De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 11 oktober pagina 11

11 oktober 1885 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

No. 433. DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Wij kunnen geheel met hem medegaan, waar hij zegt, dat het noodzafeeljjk is in dat incompleet met alle mogelijke middelen te voorzien, en gelooven met den schr. dat, indien de korpscommandanten de noodige maatregelen treffen, om zich van hun plicht ten opzichte van het voltal lig houden van het vastgestelde getal vrijwilligers te kwijten, in den tegenwoordigen tijd tal van personen gevoaden zullen kunnen worden, die genegen zijn hun brood" te verdienen in de gelederen van het leger. Tot die maatregelen is, onzes inziens, in de eerste plaats te rekenen het in ruimer kring hekend maken van de bestaande bepalingen, waar onder personen als vrijwilliger kunnen worden aangenomen, en van de voordeden, welke daaraan verbonden zijn. Van de zijde der Regeering geschiedt dit reeds door de jaarlijksche uitgave van het werkje Neerland's Leger", waarvan indien wij ons niet vergissen ook een exem plaar wordt toegezonden aan al de gemeentebesturen des Rijks. Wordt door deze nu nog iets meer gedaan? Wij bemerken er niets van. Toch verdient het thans, naar onze meeuing, alleszins overweging meerdere publiciteit te geven aan de betrekkelijke artikelen van de Instructie op de werving voor de 'korpsen van de Landmacht, alsmede van die van het. Voorschrift op de iccrving van vrijwilligers voor den kolonialen miUtairen dienst, ten einde de gemeenten te ontlasten van de lediggangers" en ontevredenen", de werkeloozen" enz., deze personen gedurende een korteren of langeren tijd tijd te brengen onder de militaire tucht en in de gelederen al die eigenschappen te doen verwerven, welke niet alleen voor den militair", maar ook voor den burger" noodig zijn, als: zinde lijkheid/ orde, beleefdheid, gehoorzaamheid, eerbied, stiptheid, enz. enz. Bedenkt men daarbij hoeveel er in het leger gedaan wordt voor de ont wikkeling der' soldaten, zoowel wat het physiek als den geest betreft, dan voorzeker zal men gaarne met ons willen instemmen, dat het leger een uitstekende oefouschool is en een niet te versmaden wijkpbafs op' levert voor allen, die daar buiten niet het hoog noodige voor zich en bun gezin kunnen bekomen. Op grond van het'"voorgaande vermeenen wij wel te doen, door in 't kort op de volgende bepalingen ten opzichte van de toelating als vrijwil liger de aandacht te vestigen. lo. Personen, die hun 22e. levensjaar ingetreden zijn en hun 1-Oe nog niet volbracht hebben, kunnen een vrijwillige verbintenis aangaan voor een, twee, drie, vier of vijf jaren, als zij vroeger langer dan n jaar bij het leger hier te lande of in Oost- en West-Indië, of bij de mariniers gediend hebben; bij de bereden korpsen echter alleen dan, als zij vroeger langer dan twee jaren by zulk een korps hier te lande in dienst zijn geweest. Hebben zij vroeger niet of korter gediend, dan mogen zij zich voor niet minder dan drie jaren verbinden. Kleer- of laarzenmakers, werklieden in bout en jjzer, ouder dan 22 jaren, kunnen dit echter wel doen. 2o. Ongehuwde personen (Nederlanders en vreemdelingen) van 18 tot 36 jaren oud, alsook de ingeschrevenen voor de militie en de daarbij ingelijfden worden slechts tot een verbintenis voor minstens ses jaren toegelaten; de miliciens-plaatsvervangers eerst na gedurende zes maanden werkelijken dienst te nebben verricht. 3o. Personen, die vroeger by het korps mariniers of bij de landmacht hier te lande, of wel in Oost- of West-Indiëhebben gediend, kunnen tot aelfs boven den leeftijd van 40 jaren in dienst treden bij de infanterie, de regimenten vestingartillerie, de toekomstige compagnie werklieden en de compagnieën hospitaalsoldaten. 4o. Gewezen onderofficieren der Infanterie, der Artillerie en der Genie, die gehuwd of weduwnaar zijnde, kunnen, mits zij zich op den duur goed hebben gedragen, ook dan wanneer zij een kind of kindereu te hunne laste hebben, in den graad van sergeant (wachtmeester) bij het wapen, waar toe zij laatstelijk behoord hebben, worden aangenomen, indien zij, gere kend van hun 18e levensj ar, minstens ees jaren als onderofficier hebben gediend en er,' sedert zij den dienst verlieten, nog geen drie jaren verloopen zijn. 5o. Ongehuwde gewezen onderofficieren en korporaals die jonger dan 36 jaren zijn en by het verlaten van den dienst tot een reëngagement zouden' zijn toegelaten, kunnen zoowel in hun vorigen graad als in een lageren worden aangenomen en bevorderd, zoodra zij voor denhoogeren graad geschikt zijn. 60. By de Infanterie kunnen jongelingen, die hun 14e levensjaar vol* bfttcht hebben, en, in verhouding tot hun leeftijd, physiek goed ontwik keld zijn, als tamboer. of hoornblazer aangenomen worden; evenzoo bij de regimenten Vestingartillerie als kanonnier 2e klasse, uitsluitend om, by voldoende geschiktheid, tot hoornUazer te worden opgeleid. To. Jongelingen, die aanleg voor de muziek hebben, kunnen, wanneer zy minstens 15 jaren oud zijn, bij het regiment grenadiers en jagers en bij de overige regimenten infanterie tot een verbintenis als gewoon vrijtoilUeier of tamboer worden toegelaten, ten einde tot lève-muziekant ta worden opgeleid. 80. Bij de regimenten cavalerie en het korps genietroepen kunnen jongelingen, die het 17e levensjaar ingetreden, van sterk ontwikkelden lichaamsbouw en tevens goed onderwezen zijn, als vrijwilliger worden aangenomen. 9o. Jongelingen, die minstens 17 jaren oud zijn, kunnen bij het regi ment grenadiers en jagers, by de overige regimenten infanterie en bij de regimenten artillerie als adspirant-lcorporaal oïadspïrant-onderofficier ia dienst treden. lOo. De vrijwilligers beneden den leeftijd van 17 jaren moeten zich voor acht jaren verbinden. Verder stippen wy aan, dat er nog bepalingen zijn gemaakt omtrent de lichamelijke geschiktheid o. a. de minimum-lengte, en de over te leggen bescheiden, welke wij echter hier achterwege laten, omdat zij voor ons doel minder noodig zijn. Uit het bovenstaande zien wij derhalve, dat behalve de verbintenis voor ees jaren de gelegenheid bestaat, om zich voor korteren tijd in dienst te begeven; hetgeen ook is toegestaan aan de onderofficieren en minderen, die, hl dienst zijnde, een nieuwe verbintenis wenschen aan te gaan. Ijje practjijk nu toont aanf dat ten minste voor het wapen der Infan terie de vigeerende bepalingen, trots de premiën van f 60, ?90 en f 120, welke gegeven worden aan de vrijwilligers van 18 jaren of meer oud, die als soldaat (tamboer of hoornblazer), korporaal of onderofficier voor ees jaren worden aangenomen of geëngageerd en van f 30 aan de tamboers en hoornblazers beneden den leeftijd van 18 jaren, niet de gewenschte resultaten opleveren. Het incompleet aan vrijwilligers is toch een feit, dat sedert verscheidene jaren bestaat en altijd het grootst bij de Infanterie is geweest. Lettende op de verkregen uitkomsten, gelooven wij, dat het zaak is thans hierin eene verandering te maken en wel door den termijn van ses jaren korter te stellen. Kon een ieder, boven de 18 jaren, zich voor n jaar verbinden, dan zouden er dunkt oiis meer dere personen aia vrijwilliger in dienst treden en weldra het incompleet zeer verminderd zijn, daar wij overtuigd zijn, dat juist die lange termijn velen daarvan terughoudt, en dit ook door anderea wordt beweerd. Wij zouden het daarom niet kwaad vinden indien daarmede een proef werd genomen. Wellicht zoude met de instelling van dat eenjarige vrijwïlligerscliap gepaard kunnen gaan de intrekking der premiën en aaubrenggeldeu en daardoor allengs de post Werfkostejj", welko thans ?143.000 bedraagt (zie Art. 16 der IVe Afdeeling van Begrooting voor Oorlog) een guoote vermindering ondergaan. In de tegenwoordige omstan digheden echter achten wij het raadzamer vooiioopig de bestaande bepaling te handhaven, dat voor verbintenissen van korteren duur dan zes jaren voor ieder jaar slechts 1/6 van de vastgestelde premiën en aanbrenggelden wordt toegekend, eerst, wanneer het bestaande incompleet geheel is opgeheven, kan tot de geheele intrekking dezer bedragen worden overgegaan, evenals in dit jaar de premiën van /'50 en ?110 voor de adspirant-korporaals en adspirant-onderofficieren zjjn ingetrokken, uit overweging dat, bij den tegenwoordigen toestand van het kader bij de Landmacht geen bijzondere maatregelen meer noodig zijn, om het in dienst treden van adspirant-onderofficieren en adspirant-7;orporaals te bevorderen." (Kon. Besl. 16 Juni 1885, No. 37.) De daardoor vrijkomende sommen zouden alsdan aangewend kunnen worden, om de soldijen der vrijwilligers te verbeteren, hetzij op de wijze door J. voorgesteld doch iets minder, hetzjj door hun evenals aaa de onderofficieren na 3 jaren dienst eene soldijverhooging too te kennen, of, wat nog beter ware, door beide maatregelen toe te passen. Eene soldijverhooging van ?0.02 daags, d. i. ? 0.10 zakgeld meer in de 5 dagen bedraagt ?7.30 in het jaar en is dus minder dan de premie van / 10, welke laatste in een ommeziea door de vingers is geglipt, terwijl de eerstgenoemde toelage van ?0.10 gedurende het geheele jaar 73 malen wordt genoten. Elk jaar wordt er dus ?2.70, plus de rente van ?10. , bespaard, in ronde som te stellen op ?3. . makende in 3 jaren een winstje van ?9. Geeft men nu den vrijwilliger na 3 jaren dienst ?0.01 soldij per dag meer, dan wordt zijn zakgeld in de 5 dagen op nieuw met ? 0.05 verhoogd, terwijl de totale meerdere uitgave per man ?10.95 bedraagt, d. i. dus slechts ?0.55 meer dan de premie van ?10.?met 4 pCt. rente. In 3 jaren wordt dit ?1.65, zoodat na 6 ireii de besparing is ?7.35. Het door ons voorgestelde blijkt dus financieel uitvoerbaar te zijn. Bovendien achtten wij het raadzaam de vrijwilligers meer soldij toetekennen clan den milicien, omdat uit eerstgenoemde moeten voortkomen de snorrebaarden", die later in het hevige geweer- en geschutvuur onze jeugdige en minder dergelijk geoefende miliciens ter zijde zullen {moeten staan, alsmede het kader" (korporaals en onderofficieren), dat hen aan voert en uitvoering moet geven aan de bevelen der officieren, wier taak in de tegenwoordige dagen niet zoo gemakkelijk is, als vroeger, toen de gesloten vechtwijze nog bestond, die thans echter voor de verspreide vechtwijze het veld heeft moeten ruimen. W. HOLLENDE DICKC uit bet Engelsch VAN E. I, Y W W L, I 3ÏT O Sf. (Slot).! »Zoo wat rijf jaar geleden'', zei Miss Priscella aarzelend. Het was wel vreeselijk over zoo iets te praten en zij schuwde het, maar toch had dit afschuwelijke en schrikverwekkende, waarvoor men sidderen en huiveren moest, iets eigenaardig aantrekkelijks voor haar, zooals dit trouwens bij de meeste vrouwen het geval is. Zij kon dus geen weerstand bieden aan het aanhouden van Madge, terwijl zij zich tegelijkertijd door hare vleierij gestreeld gevoelde. »En wat is er toen voorgevallen?" vroeg de deern nieuwsgierig. » De pastorie brandde af, en Miss Alice kwam in de vlammen om," zei Priscella. »0! hoe verschrikkelijk!" zei Madge ontsteld, s Gebeurt er dan altijd iets akeligs als hij zich vertoont?" » Altijd'', antwoordde Priscella ernstig. j> Hebt gij zelve hem ooit hooren aankomen, Miss Priscella?" nik, kind!" riep Priscella verbleekend. »De hemel beware mij! Als ik bollenden Dick hoorde of zag, zou ik het niet overleven! Mijne moeder heeft hem gehoord, voor mijn vader stierf, maar wij praten daarover liever niet." Ua!" merkte Madge aan, »het moet al heel akelig zijn om zoo iets te hooren. Maar wat zou er wel van komen, als wij hem hoorden?" >De dood," fluisterde Priscella ontdaan. "te

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl