De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 11 oktober pagina 3

11 oktober 1885 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 435 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De weet er niets van", antwoordde ik, maar we konden het Jan eens tragen, die zal nu wel weder wat kalmer zijn geworden." Jan kwam binnen en gaf de gewenschte explicatie: hij deed dat heel netjes en duidelijk en vroeg toen wat eigenhjk het onderwerp van ons diskoers was. Ik bracht hem op de hoogte en toen trad hij in een betoog over allerlei soort van zaken, quaestiën, bezwaren en moeilijkheden die, volgens zijn zeggen, met de gas-quaestie in verband stonden. Maar Jan", riep ik, aan al die zaken hebben de heer Sagittarius eo ik nog niet gedacht." Neem me ook eens niet kwalijk pa, maar als u met mijnheer Sagitta rius zaken behandelt, gaat het in den regel geweldig oppervlakkig." Mijn vriend werd boos; Jan", riep hij, als je nu nog nmaal eene on beschoftheid zegt, dan..,.." Jan kakelde voort. Hij riep moord en brand over den gemeenteraad, die de belangen der Amsterdammers niet naar behooren behartigde; hij sprak over onhekookte handelingen van de bestuurders onzer veste; paste op de beide strijdende gasfabrieken eenige, weinig vleiende, benamingen toe, en had het ten slotte over de electriciteits-voordracht". B Wat is dat nu weder?" vroeg ik verbaasd. Jan trad in eene uitvoerige bespiegeling; indertijd waren van verschil lende zyden verzoeken gekomen om electrische geleidingen te mogen daarstellen, maar men had ze eenvoudig laten liggen totdat het gas-zaakje bekonkeld" was, (dat woord bekonkeld, is van Jan en niet van mij); nu, alles achter den rug is, komt men met een voordracht voor den dag, die naar niets gelijkt. Waarom niet V" vroeg Sagittarïus. , ^Oat is moeilijk in korte trekken te vertellen", antwoordde mijn zoon; ?maar dit kan ik n wel vertellen dat alles steeds gedaan en wel steeds gedaan zal worden dat het gas, waarvan de gemeente zulke fraaie baten ?gaat trekken, nummer n blijft." Je wordt me te geleerd, Jan", riep Sagittarius, maar ik geloof niet, dat je alles uit je zelf hebt, jongetje, je hebt zeker de klok hooren luiden." Door dit gezegde had mijn Vriend den jongen geweldig op de toonen getrapt; geërgerd gaf hij dan ook ten antwoord: 'tis altijd beter om de verstandige taal Van anderen na te praten, dan nonsens te wawelen!" Sagittarius werd ro'od van toorn, je wordt tegenwoordig zoo vervloekt pedant, Jan", zeide hij, dat er geen land meer mede te bezeilen is! Mijn geduld is ten einde en daarom zal ik ook eens boekje van je open doen!" Wat is er dan wel met Jan gebeurd?" riep ik ontsteld. Weet je waar je zoon zat, ongelukkige vader, toen het onlangs pauze in den schouwburg was en jij bleef zitten ?" Jawel, Jan had gezegd dat hij,... enfin je begrijpt me: hij bleef toen wat lang weg en zeide dat hy een praatje met een kennis had gemaakt." In de koffiekamer was hij," schreeuwde Sagittarius. daar stond hij aan het buffet en dronk groote glazen warme grog; hij zwetste met vriend jes over de actrices, sprak over de schoonheid van juffrouw Poolman, vertelde dat tig met juffrouw Lorjéwel de wereld zoude willen uitloopen, en...." Verplet zonk ik m!jn armstoel terug; o, mijn zoon!" was alles wat ik zeggen kon. Minstens drie glazen grog dronk hij," vervolgde mijn verbolgen vriend, en nu weet je waar de bleekheid en de blauwe wallen van daan komen! Ik denk dat jvrillie mooi naar huis zult zijn gescharreld." Ik had op den bewusten avond wel bemerkt dat Jan niet zeer stabiel scheen, maar ik had dat, in mijn onschuld, aan critische opgewondenheid toegeschreven. j En nu zal ik je nog wat vertellen", sprak Sagittarius, Jan wou nog een paar dagen in stad blijven, hé? Weetje waarom ? Hij heeft voor hedenen morgenavond afspraakjes met eene jonge juffrouw uit de buurt! Spreek dat eens tegen, Jan, wanneer je durft!" Ik was meer dood dan levend. Jan.had niets in te brengen en ik liet een aapje voorkomen en bracht den deugniet onmiddellijk naar het spoor weg-station. Een paar uur later kreeg ik telegraphisch baricht dat hij op school was gearriveerd. O, die jongelui onzer dagen! Hebben wij in onze.jonge jaren..'