Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEESBLAD VOOR NEDERLAND.
Bondom h«ar hoofd in dartle kringen zweven,
, Haar leden, blank als 't vloklsig schuim der baai
Waaruit zjj reea met rozen overstromend,
Of 't lieve hoofd met versche mirten tooiend,
?Een bruine kroon op 't blond 'en welig bair.
De opmerking die de Heer Huet aan dit gedichtje vastknoopt, is de
verzekering dat deze mollige jonge dame met den ontgespten gordel
band" min of meer en telkens anders gekleed in de verzen van den
Heer Beels terug-.te vinden is.
; Dat dit een zeer ondergeschikte wetenswaardigheid is, kan men reeds
bij de .tweede lezing van bovenstaande regelen begrijpen. Iets wezenlijks
bartijoÖhthjks is er niet in te vinden; de mise-en-sctme is zeer conventioneel
en geen woord verraadt dat de voorstelling door den dichter is gezien,
dat zijn fantazie inderdaad met het onderwerp vertrouwd was. Wanneer
men jin. ean theater van den tweeden rang Faust ziet vertoonen, gaat
in he| tweede bedrijf in een hoek der texen-Kücbe een vierkant stuk
couliea in de hoogte, en ontdekt men een, balletdanseres, sluimerende uitge
strekt en door een flauw licht beschenen. Zoo stijt en ordinair deze
verEehjjniDg er uitziet, even weinig gedistingeerd en verfijnd is het Venusbeeldje
bij Beets. Zoo veel verbeeldingskracht de toeschouwer moet te hulp
roepen om de extase van Faust voor de iuörouw in gaas te begrijpen,
zoo dapper moet hij thans zich weren om te bedenken wat in de matte
verzen hier aangehaald, den Heer Huet zoo bizonder getroffen heeft.
Wel verre van een getrouwe afspiegeling te z\jn van het voorwerp waar
mede zijne iantasie destijds zich bezig hield", moet dit gedicht eerder
heeten een alledaagsche voorstelling van een zeer zwakke fantazie; een
verweerd roccoco-ornatuent met slappe lijnen en van een valen tint.
.De Heer Huet geeft nog meer citaten, waarvan ik bekennen moet dat
mg.de betoogkracht ontgaat. Een versje dat de Heer Beets gemaakt
heeft op den trouwdag van een reeds eenigszins bejaard vriend, bevat
de volgende regelen:
Zielsvoreeniog 2) voor dien God
In wieu elkander te beminnen,
Het echtheil waarborgt tegen 't lot.
Dit, bedoelt de dichter te zeggen, dit is het huwlijk, geen dartele
lost der zirinen." Iemand die een dergelijke, poëtische vermaning toege
stuurd kreeg, zou allicht eenigszins in de war raken wanneer zijn bruid
hem vroeg wat de dichterlijke brief wel hevatte. Er zijn dingen die
men zelfs van zjjn besten vriend niet gezegd wil wezen, en allerminst
als men joflg-getrouwd is op zy'n huwelijksdag. Een njjdig antwoord zou
men moeilijk kunnen bed wingen. Maar het zou straatjongensrepliek zijn, op
het goedgemeende vers te laten weten, dat de dichter zeker zelf in zijn
tod een erge liefhebber van de dartele lust ia geweest en dat hg daarom
zjjn mond niet heeft kunnen houden toen hjj in gedachte bruid en brui
degom voor zich zag staan en zelfs zijn gedachten heeft laten vooruitloopen
tot het óogenblik.... maar de Heer Huet zou iemand dwaasheden laten
zeggen. En inderdaad kan men rarigheden als deze binnen houden, want
de niet zeer verborgen aanleiding tot het ongepaste versje behoort tot de
vrijheid die in sommige kringen bestaat, om te debiteeren wat Multatuli
ergen» gelooverige onbeschoftheden", noemt. Zoover als de Heer Huet
die aan de sensualiteit van den dichter wijdt, wat eenvoudig een smake
loosheid is, behoeft men niet te gaan. Eerlijker en meer overeenkomstig
hot gezond verstand dan te verklaren: Beets heeft een prikkelbaar gestel,
zou het geweest zijn te zeggen: Beets is een middelmatig poëet.
Men heeft reeds bespeurd dat de kriticus met een zeker genoegen op
de vermeend» zwakheid van zijn dichter den vinger legt. Hij kan het
niet van zich verkrijgen te zwjjgen over iets zeer menschelijks, dat hij
meent in de gaten te hebben gekregen, nu dat feilbare een eigenschap
blijkt van een rechtzinnig predikant, die elders dezelfde fout bij anderen
met veel pathos bestraft.
Het zoogenoemde sensueele is bg Beet8 altijd eenigszins deftig inge
kleed; gedost in dat zonderlinge gewaad dat de Nederlandsche kritiek
dichterlijke taal'' betitelt, een uitdrukking, dia voortkomt uit de
dorpeHjke gedachte, dat men poëzie verkrijgt wanneer men den zaken eenigszins
andere namen geeft dan men gewoon is het in proza te doen.
Een zeer stijve dame ia bg voorbeeld aan het woord in deze verzen
uit Ada van Holland :
Ik wil den rouw mijns vader» dragen,
En ata zijn maagdlijk kin*, mevrouw l
Daar voegt geen bruiloft bij dien rouw.
, . De graaf eerbiedigt, dees mijn smartt,.
En 't geef t hem aanspraak OR mijn harte,
Mevrouw! ik wil mijns vaders dood
Beweenm met zijn echtgenoot.
Ook de. Heer Haet noemt deze woorden afgepast, gericht als 23 zij
tot de moeder van,het meisje, dat op den eigendag van haars vaders dood
ia het huweljjk is getreden. Maar nu, in plaats van voorliet vulgaire van
deze uitdrukking een correspondeerende platheid in de ziel van den
dichter te jzoeken, komt hij weer aan met die eeuwige sensualiteit,
waaroidér de arme poëet aoo zwaar gebukt heet te gaan. De Heer Huet gras
duint hier over de weelderige heuvelen van zijn vernuftige vonden:
Hier leent de dichter aan Ada zijne eigen verbeelding, en bedenkt
njêt hoe onwaarschijnlijk het is dat dit meisje in zulke afgepaste bewoor
dingen de geheimen van hare slaapkamer zal verklapt hebben." MÜdunkt
dat het ieder duidelijk moet zijn, dat wederom de hoofdzaak is voorbij
gezien, e» dat wanneer Ada en in deze veelbeteekende ure van dien
gewichtigen dag niets anders heeft te zeggen dan wat 'zg hier vertelt, de
geestêHjke auteur van haar aanzijn weinig in de melk heeft gebrokkeld,
waarmee hft de kinderen zijn fantazie gewoon is te voeden.
Evenzoo is het gesteld met de figuren die Beets in zijne gedichten
geeft om zich zelf en zijn Echtgenoote. De portretten zijn niet geflat
teerd al zon het familieportretten. Gij schonkt mij kroost", citeert de
schrijver der beoordeeling als een uitdrukking die Beets zich in een ge
dicht aan ajju vrouw beeft veroorloofd; zij-zelve, sprekende ingevoerd,
herdenkt de plaats waar ik hem al zijn kinderen baarde". Den bur
gerlijken stand van zijn huishouden heeft onze dichter het publiek op
rijm, hier en daar zelfs op maat, medegedeeld. De aangehaalde com
municaties behooren tot het uittreksel van de registers op het Stadhuis.
Men kan zich afvragen welk artistiek doel wordt beoogd met die verzen,
waarvan de opschriften overeenkomen met de suikerinscripties op de
kermiskoeken ter verjaring mijner egade, aan mijne echtgenoot, aan eene
vriendin, welke verontschuldiging deze communicativiteit heeft aan
ta voeren. 'Maar te zeggen dat zij getuigen van kwalijk bedekte zinne
lijke begeerten bewijst niets, omdat het te veel bewijzen wil.
III.
Begeerde men uit het bovenstaande een conclusie, dan zou het deze
zijn, dat de vraag of de Heer Huet in zijn beschouwing van Beets gelijk
heeft, geenzins opweegt tegen de vraag of hij met het voornaamste niet
schromelijk de hand heeft geligt. Het verlangen om nauwkeurig te onder
scheiden ; met een pincet het fijne poëtische rag hier en daar op te lichten,
zobdat wij den bodem zien van het zieleleven dat anders maar door de
gedichten heenschemert, doet den kriticus de o ogen wel eens sluiten .voor
het aanbevelenswaardige van het systeem, om spinnewebben met een
ragebol weg te vegen. Da Heer Huet behoeft wezenlijk niet uit de luchtte
vallen om ons te zeggen, dat in de eerste gedichten van een auteur meer
sensueele drift merkbaar is dan in zijn latere.
Dit verschijnsel is te alledaagsch om belangstelling te wekken n te
eenvoudig om nadere toelichting of verklaring te behoeven. De deftige
bewoordingen waarnaar de beoordeelaar greep, om zijn verzuim van do
naastbijliggende oorzaak voor de navolging van Byron te bemantelen,
hebben wij in het vorige gedeelte van dit opstel aangehaald. Het gevaar?
dezer methodo, het gevaar om aan kleinigheden een onevenredig'gewicht
toe te schrijven, is thans nader in het oog gevat. Deze pyschologie vergeet
dat waar niet ia, zelfs de koning van critici zijn recht verliest.
Met dit laatste bezwaar is zeer duidelijk verbonden de neiging om
als het zielkundig onderzoek niets te voorschijn brengt, tot personaliteiten
te vervallen. Wanneer een gesprek kwijnt, is de manier niet ongebrui
kelijk nieuwe oogewektheid te zoeken in de hekeling van een afwezig
vriend. Men behoort met alles tevreden te zijn, en, indien men nu een
maal een fantazie wil schrijven, te roeien met z\jn riemen. Als het schoteltje
uit zijn aard smakeloos is, dient het gekruid te worden. Wanneer da
kriticus zich zou moeten tevreden stellen met het nuchtere relaas van een
onbelangrijke persoonlijkheid en een onbeduidenden dichter, gevoelt hij
zich verplicht de leesbaarheid van zijn artikel te verhoogen door intieme
toespelingen en particuliere onthullingen. Hoe deftiger en onschadelijker
de Heer Beets, hoe snaakscher het loopje dat de Heer Huet met hem
loopt. Zoo krijgt de kritiek ieta van een oude juffrouw, die met haar tong
even goed menschen weet aftemaken, als deze beoordeelaar met zgn pen.
17 Sept. '86. F. v. d. G.
1) PERSONEN EN ONDERWERPEN. Keus uit de Boekbeoordeelingen van E. J.
Potgieter. Met eene voorrede en aanteekeaingen van Banken Bost, BMrlem,
Tjeenk Willink, 1885.
2) Dichterlijk voor vereeniging."
ZEVEN NOVELLEN.
Een drietal novellen, van Marie Colban, AlêXander
Kielland en K. E., uit het Noorsch vertaald door M.
van Vloten. Uitgave van E. J. Brill te Leiden.
Voorheen, vier novellen van Wilhelmina Heimhflrg,
uit het Hoogduitsch van Mevr. Brugama-Haenenberger.
Uitgave van J. F. van Druten, te Sneek.
Onder de lectuur van het beste gehalte, in den laatsten tijd aangeboden,
mag zoowel de eerste als de tweede dezer bundels novellen gerekend
worden. Uit het floorsch vertalen is niet ieders werk, anders zou zeker
sinds lang de kerstvertelling van Kielland, Elze, die reeda van onderen
datum is, hier bekend zijn; zij is een waar meesterstuk in het genre.
De talentvolle vertaalster koos met oordeel het Noorsche drietal bijeen.
De novelle Thyra, dia haren bundel opent, breed aangelegd, bevat
de langzame, een enkele maal al te langzame analyse van twee vrouwen
harten; zij schildert den strijd der edele ernstige Thyra met steeds die
pere tinten. In het begin is deze novelle niet aantrekkelijk; men is niet
terstond in het verhaal; de gesprekken en gevoelens zijn zelfs in den
beginne eenigszins zonderling en verward van stijl, waartoe geheele blad
zijden in den tegenwoordigeh tijd" het hunne bijdragen. Hoe nader men
echter in het verhaal komt, des te krachtiger en juister drukt de schrijf
ster zich uit. Glanspunten zijn de ontwikkelingsgeschiedenis van den jongen
kunstenaar, het tooneel met de boot in den storm, waarin al de ruwe
poëzie van het Noorden ligt, en Thyra's overdenking. . _ . ?
Met veel tact heeft de vertaalster vermeden de tweede noveltehet eerst
te plaatsen. Elee is een verhaal, waarbij de rest moest afvallen. Bont
dramatisch, dichterlijk, en met die toets van humor die Diokens en
Andersen zoo aantrekkelijk maakt, toont het een veelvoudig talent in al
zijn lichtzijden. Kielland verdiept zich niet in eene lange analyse, maar
teekent met twee of drie trekken, die u doen peinzen; zijne kunst van
samenstellen komt uit in de harmonische wijze waarop hij, aan het eind
al zijn bonte personen, het ongelukkig meisje, de dieven en dronkaards,
de goede juffrouwen en aanzienlijke dames van St. Paulus op den Kerst
avond bijeen brengt en het verhaal doet eindigen met de Kersthymne.
De derde novelle, Eene geschiedenis zooals er meer sjjn, in eenvoudig
treffend, een tale of misery op zijn Engelsch, maar zeer verdienstelijk.
De vertaling is meestal goed; hier en daar een vlekje. Wat geeft aan
hun verhouding het eigenlijk interest?" een windstoot voor windrtfl^''
eijn hinderlijke germanismen.
De vier novellen van Wilhelmine Heimburg staan over het algemeen
zoo hoog niet als die van de Noorsche keurbende. Niet begrepen, Ursula
en de Peettante zijn vrij gewone, gemoedelijke Duitscbe novellen, waar voor
zeer gevoeligej zielen hier en daar eea lang voorbereide traan te vinden