Historisch Archief 1877-1940
Not'
DE AMSTERDAfflMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
antwoordde ik-vergoelijkend; laat ieder in deze dagen eens een pretje
hebben."
»U excuseert maar altijd," riep Jan; ik weet wel dat als ik op het tooneel
wat te zeggen had, ik een diender met een sabel achter de coulissen zou
Betten om die uitingen van vroonjkheid te keer te gaan."
Foei Jan, wat loop je hard van stal l"
Niemendal pa; als men er Toor betaald wordt om voor het publiek
op te treden, moet men zjjn werk ook verrichten zooals het behoort; na
?afloop der voorstelling is er nog tgd genoeg om gebbetjes te verkoopen."
Kunt ge u met de vertaling nog al vereenigen, jongeheer V" vroeg
de kwelgeest naast Jan.
Jawel," eeide de jongen, ik heb er niets op to zeggen en ik vind het
alleen maar jammer dat de vertaler zijn talent niet aan iets beters heeft
kannen besteden."
En het spel?"
«La la," sprak Jan, maar het is den menseh hensch niet kwalijk te
nemen, want het grootste succes van het stuk moet door den donder
?worden behaald, die waarlijk prachtig geslaagd is, en door de licht
effecten die evenzeer meer dan billijk zijn, al vind ik ook dat groen en
rood elkander wat veel afwisselen, zoodat men nu en dan pimpelpaarsche
tinten verkrijgt."
De costnmes zijn wel aardig!"
»0 ja, zeker; er is enkel een beetje overvloed van veterband op de
toe Jen der heeren, maar anders, ja het kan er heusch wel mee door, <
«n het decoratief laat zich al heel goed zien." . . . ..
' Maar vindt ge het spel van den heer Bouwmeester en van de dames
Frenkel «n Eössing niet van dien aard, om wat meer te zeggen dan
la la?»
Wat zal ik a zeggen, ik zou die artisten |liever in een degelijker
stuk zien; Bouwmeester is zeker heel goed, mevrouw Frenkel is ook
beel goed en ik aarzel niet mevrouw Rösaing snoeperig te vinden...."
Ik had verbaasd en ontsteld toegeluisterd en geen woorden kunnen
vinden om een einde te maken, maar thans barstte ik eensklaps los;
onWÜge" riep ik, in 's hemelsnaam Jan, als mijnheer Eössing je eens
boorde!"
Maar pa, ik mag toch wel bewonderen."
? Je bent geivkkig nog maar een kind," liet ik volgen; deze
overire?ging deed m$ «en zucht van verlichting slaken, maar ik was toch zoo
?boos dat ik Jan toevoegde: we gaan naar huis, hoor!"
Maar pa, het stuk is nog niet uit."
Dat doet er niet toe; ik wil niet dat je langer in den schouwburg
blijft."
Wij gingen heen. Onderweg tapte Jan nog allerlei satires; hij zeide
dat het touw, waarlangs de gier bungelde, (de deugniet sprak waarlgk
van bungelen) hem eerst op de gedachte had gebracht, dat we acrobaten
te zien zouden krijgen; hu meende dat er dun gezongen was en leverde
een betoog over gróg" van een stuk; maar ik liet hem nu maar aan
praten n beklaagde het diep dat ik er geld aan had uitgegeven om Jan
te doen overkomen en naar den schouwburg te gaan, nu mijne opoffering
op deze wijze werd beloond.
Enfin, dat ia eens geweest, maar dat doe ik nooit weer.
Aquarius,
T HET HAAGJE.
L.
Daar kom ik tot een verrassende ontdekking. Ik schrijf mijn vijftigste
Haagsche schets. Ik had er Waarlijk nog niet aan gedacht, voordat ik
het lettér-getaj boven, dit opstel schreef. Ik ben dus jubilaris en 't spijt
me wel, dat ik er niet een beetje eerder op gelet heb, want ge moet
weten, dat ik nog nooit een jubiléheb gevierd, en dat is sterk als men,
zooals ik, heel wat meer witte dan bruine haren heeft en men bovendien
heide soorten wel, evenals wijlen Borger, kan tellen. Ik heb in mijn on
bedachtzaamheid dus de eerste fraaie gelegenheid laten voorbijgaan om
'me een gemakkelijken fauteuil, dien ik broodnoodig heb, alsmede een zilveren
bouloir of pièce-de-milien of iets dergelijks, cadeau te laten geven. Ik ken
menschen die er een bijzonder slag van hebben om voor zichzelf jubilê's te
'bedenken en langs dezen meer en meer gebruikelijken weg er in geslaagd
?Ü& op. hoogst goedkoope wijze in 't bezit, te geraken van een fraai meu
bilair en een wel voorziene zilverkast. Waarom heb ik dat middel ook
niet bedacht? Als ik 't had willen zoeken, zou ik zeker wél al tien jubilê's
hebben kunnen vieren, maar ik schijn den knobbel van inventie niet te
bezitten.
Enfin, de gelegenheid is nu voorbij en ik moet naar een andere uitzien.
Mijn gemankeerd gouden feest valt toevallig samen met de sluiting van het
seascm en ik kan niet zeggen dat me dit erg feestelijk stemt. Natuurlijk wordt
het bier eenigszins duf als de laatste badgasten opbreken en de muziek
uitvoeringen in Bosch en Diergaarde, al zijn ze nog niet gestaakt,
zichzelf verbieden voor menschen die liefst niet met koude voeten ea
verkoudheden zijn aangehaald.
Het weer is ook niet van je fraaiste; de lucht ziet grauw en de straat
is nat. M\jn plan om Scheveningens badhuis mijn laatsten zomergroet ta
gaan brengen, heb ik daarom maar opgegeven, en ik blijf liever thuis om
n kleine nabetrachting op 't papier te houden.
De Haagsche zomer van 't jaar 1885 was een'andere zomer dan die
waaraan we hier gewoon waren. Of hij beter was, dat is een andere vraag.
We weten immers dat alle veranderingen geen verbeteringen zijn, en
toch leven we in een tijd dat men alles veranderd wil het ben, zelfs ook
wat proefondervindelijk bewezen, is goed te zijn, onder voorgeven dat dan
pok alles beter zal worden.
: We hebben hier allen in koor den lof medegezongen van het nieuwe
Badhuis en zoo van buiten'gezien, is alles ook inderdaad veel mooier ea
beter dan 't vroeger was, maar bij nadere beschouwing, en daargelaten
de heerlijke muziekuitvoeringen, waarop we werden vergast, is er veel
op Seheveningen veranderd, wat ik on juist niet zoo heel mooi kaa via*
den. Het Scheveningsche bad-leven concentreerde zich dit jaar, zoo te
zeggen, op het terras en in de concertzaal van het badhuis en voor 't ove
rige bood Scheveningen niet meer den vroolijken aanblik van andere
jaren. In de rij villa's, beneden langs het duin, scheen geen leven; Alte
burg, waar 't verleden jaar dikwijls zoo vol was, dat men er met moeite
een stoel kon machtig worden, was meestal ledig, en dit kwam des te
treuriger uit, nu de eigenaar een groot stuk grond naast hét hotel en
cafékeurig netjes had laten afschutten en begrinten om de talrijke be
zoekers die verleden jaar als haring in een ton op elkaar zaten gepakt,
meer ruimte te geven, en nu dat gansche terrein met zijn fraaien groen
beschilderden achtergrond in den regel niets anders bevatte dan een
heirleger onbezette tafels en stoelen. Ge kunt niet gelooven welk een
unheimischen indruk dat maakte.
In de Passage waar vorige jaren ook een vroolijke drukte heerschte,
was 't nu stil en meestal verlaten. In het café, vooraan op den hoek,
vermaard om zijn geurige koffie, vroeger altijd vol, zoodat men er soms geen
tafeltje kon machtig worden, konden nu de leege tafels en stoelen best
rondwalsen zonder de bezoekers te deren. Al die veranderingen noem ik
geen-verbeteringen.
En nu vragen de menschen elkaar: heeft de onderneming van het Bad
huis, dat dit jaar .alles tot zich trok en waar, goed weer of slecht weer,
de zaal meestal stampvol was, zaken" gemaakt? Men zon zeggen,
waar 'taltijd zoo vol was, kon dit wel niet anders. En toch beweren juist
mannen van zaken", dat de onderneming geen zaken" heeft gemaakt
en niet kon maken, omdat, zoo zeggen ze, deze zaak" veel te groot ia
aangelegd en de ontvangsten de uitgaven niet kunnen dekken.
't Is best mogelijk, maar 't ia ook nogal moeilijk eens anders rekening
op te maken zonder in zijn lade en zijn boeken te zien, derhalve op
de gis. Zoo beweerde de een, dat de kapel van Mannstadt per dag ?600,
de ander dat ze f 1000 kostte. De eerste som is, dunkt me, al heel wel,
en als er dag op dag alleen voor muziek zooveel af moet, dan dient er
nogal wat geld in 't laatje te komen alvorens er van winst sprake
kan zijn.
Vorige jaren was 't Hotel de la Promenade11, ongeveer halfweg den
ouden Scheveningschen weg en Scheveningen, een geliefkoosd zitje
voor wandelaars die 't Badhuis wat ver vonden en de vroolgke drukte
langs den weg op hun gemak wilden gadeslaan. Ik heb er menigmaal het
ruim terras geheel bezet gezien, maar ook hier was 't dit jaar dikwijls
bedroevend stil. Alles trok naar 't Kurhaus. De eigenaar liet muziek komen
om 't Badhuis concurrentie aan te doen, en die kleine kapel kweet zich
zeer verdienstelijk; de muzikantea streken en bliezen er ferm op los,
maar 't scheen dat ze de menschen veeleer wegbliezen dan ze door hun
spel tot zich lokten.
En wat ook erg was, de tent in 't Bosch en de Dierentuin moesten
eveneens den invloed van Scheveningen ondervinden.
Zal dat nu in 't vervolg zoo voortgaan? Dan hebben we zeker met
de vergrooting en verfraaiing van 't Badhuis niet gewonnen, maar wel
verloren. Ik ben evenwel geneigd te gelooven, dat het hier ook wel weer
zijn zal: nieuwe bezems vegen schoon, en is 't nieuwtje er eens af, dan
keert men tot het oude terug.
Het laatste uitzet dat de Badhuis-directie ons heeft gegeven, was na
niet zóó, dat men zeggen kon: eind goed, alles goed. Ik spreek van de
Hongaarsche kapel. Waarom ze eigenlijk Keizerlijk-Koninklijke kapel heet,
kan ik niet zeggen'; misschien wel omdat in Oostenrijk-Hongarije alle»
Keizerlijk-Koninklijk is. Waarom de executanten in uniform waren, weet
ik ook niet; raaar ik vermoed, dat in Hongarije alles uniform draagt.
De heer kapelmeester Franick noemde zijn sujetten die Kinder" en daar
toe was hij volkomen gerechtigd, want het waren allen knapen en knaapjes
die me, in hun donkerblauwe jakjes met geel passêment en lichtblauwe
pantalons met rood gebiesd, deden denkeu aan onze pupillen. De Hon«
gaarsche jongens schijnen een bijzonder sterk blaas-vermogen te bezitten,
want deze jongelui maakten een ontzettend misbaar en ik kan nu juist
niet zeggen dat de muziek welke ze voortbrachten, bijzonder streelend
voor 't gehoor was. Enfin, la bonne volante y tait en men kan ook van
jongens niet vergen drt ze meer en beter zullen doen dan mannen; want
een koper-orkest in een sterk galmende zaal kan nooit mooi zijn.
Ik kan u wel zeggen, dat ik wel eens mijn hoofd en ooren heb vast
gehouden. Och, welk een ovevgang van Mannstadt's heerlijke muziek tot
dit woest geschetter!
Van Mannstildt gesproken: een bevoegd beoordeelaar zei indertijd van
de kapel onder des professors directie: voor zulk een orkest verstomt
de critiek." Met dat oordeel hoorde ik tal van kunstrechters instemmen,
maar... Venvie est wie vilaine chose, dacht ik zoo, toen ik onlangs in mijn
krant een ingezonden stuk las van een niet-Haagsch toonkunstenaar"
waarin hij zegt dat het meerendeel der Haagsche musici doodeenvoudig
het optreden der Philharmonie geignoreerd heeft." Een musicus had hem
ook gezegd: Wij hooren zooveel muziek in den winter, dat het niet
kwalijk te nemen is, als wij des zomers eens wat rust nemen." Een raar
soort van musicus inderdaad. Een schutter-muzikant toonde zich heel
boos en verklaarde: Wij hadden het evengoed en goedkooper kunnen
doen." Even goed'. Waarom niet beter? Als men zoo goed met
zichzelf staat, behoeft men zoo scrupuleus niet te zijn. En als 't op
goedkoopte aankomt, ja, dan kan men 't met een eenvoudig draaiorgel nog
veel verder brengen. Andere Haagsche musici noemden sommig spel der
Philharmonie mat en geaffecteerd," de eenheid van streek der violen
stijf," de uitvoering van sommige Wagner-muziefc onwaardig
kunstvertoon en effect-bejag." Zulke dingen zijn bepaald leelijk om te hooren.
En nu, geachte heer, gaan we den winter tegemoet, van wien we al
eenige voorproefjes smaken. Vooreerst hebben we 'tleelijke weer, dan de
door de lucht dwarrelende, gele en bruine blaren, en eindelijk de comedie
en de opera. Wat de opera betreft, hebben onze kunstrechters ons weer
een staaltje van hun critisch talent geleverd dat verbazend is. Nu we, in
plaats van de massa der geabonneerden, een kunstkennende jury hadden
gekregen, die zou beslissen over het aannemen of af wijzen der debutanten»