.'...'.. Sagittarius zegt dat ik verstandiger doe door over het verledene te Aquarius. JJIT HET HAAGJE. ' Gisteren had ik 't geluk drie plaatsen voor de opera- voorstelling present te krijgen van abonnement is dit jaar hoegenaamd geen sprake en ik verblijdde ? daarmede mijn dames, die natuurlijk sinds de opening van het theater steeds hunkerend zijn naar een opera-avondje. Ze gingen, de gelukkigen, en lieten mij thuis, wat me veel plezier deed. Ik mag wel eens een avondje alleen zyn. Als ik zeg ze gingen", dan is dit niet volkomen juist, want ze reden, en ik moet er bijvoegen, dat het ditmaal minder weelde dan wel een gedwongen fraaiigheid was, want de rogen kletterde tegen de ramen en de wind scheen al zijn krachten in te spannen om de stevigheid onzer schoorsteenen te beproeven. Als men zich j's avonds in de stilte van zijn huiskamer denkt te ver kneukelen, zooals ik in dit geval, met een mooi boek tot eenig gezelschap, dan is er in zulk een hondenweer" wel iets gezelligs, en toen ik in mijn luierstoel wegdook* met mijn boek in de hand, dacht ik: Zie-zoo, met dit weertje heb ik tenminste geen bezoek te wachten; niemand zal me komen storen." Hoe lang ik reeds had zitten lezen, kan ik niet zeggen, want ik was zoo verdiept in mijn belangwekkend boek, dat ik niet de minste notitie van de klok nam. Wel weet ik, dat het doodstil was en dat de elementen buiten voortgingen duchtig op hun been te rijden. Nu weet iedereen bij ondervinding, of van hooren zeggen, dat men wel eens door een geheim zinnig voorgevoel wordt gewaarschuwd, als we iemand in onze nabijheid hebben, die er vroeger niet was, en die we niet hebben hooren of zien komen. De spiritisten zullen dit verschijnsel wel weten te verklaren, maar aan gezien ik' geen spiritist ben, zal ik me er ook niet in verdiepen. Zeker is 't, dat, terwijl ik in mijn stoel gedoken, met niets anders bezig was dan met mijn lectuur, ik door een geheime macht werd gedwongen het hoofd op te heffen, en zie: vlak tegenover me stond mijn oud-tante zaliger, Mietje. Ik heb 't geluk volstrekt niet bang te zijn voor spoken die van vleesch en been uitgezonderd en dit ongewoon bezoek liet me dus ook volkomen kalm. Ik behoefde niet te vragen hoe de lieve afgestorvene was binnen gekomen zonder dat er gescheld en opengedaan was. Natuur lijk had ze haar intrede gedaan langs den gewonen spoken-weg van 't sleutelgat. Ze zag er nog precies uit, zooals ik haar 't laatst had gezien met haar zwartzijden Samaar, haar stemmig neepjes-kapje met het genltje en 't gebrocheerd witzijden lint, en haar gepoederd voorhoofd, 't Scheen me zelfs 'toe, dat ze 't in haar stille afzondering, volstrekt niet kwaad had; me dacht ze was iets gezetter en blozender geworden. Dit verschijnsel kwam me hoogst merkwaardig voor en ik geloof mijn lezers geen ondienst te doen, het in 't voorbijgaan te vermelden, daar de gelegenheid om bij levenden lijve dik en welvarend te worden van lieverlede aan 't vermin deren is. t Ik wilde opstaan om mijn bezoekster een stoel te geven, maar't schijnt tot de eigenaardigheden van geesten te behooren, dat ze ?van de hulp van levende ménschen liever niet gediend zijn; ze wenkte mij met de hand om te blijven zitten en gleed toen, op de gewone onhoorbare manier der spoken, tegenover ine op een stoel neder. Met een tegenwoordigheid van geest, die ik nog in mezelf bewonder, kwam er eensklaps een gedachte bij me op van zeldzaam practischen aard. De gelegenheid om nu eens iets te vernemen van die gewesten, waaruit nog nooit iemand is terug gekomen, was te schoon om ze ongebruikt te laten voorbijgaan. Tante," zei ik, 't is heel lief van u, me in mijn eenzaamheid eens te komen bezoeken; ik waardeer dit ten zeerste, te meer omdat ik begrijp, ten minste geloof te begrijpen, dat uw bezoek ten mijnent met eigenaardige bezwaren moet gepaard gaan, voor ons stervelingen natuurlijk onover komelijk, maar in uw toestand toch ook niet gering te achten. Alvorens echter verder te gaan, wenschte ik u wel een vraag te doen: zoudt u niet zoo goed willen zijn, me met een paar woorden mede te deelen, hoe't daar ginds eigenlijk is?" Ik scherpte mijn gehoor, in de hoopvolle verwachting van iets te ver nemen nopens het diep geheim, dat nooit eenig sterveling bezeten beeft. Maar ja-wel. Tante maakte weer een handgebaar en ditmaal zoo krachtig en welsprekend dat ze er niets had behoeven bij te voegen om me te doen begrijpen, dat ze mijn vraag zeer ongepast vond. Ei zoo," sprak ze met een stem, die uit den aard der zaak eenigszins schor klonk, maar tevens niet vrij was van sarcasme, je zoudt zeker, als ik zoo menschelijk idioot was, je dat bovenaardsch geheim te open baren, je leven er naar willen inrichten, namelijk of er maar op los zondigen, of je beteren, al naar gelang je dat hier namaals zon worden aangerekend! Neen, vriendje, je moet het goede maar doen ter wille van het goede en het kwade laten, om het kwade. Zoo denk ik er over en zoo denken wij er ginds allen over. Bovendien, je zoudt, als ik je onze geheimen wilde en mocht openbaren, ze terstond wereldkundig ma ken, door middel van de ellendige pers, die tegenwoordig zooveel kwaad sticht, en dan zou 't me een wereldje worden! Een van beiden uitersten: of jelui wordt allen engelen, of wel duivelen in menschengedaante, en daarvoor is de wereld niet gemaakt. Basta. Maar nu iets anders: 't schijnt tegenwoordig het gebruik, dat de vrouw en dochters op eigen gelegenheid naar een goddelooze opera gaan en den man, het hoofd van 't gezin, thuis laten om op de slapende kinderen en de huisdeur te passen, niet waar V" Ja tante," antwoordde ik; de tijden zijn veranderd. De ménschen zijn verlichter dan in uw tijd." Verlichter God beter 't!" zuchtte tante, haar oogen zolderwaarts slaande. Zeg liever, dat ge verblinder xijt dan de meuschen in de meest barbaarsche tijden ooit geweest zijn." Maar tante," zei ik met een medelijdend glimlachje, dat ik niet onder drukken kon, zie hier in onze woonkamer eens rond en zeg me dan of wij ons tegenwoordig niet veel meer op comfort verstaan, dan g$ en uw tijdgenooten, driekwart eeuw geleden." Wat is comfort?" vroeg mijn oudtante smadelijk. Wel gemak, gezelligheid, zekere weelde." Zoo!" zei tante schouder-ophalend. Permitteer me, je te zeggen, dat me juist je comfort toeschijnt als een kanker in 't huiselijk en maatschap pelijk leven. Ja-wel, we weten ginds heel goed wat er hier omgaat; maar als je soms denkt, dat iemand onzer zijn goedkeuring hecht aan wat jelui, dwazen, zooal verlichting" en vooruitgang" gelieft te noemen, dan ben-je de plank glad mis, vriendje. Wij, in onzen tijd, toen we hier onzen proeftijd doorbrachten, kenden uw comfort niet en we gevoelden ons juist daarom tevredener en gelukkiger. Van 't geen men niet heeft en kent, gevoelt men 't gemis ook niet. Onze heeren lagen niet in hun stoel, zooals gij doet, maar ze zaten er op; ze rookten geen vieze eindjes sigaren, zooals daar in dat bakje h'ggen, maar zindelijke Gouwsche pijpen; we verpestten onze kamers niet met gas, maar we brandden een olielamp, bij wier stil licht we onze oogen niet vermoeiden en bedierven.... Zeg me eens, mannetje, hoe oud ben-je al?" De vraag verraste me des te meer, omdat ik ze voor overbodig hield. In haar hoedanigheid van geest diende mijn oudtante, die alles wist, ook mijn leeftijd te kennen; bovendien, als ze haar aardsch geheugen had meegenomen, wat niet te betwijfelen viel, dan moest ze 't ook kun nen narekenen, tenzij de cijferkunst en meer speciaal de tijdreken kunde, in haar tegenwoordig verbüjf geheel verwaarloosd wordt, wat me niet onwaarschijnlijk voorkomt. Ik moest me eerst eens bezinnen, zoo was ik verrast, en toen antwoord; de ik:'?Twee- neen, drie-en-vijftig jaren, tante, in September geweest"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl