De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 4 oktober pagina 7

4 oktober 1885 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEESBLAD VOOR NEDERLAND. Bondom h«ar hoofd in dartle kringen zweven, , Haar leden, blank als 't vloklsig schuim der baai Waaruit zjj reea met rozen overstromend, Of 't lieve hoofd met versche mirten tooiend, ?Een bruine kroon op 't blond 'en welig bair. De opmerking die de Heer Huet aan dit gedichtje vastknoopt, is de verzekering dat deze mollige jonge dame met den ontgespten gordel band" min of meer en telkens anders gekleed in de verzen van den Heer Beels terug-.te vinden is. ; Dat dit een zeer ondergeschikte wetenswaardigheid is, kan men reeds bij de .tweede lezing van bovenstaande regelen begrijpen. Iets wezenlijks bartijoÖhthjks is er niet in te vinden; de mise-en-sctme is zeer conventioneel en geen woord verraadt dat de voorstelling door den dichter is gezien, dat zijn fantazie inderdaad met het onderwerp vertrouwd was. Wanneer men jin. ean theater van den tweeden rang Faust ziet vertoonen, gaat in he| tweede bedrijf in een hoek der texen-Kücbe een vierkant stuk couliea in de hoogte, en ontdekt men een, balletdanseres, sluimerende uitge strekt en door een flauw licht beschenen. Zoo stijt en ordinair deze verEehjjniDg er uitziet, even weinig gedistingeerd en verfijnd is het Venusbeeldje bij Beets. Zoo veel verbeeldingskracht de toeschouwer moet te hulp roepen om de extase van Faust voor de iuörouw in gaas te begrijpen, zoo dapper moet hij thans zich weren om te bedenken wat in de matte verzen hier aangehaald, den Heer Huet zoo bizonder getroffen heeft. Wel verre van een getrouwe afspiegeling te z\jn van het voorwerp waar mede zijne iantasie destijds zich bezig hield", moet dit gedicht eerder heeten een alledaagsche voorstelling van een zeer zwakke fantazie; een verweerd roccoco-ornatuent met slappe lijnen en van een valen tint. .De Heer Huet geeft nog meer citaten, waarvan ik bekennen moet dat mg.de betoogkracht ontgaat. Een versje dat de Heer Beets gemaakt heeft op den trouwdag van een reeds eenigszins bejaard vriend, bevat de volgende regelen: Zielsvoreeniog 2) voor dien God In wieu elkander te beminnen, Het echtheil waarborgt tegen 't lot. Dit, bedoelt de dichter te zeggen, dit is het huwlijk, geen dartele lost der zirinen." Iemand die een dergelijke, poëtische vermaning toege stuurd kreeg, zou allicht eenigszins in de war raken wanneer zijn bruid hem vroeg wat de dichterlijke brief wel hevatte. Er zijn dingen die men zelfs van zjjn besten vriend niet gezegd wil wezen, en allerminst als men joflg-getrouwd is op zy'n huwelijksdag. Een njjdig antwoord zou men moeilijk kunnen bed wingen. Maar het zou straatjongensrepliek zijn, op het goedgemeende vers te laten weten, dat de dichter zeker zelf in zijn tod een erge liefhebber van de dartele lust ia geweest en dat hg daarom zjjn mond niet heeft kunnen houden toen hjj in gedachte bruid en brui degom voor zich zag staan en zelfs zijn gedachten heeft laten vooruitloopen tot het óogenblik.... maar de Heer Huet zou iemand dwaasheden laten zeggen. En inderdaad kan men rarigheden als deze binnen houden, want de niet zeer verborgen aanleiding tot het ongepaste versje behoort tot de vrijheid die in sommige kringen bestaat, om te debiteeren wat Multatuli ergen» gelooverige onbeschoftheden", noemt. Zoover als de Heer Huet die aan de sensualiteit van den dichter wijdt, wat eenvoudig een smake loosheid is, behoeft men niet te gaan. Eerlijker en meer overeenkomstig hot gezond verstand dan te verklaren: Beets heeft een prikkelbaar gestel, zou het geweest zijn te zeggen: Beets is een middelmatig poëet. Men heeft reeds bespeurd dat de kriticus met een zeker genoegen op de vermeend» zwakheid van zijn dichter den vinger legt. Hij kan het niet van zich verkrijgen te zwjjgen over iets zeer menschelijks, dat hij meent in de gaten te hebben gekregen, nu dat feilbare een eigenschap blijkt van een rechtzinnig predikant, die elders dezelfde fout bij anderen met veel pathos bestraft. Het zoogenoemde sensueele is bg Beet8 altijd eenigszins deftig inge kleed; gedost in dat zonderlinge gewaad dat de Nederlandsche kritiek dichterlijke taal'' betitelt, een uitdrukking, dia voortkomt uit de dorpeHjke gedachte, dat men poëzie verkrijgt wanneer men den zaken eenigszins andere namen geeft dan men gewoon is het in proza te doen. Een zeer stijve dame ia bg voorbeeld aan het woord in deze verzen uit Ada van Holland : Ik wil den rouw mijns vader» dragen, En ata zijn maagdlijk kin*, mevrouw l Daar voegt geen bruiloft bij dien rouw. , . De graaf eerbiedigt, dees mijn smartt,. En 't geef t hem aanspraak OR mijn harte, Mevrouw! ik wil mijns vaders dood Beweenm met zijn echtgenoot. Ook de. Heer Haet noemt deze woorden afgepast, gericht als 23 zij tot de moeder van,het meisje, dat op den eigendag van haars vaders dood ia het huweljjk is getreden. Maar nu, in plaats van voorliet vulgaire van deze uitdrukking een correspondeerende platheid in de ziel van den dichter te jzoeken, komt hij weer aan met die eeuwige sensualiteit, waaroidér de arme poëet aoo zwaar gebukt heet te gaan. De Heer Huet gras duint hier over de weelderige heuvelen van zijn vernuftige vonden: Hier leent de dichter aan Ada zijne eigen verbeelding, en bedenkt njêt hoe onwaarschijnlijk het is dat dit meisje in zulke afgepaste bewoor dingen de geheimen van hare slaapkamer zal verklapt hebben." MÜdunkt dat het ieder duidelijk moet zijn, dat wederom de hoofdzaak is voorbij gezien, e» dat wanneer Ada en in deze veelbeteekende ure van dien gewichtigen dag niets anders heeft te zeggen dan wat 'zg hier vertelt, de geestêHjke auteur van haar aanzijn weinig in de melk heeft gebrokkeld, waarmee hft de kinderen zijn fantazie gewoon is te voeden. Evenzoo is het gesteld met de figuren die Beets in zijne gedichten geeft om zich zelf en zijn Echtgenoote. De portretten zijn niet geflat teerd al zon het familieportretten. Gij schonkt mij kroost", citeert de schrijver der beoordeeling als een uitdrukking die Beets zich in een ge dicht aan ajju vrouw beeft veroorloofd; zij-zelve, sprekende ingevoerd, herdenkt de plaats waar ik hem al zijn kinderen baarde". Den bur gerlijken stand van zijn huishouden heeft onze dichter het publiek op rijm, hier en daar zelfs op maat, medegedeeld. De aangehaalde com municaties behooren tot het uittreksel van de registers op het Stadhuis. Men kan zich afvragen welk artistiek doel wordt beoogd met die verzen, waarvan de opschriften overeenkomen met de suikerinscripties op de kermiskoeken ter verjaring mijner egade, aan mijne echtgenoot, aan eene vriendin, welke verontschuldiging deze communicativiteit heeft aan ta voeren. 'Maar te zeggen dat zij getuigen van kwalijk bedekte zinne lijke begeerten bewijst niets, omdat het te veel bewijzen wil. III. Begeerde men uit het bovenstaande een conclusie, dan zou het deze zijn, dat de vraag of de Heer Huet in zijn beschouwing van Beets gelijk heeft, geenzins opweegt tegen de vraag of hij met het voornaamste niet schromelijk de hand heeft geligt. Het verlangen om nauwkeurig te onder scheiden ; met een pincet het fijne poëtische rag hier en daar op te lichten, zobdat wij den bodem zien van het zieleleven dat anders maar door de gedichten heenschemert, doet den kriticus de o ogen wel eens sluiten .voor het aanbevelenswaardige van het systeem, om spinnewebben met een ragebol weg te vegen. Da Heer Huet behoeft wezenlijk niet uit de luchtte vallen om ons te zeggen, dat in de eerste gedichten van een auteur meer sensueele drift merkbaar is dan in zijn latere. Dit verschijnsel is te alledaagsch om belangstelling te wekken n te eenvoudig om nadere toelichting of verklaring te behoeven. De deftige bewoordingen waarnaar de beoordeelaar greep, om zijn verzuim van do naastbijliggende oorzaak voor de navolging van Byron te bemantelen, hebben wij in het vorige gedeelte van dit opstel aangehaald. Het gevaar? dezer methodo, het gevaar om aan kleinigheden een onevenredig'gewicht toe te schrijven, is thans nader in het oog gevat. Deze pyschologie vergeet dat waar niet ia, zelfs de koning van critici zijn recht verliest. Met dit laatste bezwaar is zeer duidelijk verbonden de neiging om als het zielkundig onderzoek niets te voorschijn brengt, tot personaliteiten te vervallen. Wanneer een gesprek kwijnt, is de manier niet ongebrui kelijk nieuwe oogewektheid te zoeken in de hekeling van een afwezig vriend. Men behoort met alles tevreden te zijn, en, indien men nu een maal een fantazie wil schrijven, te roeien met z\jn riemen. Als het schoteltje uit zijn aard smakeloos is, dient het gekruid te worden. Wanneer da kriticus zich zou moeten tevreden stellen met het nuchtere relaas van een onbelangrijke persoonlijkheid en een onbeduidenden dichter, gevoelt hij zich verplicht de leesbaarheid van zijn artikel te verhoogen door intieme toespelingen en particuliere onthullingen. Hoe deftiger en onschadelijker de Heer Beets, hoe snaakscher het loopje dat de Heer Huet met hem loopt. Zoo krijgt de kritiek ieta van een oude juffrouw, die met haar tong even goed menschen weet aftemaken, als deze beoordeelaar met zgn pen. 17 Sept. '86. F. v. d. G. 1) PERSONEN EN ONDERWERPEN. Keus uit de Boekbeoordeelingen van E. J. Potgieter. Met eene voorrede en aanteekeaingen van Banken Bost, BMrlem, Tjeenk Willink, 1885. 2) Dichterlijk voor vereeniging." ZEVEN NOVELLEN. Een drietal novellen, van Marie Colban, AlêXander Kielland en K. E., uit het Noorsch vertaald door M. van Vloten. Uitgave van E. J. Brill te Leiden. Voorheen, vier novellen van Wilhelmina Heimhflrg, uit het Hoogduitsch van Mevr. Brugama-Haenenberger. Uitgave van J. F. van Druten, te Sneek. Onder de lectuur van het beste gehalte, in den laatsten tijd aangeboden, mag zoowel de eerste als de tweede dezer bundels novellen gerekend worden. Uit het floorsch vertalen is niet ieders werk, anders zou zeker sinds lang de kerstvertelling van Kielland, Elze, die reeda van onderen datum is, hier bekend zijn; zij is een waar meesterstuk in het genre. De talentvolle vertaalster koos met oordeel het Noorsche drietal bijeen. De novelle Thyra, dia haren bundel opent, breed aangelegd, bevat de langzame, een enkele maal al te langzame analyse van twee vrouwen harten; zij schildert den strijd der edele ernstige Thyra met steeds die pere tinten. In het begin is deze novelle niet aantrekkelijk; men is niet terstond in het verhaal; de gesprekken en gevoelens zijn zelfs in den beginne eenigszins zonderling en verward van stijl, waartoe geheele blad zijden in den tegenwoordigeh tijd" het hunne bijdragen. Hoe nader men echter in het verhaal komt, des te krachtiger en juister drukt de schrijf ster zich uit. Glanspunten zijn de ontwikkelingsgeschiedenis van den jongen kunstenaar, het tooneel met de boot in den storm, waarin al de ruwe poëzie van het Noorden ligt, en Thyra's overdenking. . _ . ? Met veel tact heeft de vertaalster vermeden de tweede noveltehet eerst te plaatsen. Elee is een verhaal, waarbij de rest moest afvallen. Bont dramatisch, dichterlijk, en met die toets van humor die Diokens en Andersen zoo aantrekkelijk maakt, toont het een veelvoudig talent in al zijn lichtzijden. Kielland verdiept zich niet in eene lange analyse, maar teekent met twee of drie trekken, die u doen peinzen; zijne kunst van samenstellen komt uit in de harmonische wijze waarop hij, aan het eind al zijn bonte personen, het ongelukkig meisje, de dieven en dronkaards, de goede juffrouwen en aanzienlijke dames van St. Paulus op den Kerst avond bijeen brengt en het verhaal doet eindigen met de Kersthymne. De derde novelle, Eene geschiedenis zooals er meer sjjn, in eenvoudig treffend, een tale of misery op zijn Engelsch, maar zeer verdienstelijk. De vertaling is meestal goed; hier en daar een vlekje. Wat geeft aan hun verhouding het eigenlijk interest?" een windstoot voor windrtfl^'' eijn hinderlijke germanismen. De vier novellen van Wilhelmine Heimburg staan over het algemeen zoo hoog niet als die van de Noorsche keurbende. Niet begrepen, Ursula en de Peettante zijn vrij gewone, gemoedelijke Duitscbe novellen, waar voor zeer gevoeligej zielen hier en daar eea lang voorbereide traan te vinden

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl