De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 4 oktober pagina 8

4 oktober 1885 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

tt i.. DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ko. 432 il, en meestal ten slotte langs eenige nevelachtige omwegen de brave jonge' aieiisohen vereènigd worden. Er zijn te veel gcedo ooms, vrieneUtyjke tante?, brave broeders en dergelijke onschadelijke en onbelangrijke personen in. Iedere novelle heeft eece inleiding, waarbij reeds vooruit het e9tdt wordt voorspeld en verspeeld door de tranen van den persoon, die een oud» bri«V»nt»8ch, een haarlok of een pakje vergeelde papieren uapluist. Onder de vier onderscheidt zich echter schitterend de derde novello van h«t too*k, Door de miieen letooverd. Het procédéis hetzelfde, men vindt e*Q bundel gele papieren, maar in een interessant huis uit 1603; er zijn train en nichtjes in, maar de geschiedenis van deze is zóó belangwekkend, zoo dichterlijk en kunstvol ingekleed; de typen van deu ouden hof prediker, en den jongen martelaar zijn zoo treffend, dat incn zich nauwelijks kan voorstellen, dat een zelfde hand deze figuren en de allcdaagsche rsula m$t ,ha,ar familie geschetst heeft. Bovenal is de alhinospbeer van plaats eo tyd «00 uitstekend weergegeven ; de eerbied voor het vorstenhuis, ondanks do BshuliJ van princes Lizelotte, de eerbied voor don vader, ondanks zijn tyrannjè. e» veroordeelen, de geheele ouderwetsche bekronpen toestand van gjhiag S» onderdrukking in het nest in de bergen. Wegens de novelle J/OOr #f itwm letooverd kan men nieuwsgierig zijn naar het portret der sc^f&ïi:, dat vivj, goed uitgevoerd, de titelplaafc vormt. tï)e wtaalgter maakte zich vrg dikwijls aan germanismen schuldig, onder 06 ergsten stipten wij aan: tweedonker" voor schemering en Imdwormkoppen" voor drakenkoppen, Vooral het zonderlinge van het had -de vertaalster tot het opslaan van een woordenboek moeten Scaramouche XXXII. ' : - GODSDIENST BUITNHET ONDERWIJS. ?' ; .>.> . . i. JW ffoda&ienst in het onderwijs der meisjes heet de brochure, voor weinige ibsken door Catharina Alberdingk Thijm in het licht gegeven. De titel bewwns de naam der schrijfster trokken mij Lijzonder aan; niet dat ik voor tny den godsdienst een plaats in het onderwijs, het dj voor j^SgWi, ' jjetzij voor meisjes wensch in te ruimen, maar ik was verlangend téhootea, 'hoe men dit mogelijk, zelfs noodzakelijk achtte. ' W|É> B|3J.: hym met het schrijven harer brochure bejogtle, hoe haar id*«$jfr oi^r het onderwerp luiden en in hoeverre d-:'ze uitvoerbaar zijn en Ofrafettjieb out voor ons onderwijs kunnen hebben, stel ik mij ten doel t fijt1 volgende aan een nadere beschouwing te onderwerpen. AlVortn* te spreken over godsdienst in het onAertoys, tracht mej. Thijm ew»i !»«« leiei's het onderscheid tussehen godsdienst en godsdienst vorm t* taaken, want deze beide woorden mag men evenmin met 'verwarren als onderwijs en opvoeding. ' B*t de groote massa vrouwen in waarheid behoefte aan godsdienst zoa bobben ea dat daaruit het essentieel godsdienstige der vrouwelijke i:attttir eeu Wijken, kan ik niet zoo grif met de schrijfster aannemen. Het »- ««ar/ dat vele vrouwen godsdienstig eijn, maar de oorzaak hiervan vind> ik niet in het eigenlijk godsdienstige der vrouwelijke natuur, veel «JBB fa d» Verkeerde richting, welke men haar gemocdsontwikkeiing gsgWH h*»ft. Het godsdienstige in de vrouw uit zich toch gewoonlijk op lateren leeftijd ea bij voorkeur bij vrouwen, die teleurgesteld in het leven, in het bovenzinnelijke schadeloosstelling zoeken voor hetgeen de aarde haar niet bood. Bij gemis aan een aardschen bruidegom, nemen zij hun toevlucht tot een hemelschen. Zèklcn ial taan gelukkige, verstandige huismoeders ontmoeten, die bui ten d« Uéfdèvan haar man en kinderen, nog waarlijk uit aandrang van het hart, zich. mat zulk een hartstochtelijk verlangen aan een god overgeven, al| diÉbjjf vjle ongehuwde vrouwen het geval is. Meestentijds zijn het ooriak^n van andeveu aayd, opvoeding of invloed van vaderlijke zieiverzorgers, die in bet gemoed der gehuwde vrouwen de behoeften aan steun va» e|» bovenaardsche macht opwekken. WsRPpB? .?*- vraagt mej, Thijm zou men don vrouwen, door den godsuit haar aJgemeeue ontwikkeling te schrappen, dit veredelende, .Jement ontnemen en een leegte in haar hart en geest laten, ; iets kan aanwjjiendat die leemte vult? Waarom V Omdat bet bovenaardsche, het verlangen naar bovenzinnelijke wetenschappelijke ontwikkeling van den mensch alzoo vrouw ia den weg staat. Bovendien bezit de gevoelige vrouw tot dwepen, en waartoe leidt dit? Maar het is een pip: der geloovigen aan een god, dat gebrek aan godsdienst een «t en geest zou nalaten; zy denken, dit, omdat volgens hun g .godsbagrip iemand, die zonder godsdienst is, ook zonder gedenk zelfbewustzijn moet wezen. _ .?door mej. Thüm aangevoerd, dat wij gedwongen zijn te geloeven» «411 er nog veel onverklaarbaara voor de wetenschap in de natuur is, haéltitó. ojet overtuigd, nog minder kon mij haar verklaring wat godsdienst », bevredigen. Omdat wij de oorzaken van tallooze natuur* v»r»ch|M»Èl«n nift kennen of begrepen, zouden wij aan bovennatuurlijke krachten .triovien gelooven? Maar verplaats een Indiaan op eenmaal in het mi4ilejpun|i der beschaving, veel, bijna alles in onze zeden en gewoonten 24 hem Onverklaarbaar voorkomen; de motieven, welke den man der w«r«14 b|'%ns daden leiden, zijn hem onbegrijpelijk. Zou die goede man we»rl(jk moeien gelooven, dat bet geïntrigeer, het koopea en verkoopen, hat bódri^pn ea beliegen van de leden der moderne maatschappij onder ling door ,efe$ goeden geest bestuurd wordt? Immers ook hier hebben wa t« doen met een althans voor den roodhuid onbekende grootheid: de slimheid, sluwheid en slechtheid van het menschelijk karakter, die meer macht ett «jjaheid bhjkt te bezitten dan de verdoolde wilde. In veel zal do volmaakte kracht' der menschelijke berekening zich openbaren; da InJig, a» 4^1 ;rfJch zwak en onmachtig gevoelen en ....... neerzinken. Wjjj gevef pm evenwel in overweging niet te aanbidden. Mocht hij dit doen, . <*ö»; zou deze vereering een godsdienst van den mammon geleken, Laat 0BS- -geen tijd verkwisten met het tasten naar een vorm, waarin lieb, pn*e.;tt0d8diönst kenbaar maakt. Wij kunnen niet minder den lommerrijken ajfe dia zich uit liet nietige zaadje ontwikkelt, den regelmatigen h^flieljiohamen bewonderen, wanneer wij in deze verschijnselen strenge uatuurweti en ondersclieidea, dan wanneer wij daarin de openbaring van eeu onbekend wezen, vau een geheimzinnige godheid zien. L'at alle volkeren, ten allen töde een god en dientengevolge; een dienst van gou hebben gehad is de meening van hen, die onvoorwaardelijk aan nemen, dat den mensch van nature het godsbegrip aangeboren is, maar hoe is de godsdienst, van sommige onbeschaafde volkeren te rijmen m.et do opvatting eener alwijze, scheppende kracht als godheid, die onze bewondering, onze voreering, onze dankbaarheid eischt? Alleen een kort zichtige of een onwillige kan in den dierendiecst, der Egyptenaren of veler Indiaansche stammen een eigenlijk geloof aan een god, een hoogste wezen, terugvinden. Wanneer de manscli slechts zulke dieren vereart, welke hem nut of sokule tosbrengec; wannesr de Egyptenaar de koe of den krokodil, de Indiaan de slang aanbidt, kan hierbij immers van geen rein godsbegrip sprake zijn. Geeu godsveroering spreekt uit den cultus der hagedissen, raven of wolven; geen almachtig eu alwijs wezen wordt in een dier, dat lager dan de mensen staat, vereerd. Blinde angst slechts voor natuur krachten, welke den onbeschaafde vreeselijk voorkomen, omdat hij niet in staat is het natuurlijk verband der dingen te begrijpen, doen hem eer biedig opzien naar een verachtelijk idool. Indien waarlijk het begrip eener volmaakte scheppende kracht, eens onbekenden wereldbehearschers do menschelijke natuur ingeschapen ware, zou dit begrip zich niet in zulke onvolkomen, ruwe en onnatuurlijke vormen uiten als het hij de idolatrie en de idololatrie optreedt. Zelfs de godsdienst van sommige Christenen is bedenkelijk; vrees voor vurige afgronden of louteringabergen, egoïstische hoop op een belooning hiernamaals, zijn veeltijds dt drijfveeren, waarom zij het goede doen en het kwade laten. Het komt mij niet als mej. Thijm ongeloofelijk voor, dat het verschil van vorm in den godsdienst wederzydsehen haat in hét leven roept. Gods dienst is grootendeels een zaak van het gemoed, het hart; nitts natuur lijker dau dat daardoor de weuschelijke hartitochten in beweging gebracht worden. De schrijfster vergist zich intusschen, wanneer eij haar lezers tracht te doan geloovcn, dat men elknar in onze eeuw zijn yodsdienstvorm niet meer gewelddadig ojhiriugt. Wat zijn de wreede jodenvervolgingen iu Itusland, de willekeurige proselieèezj-makerijen van den JFranschea kardi naal Lavigerie ia Algiers anders dan gewelddaden iünaam van het geloof? liet zijn enkele voorbeelden uit vele. Op dit punt onderscheidt zich de vrfje denker van den godsdienstige; zijn sympathie rijst noch daalt, naar gelang de persoon, met wien hij onder handelt, op protostautsche, katholieke, joodsche of mobammedaanschs wijze aan een god gelooft of gansch en al het godsbegrip heeft laten varen. ToL'gegeven dat de vrouwen door haar lichamelijke zwakte behoefte aan ateun hebben, haar zielen fijner en dieper de smarten gevoelen, zij dan ook heviger lijden en meer troost noodig hebben dan de man; toegegeven dat zij zich om dezen bijstand te erlangen wenden tot iets, dat boven haar staat, dat krachtiger, volmaakter, beter clan zij zelvo is, zoo schijnt het mij wel degelijk onnatuurlijk en verwonderlijk toe, dat zij, dit niet op aarde vindende, hat zoeken in den grooteu onbekende, ia eea persoonlijk god. Hier is het de plaats niet ooi na-te gaan, of die scheppende kracht, waarvan de grootsta geleerden da geheimen niut kunnen doorgronden, waarachtig zoo Jieerlgk'en volwaakt is als ons de godsaanbidders verhalen. Echter óón ding is zeker: de vrouwen zouden haar toevlucht niet neinea tot een bovenawdsch weaoii, wanneer ons gebrekkig opvoeding^systeem of waaneer tegennatuurlijke begrippen vau haar geen onmondige kinderen hadden gemaakt. Ea waarlijk, die heerlijke, volmaakte, scheppende kracht hadde beter gedaan den vrouwen een sterke constitutie te geven. Als eerste resultaat zouden w$ daarvan in ons midden gezien hebben: flinke, verstandige moeders; gezonde vrouwen zonder zeuuwtoevallen, zonder ziekelijk verlangen naar bovenzinuelijken steun. Een lichtpunt, waarheen men zich hoopvol wendt; een steun, waaraan men zich vastklemt, kan men ook zonder geloof aan een goddelijk wezen bezitten. Dat lichtpunt moet zich in eigen boezem aansteken, moet ieder in eigen kracht vinden. Dat h'ehtpunt is juist die dorst naar volmaaktheid, die niet gestild wordt, dia verhevenheid van den geest, welke zich niet kan onderwerpen om als het slijk te vergaan; dat lichtpunt is het ideaal noem het plicht, schoonheid, liefde, deugd waarnaar de mensch streven ?moet, niet omdat hg aan een bovennatuurlijke vereering behoefte gevoelt, maar omdat de mensch, wanneer hij zich zijn menschzijn bewust is, niet anders kan. Hoe, die hooge aspiraties, welke onbevredigd blijven, zouden de vrouwen tot den godsdienst als heilmiddel drijven? Niets van dit alles! Geef de vrouw een verstandige opvoeding; ontwikkel haar physiek, haar intellect en haar ziel op gezonde wijze, en gij zult zien, dat die onbevredigde hooge aspiraties haar tot een werkzaam, nuttig leven voeren en tot geen zoo doelloos bestaan als tallooze vrouwen om ons heen leiden, welke helaas zich aan bovennatuurlijke vereering te buiten gaan. Zonder twijfel biedt ons de wereldgeschiedenis vele voorbeelden van heldenmoed geput uit godsdienst; of deze echter meer in getal zyn dan de enveldaden door de belijders van eenigen godsdienst gepleegd, zou ik niet durven beslissen. Maar wel weet ik dat er nog genoeg andere inspi raties zijn, welke den mensch tot heldendaden aanvuren. Zeer stout is de bewering van mej. 'l'hijm, dat de vereering van een bovennatuurlijken god een individu stellig niet slechter maakt, omdat wij onzen God altijd als het beeld der volmaaktheid, der volmaakte schoon heid beschouwen. Dat is immers juist de fout; wijl ieder zijn god voor den eenig waren houdt, wordt hij trotsch en hoogmoedig, onverdraaglijk tegen andersdenkenden. Alleen uit dit aanmatigend begrip zijn de gods dienstoorlogen en misdrijven in welken vorm ook ontsproten. Allengskeus begint men zichzelf met dezen god te vereenzelvigen en duldt men geen acdersgcloovigen naast zich, Henriette van der Mey. (Wordt vervolff$.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl