wijderd. Had, nu dertig jaar geleden, Ennio Blake, den woesten Bollenden Dick niet gezien en gehoord, en was toen niet kort daarna, zijn mooie dochter Bella uit Mallby verdwenen, met den knappen heer uit Londen, die daar opeens gekomen was, alsof hij uit de wolken was gevallen; en hadden ze wel taal of teeken van haar gehad, tot zij eens door een voerman het groote nieuws vernamen, dat zij te New-gate was opgehangen, beschuldigd van kindermoord. Bella zou als ieder ander fatsoenlijk meisje uit haar dorp geleefd hebben en gestorven zijn, ware het niet door de schuld van Ilollenden Dick; daarover waren allen het eens, en zoo kwam de lichtzinnige losbandigheid van het arme meisje en haar wan hopige misdaad, wederom geheel ten laste van den spokenden geest van den misdadiger: En dan nog! pachter Croose! had die niet, in een en hetzelfde jaar' zijn vrouw en al zijn vee verloren, juist in dat eigen jaar toen al zijne buren de vetste ossen gemaakt en den ruirnsten oogst gekregen hadden? Maar die -buren hadden ook Hellenden Dick niet gezien, en pachter Crosse was hem wel tegen gekomen. Wie kan nu na dit alles nog twijfelen? Dit waren de meest bekende en sterkst sprekende bewijzen van den noodlotiigen invloed van die spookgestalte, maar er waren nog tal van andere voorbeelden, zoo als het verminderen van de gezondheid, of het verlies van kledingstukken en gereedschappen, juist op het uur, waarop men in het holle van den nacht den geest van Dick voorbij het huis had hooren hollen, of als men hem op een schemerachtigen avond, in het flauwe schijnsel van de maan er langs had zien vliegen. Zeker was het, dat wanneer en waar ook hij van zijn aanwezigheid blijk gaf er dan immer een of andere ramp of ongeval volgde, en de gedachte aan Bollenden Dick was voldoende, om ieder bewoner van Maltby te doen opschrikken, terwijl men, zooveel mogelijk vermeed om zijn naam te noemen. De dames Sinclairs woonden in de laagte, aan het eind van het laantje met de drie esschen. Het waren twee zusters, een paar oude vrijsters, die een vrij groot stuk land in bezit hadden, dat echter van minder goede hoedanigheid was, dan de meeste landerijen in dien omtrek; het werd buitendien vrij slecht door hen beheerd, zoodat zij er niet half zooveel van trokken, als men er bij goed overleg van zou kunnen verkregen hebben. Zij hadden het dut niet al te breed en zij vermagerden en verminderden al even hard als hun land. Zij verborgen hun geld in oude kousen en theepotjes, ? in sple'ten van den muur of achter de stijlen van den schoorsteen; zij meenden dot het daar vee.l veiliger bewaard werd, dan wanneer het geplaatst was in instellingen waarvan men toch maar nooit

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl