Historisch Archief 1877-1940
6
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 432.
meest 3 francs betaalt voor de plaats, leveren het bewijs, dat men nog
gaarne naar den schouwburg gaat. Maar óf de respectieve directeuren
dien raad van Milland zullen opvolgen? Dat zal nog te bezien staan.
De Comédie Franchise beeft ook wat nieuws gekregen. Geen nieuw
Btuk, maar een nieuw plafond in den foyer.
Dat plafond is het werk van Dubufe en heeft .werkelijk veel verdien»
- stelgks. Maar vreemd mag het genoemd worden, dat ook onze moderne
kunstenaars altijd en eeuwig weder hun toevlucht schijnen te moeten ne
men tot de oude allegorieën en antieke symbolen, die reeds zoo vele jaren,
eoovele eeuwen dienst hebben gedaan.
Had men niet eens een poging moeten wagen om zich van die klassieke
patronen los te maken? Werd het niet eindelijk eens tijd om voor de
nieilwe kunst ook niqnwe vormen te zoeken? En zon men dan niet wat
anders gevonden hebben dan die eeuwige zinnebeeldige voorstellingen,
waarvan men te voren de onveranderlijke ocdonnantie al reeds weet.
I» «r sprake van een concertzaal? Vooruit met Euterpe en Teppichore.
Vooruit niet de lieren bij den hoop!
4 ? Of geldt het een komediezaal ? Vooruit met Thalia en Melpomene! Vooruit
met het symbolisch teasker en de fameuses, nog meer symbolischen dolk!
Natuurlijk vinden wij al die dingen ook weer terug op het plafond der
comédie Franr,aiae, waarvan in een der dagbladen dn volgende beschrijving
gegeven wórdt. :
Het middelpunt wordt gevormd door de waarheid in hare goddelijke
naaktheid, met twee gevleugelde geniën bij haar. De eerste reikt de
waarheid een fluweelen masker; den tweede houdt een fijn geciseleerden
en godainasseordcn dolk in de hand, waardoor aan ieder denkbeeld van
woestheid in het treurspel of van brutaliteit in het melodrama den pas
wordt .afgesneden."
,.Hier-wordtj naar hot mij toeschijnt, de symboliek wel wat al te subtiel.
Zoovoel .dingen in het diïjfwerk van een dolk te leggen! Hij moet toch
iets Ivoorstellen, die dolk! Als hij noch het drama noch de tragedie
voor«telt, wat doet lig er dan bij?
: Zelfs gedaraasscerd kan dit wapen aan gén luchtige dingen doen don
ken.'En wat dien anderen gevleu.c;elden Genius betreft, die den waarheid
een/ fiuweelen masker als eenig klecdingstuk' aan reikt, vrees ik, dat do
caricatuur hein niet met vrede aal laten. ? ;
, Maar alle gekheid op een stokje zou het heusch geen tijd worden
o.m al dat versleten mythologisch materieel af te schaffen en naar de
rommel kamer te doen verhuizen. Laten we toch mot den tijd meegaan n
? njet nrot dat^eauwJg copieeren tevreden zijn?
.Gelooft gij dan niet, dat als men zijn vernuft maar eens wat wildo
opselterpen. wfj spoedig van die af'gezaagdo dingen verlost zouden wezen?
Zou nisn b. v. voor een foyer van de comédie Franoüse niet vtelhe^er
gedaan hebben met een aardige groep te vormen van typenen tooneelen
aan het répertorie ontleend?
Maar ia zulke dingen als in andere zitten wij eigenlijk zoo wat in de
Jrcel tussrhon. rie twee uitersten, tiisscben de kalme klassieken en de
Wfpès.te j naturalisten, de hardnekkige aanbidders van sleur en gewoonte
en de heftige revolutionnairs.
Sedert eenifje dagen is de briefwisseling van Rachel in bet licht
verschenen. De beroemde tragediénne, die bij haar leven reeds zoo ver
schillend beoordeeld werd en aanleiding gaf tot veel getwist en geschrijf,
schijnt door _hare correspondentie ook weder verschil in het leven te
moeten roepen.
Er zijn er namelijk, die beweren, dat zij niet in staat was twee regels
te schrijden en dat zij altijd de pen van een ander te hulp riep.
Anderen daarentegen bewijzen hanr misschien te veel eer door haar
ongeveer voor een blauwkous te houden.
Véron verklaart, dat hij op dit punt de meest voldoende inlichtingen
heeft gekregen van een vriend, die tot haar naaste omgeving heeft
Lohoórd" en op zeer vertrouwelijken voet met haar heeft omgegaan, voor
wie zij geen geheimen zelfs had,
Hét-is absoluut niet waar, dat, gelijk men beweerd Leeft, Crémieux
' tot pénuóhouder gediend heeft aan de groote kunstenares. Zij kon met
dat werfe1 zelve best te recht. Dat wil zeggen, dat zij zich zeer goed
wist uit te drukken, want haar spelling liet nog al eens wat te wenschen
over en stol on taal waren nu eens onberispelijk dan weder alles behalve
zuiver n'goed, zoodat zij zelve dan ook lachend bekende:
'fcïs'lgeic,, maar ik schijn m^jn grammaire slechts om den anderen
dag te kannen'J".
Die vriend herinnerde zich een brief van haar, waaruit hare oorspron
kelijkheid voldoende blijkt. De aanhef was aldus :
'?''tIa vreemd en het schijnt mij onverklaarbaar, maar als ik schrei,
krjjg ik lust om te lachen; en wanneer ik lach, krijg ik aanvechting
tot schreien."
De compleete vrouw in twee regels geschetst.
Geen (secretaris zou zoo iets geschreven hebben. A. B.
LETTERKUNDE.
GEVIERDE AUTEURS.
(.Vervolg.)
D
x-e* Iiistoires, Messieurs, ne sont pat
l'Mstoire* Alexandre Vinet.
'''"'',,. L
Wij, hebben ons thans bezig te houden met het beschouwen van de
bewijzen die de Heer Huet aanvoert voor zijn stelling, dat Beets iu het
begin van zijn dichterlijke carrière bij voorkeur in een sensueelen gedach
tekring vertoefde, en daarom bijzonder aangetrokken werd door de poëzie
van Lord Byron.
De bezwaren tegen deze manier om de letterkundige verschijnselen te
verklaren, werden in het vorige gedeelte opgenoemd. Als meu de
ooi
zaken wil zien in louter toevallige en persoonlijke omstandigheden, heeft
het onderzoek zeer veel kans om op niets uit te loopen, want het is
uiterst moeilijk al de gronden voor zijn conclusie te vinden en er het,
rechte gebruik van te maken. Bovendien loopt men gevaar het voor*
naamste over het hoofd te zien: n. 1. die algemeene oorzaken, welke
menschen van het meest verschillend karakter hebben gedreven en die
dus met hun karakter blijkbaar niets, te maken hebben.
Het opstel van den Heer Huet over Beats illustreert zeer fraai zoowel
de eene als de andere klasse van bezwaren tegen eene methode, die de
Heer Hnet in al zijne kritieken heeft toegepast en waarop hij zich nu
en dan laat voorstaan met de aangename mate van zelfgevoel, die het
bewustzijn van methodisch handelen iemand geven kan.
Te zeggen dat de naam vsn Busken Huet met het hondbare van zijn
kritische richting staat óf valt, zou bij niemand geloof vinden. Iedereen
weet dat er in alle vakken tal van boeken bestaan, die verouderd zijn
en niettemin de reputatie van hun maker blijven ophouden. Er zijn deugden
in de literatuur;die hooger staan dan waarheid spreken, en er zijn auteurs die
zich de weelde kunnen veroorloven van ongelijk te hebben. Of er inde
Fantfiziè'n van den Heer Huet bizonder veel waarheid steekt,is niet de eerste vraag
die men billijker wijze stellen mag. Niet de eerste vraag, als het een schrij
ver betreft die bezig is een derde geslacht bewondering af te dwingen
voor zijn uitverkoren pen.
Die vraag komt intusschen langzamerhand aan de orde, wanneer de
dankbaarheid van het publiek den auteur op een voetstuk plaatst
daargelaten of de Heer Huet zijn piédestal van de vereering.der Hol*
landers erg hoog vindt en iaën van de voorbijgangers gaat vergen,
dat zij het beeld niet als een wegwijzer beschouwen maar als een eind*
paal. En wanneer men dan de kritieken van Busken Huet met déze
vraag op de lippen nadert, luidt het antwoord eerder in het voordeel
dan in het nadeel van zijn naam. Nieuwe verbazing over de vaardigheid
van den man, die tot zelfs tusschon de regels van zijn talrijke geschrif
ten, kans ziet de brokken te strooien van zyn kostelijk vernuft, dat hem
tot den onderhoudejidsten schrijver maakt van zijn eeuw en zijn volk
en dit in weerwil van een mathode, die uitermate geschikt is om hare
elachtoffers te voeren in een doolhof van quasi-diepzinnige bespiegelingen
of te verdrinken in een zee van vervelende details. Want de Heer Huet
heft zijn methode tot de hoogte van zijn talent; hy daalt niet tot haar
ai. Hij vergist zich als een groot man.
II.
Da gedichten van den Heer Beets worden'in 't algemeen door den Heer
Iluot geprezen. Heel veel preciezer kan men het niet zeggen. «Van
der jeugd af aan is de poüaie van den lieer Beeta mij een verkwikking
geweest; aldus luidt een lofspraak, die alleen verduisterd wordt door
cenigen schaduw, wanneer de kriticus van het algemeene overgaat tot
het bizondore.
Het is een karaktertrek van deze kritiek die pamenhangt met de
pycho'ogische uielhofle waarnaar zij is ingericht, dat men er niet steeds
duidelijk uit bespeurt, dat zij over literaire kunst wordt uitgeoefend.
D,ejournalen van een scheepskapitein, de dépêches en dagorders van een
generaal, de artikelen van een journalist;, het huishoudboekje eener
raenafière, de redevoeringen van een staatsman en de advertenties van een
handelsfirma kortom alle geschraven stukken die bijdrage leveren tot
de keunis van iemands openbare positie en bizonder gemoedsleven, maar
op letterkundig gehalte geen aanspraak maken, kunnen stof leveren tot
fantaziën als dezo van Busken Huet. Wij verlangen niet dat de auteur
zal beminnen waarvan 'hij uitdrukkelijk verklaart een grooten afkeer te
hebben: van aesthetische stelsels en dogma's. Van gonscher harte ver
eenigen wij ons met zijn gevoelen, dat beginselen van goeden smaak en
gezond verstand, zoöals zij in onze vrijzinnige eeuw van beschaafde men
schen het eigendom zijn, in het algemeen voldoende mogen heeten om
dichtwerken te beooïdeelen. Maar wat men billijker-wijze wél kan
begceren, is dat deze beginselen dan ook nauwkeurig worden toegepast;
is dat uit die toepassing ten helderste blijke waarop het oordeelvan den
kriticas berust. Ik herinner mij #ean enkel opstel van den Heer Huet,
waarin hij zijne meeniog over eom'g dichter meer dan aanduidt. Een vers
is goed of slecht; dit wordt als bekend voorop gesteld en vervolgens de
literaire of andere richting besproken, waaruit het gedicht is voortgekomen.
De prealabele vraag of het wezenlijk de moeite waard is naar deze rich
ting te informeeren; ;of men geen onbegonnen werk beproeft, in de
ziel van iemand te willen lezen, die er maar een zeer alledaagsche ziel
op na houdt; deze vraag blijft onbeantwoord. Waar de Heer Huet doze
hoofdzaak goed onder de oogen kijkt, doet hij het toevallig en ,bij uit
zondering, en dit moet men vooral daarom betreuren, omdat zijn scherpe
, blik bij deze zeldzame gelegenheden zich niet verloochent.
Wanneer de auteur der Fantaziën bij zijn stuk over Beets meer op den
dichter dan op den vertegenwoordiger van het menschelyk geslacht had
gelet, zou de voosheid van zijp psychologische knollen hem van zelf ge
troffen hebben.
,.??
Op blz. 112 van Dl. II der Litterarische Fantazicn citeert de Heer
Huet een gedicht, soetheid geheeten, waarin Beets een Venusbeeldje tee
kent. Het is noodzakelijk dit citaat over te nemen.
Dione wen ze op 't rozenleger nut,
Dat om haar hoofd zijn balsemgeuren wademt,
Wier milde walm haar in bedelming sust;
Daar 't wind j uu dat haar plooilooa voorhoofd kust,
En koelte brengt voor 't gloeiend wangenblozeo,
De atengels schudt van leliën en rozen,
En de ucktoncidauw, die uit de kelken spat,
Op 't golvend hair wellustig neer doet druppelen,
En 't poezel vel besprenkelt met dat nat;
Daar om haar heen de minnegoodjens huppelen,
En spuien met den kostlea gordelband,
Dio 'i raollig lijf oatgespt word door Laar hand,
Of in do lucht op donzen wiek geheven,