De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 18 oktober pagina 12

18 oktober 1885 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. alles kunnen vinden wat hij noodig had en er op zijn gemak kunnen werken. Had hij eenmaal den graad van doctor behaald, dan zou hij weder terugkeeren naar zijn geboorteplaats, het kleine Zweedsche stadje, en dan zou zijn verloofde, Elin Mollander, die trouw op hem wachtte, zijne vrouw worden. En hij studeerde, studeerde nacht en dag op zijn kleine ka mertje in juffrouw Walding's pension; altijd en altijd zat hij maar gebogen over zijn boeken en papieren. Eens, toen het dienstmeisje hem kwam roepen voor het avondeten, vond zij hem ook zoo gebogen over zijn boeken en papieren, misschien iets dieper dan gewoonlijk; maar ditmaal antwoordde hij haar niet vriendelijk, zooals zijn gewoonte was; hij was dood, een hersenberoerte had hem getroffen. Dat was de geheele geschiedenis, en nu stond Elin op de stoep van het pension te bellen. Juffrouw Walding kwam zelf open doen. Het jonge meisje zag haar een oogenblik aan, daarop viel zij haar oin den hals, en met het hoofd aan haar borst geleund, barstte zij in een hartstochtelijk snikken uit, terwijl haar geheele lichaam van aandoening trilde. Juffrouw Walding wist niet wat er van te denken en trachtte zich te bevrijden uit de ronde armen, die haar zoo vast omklemd hielden. >Maar wie wie zijt u? Wat wilt u? Ik begrijp niet.." > Ik ben Elin Mollander.'' »Zoo?" Zij sloeg met bijna moederlijke teederheid haar arm om de Schouders der nieuw-aangekomene, leidde haar naar het huisvertrek, en hielp haar haar goed afdoen. Toen nam zij de bevende handen van het jonge meisje in de hare, en keek haar een poos vriendelijk en onderzoekend aan. Bepaald mooi was zij niet, het Zweedsche dametje. Haar hoofd was wel wat groot, haar neus was ook te groot, en haar mond evenzoo; maar de groote, lichtblauwe oogen, die straalden van onschuld en goedheid, gaven aan het geheele gelaat iets innemends, en het volle, lichtblonde haar, dat naar achteren gestreken, het hooge blanke voorhoofd goed liet uitkomen, en in dikke vlechten opgemaakt was, was bepaald prachtig. Zij had een smaakvol, maar eenvoudig zwart kleed aan, dat als een pant ser sloot om haar welgevormde taille. Toen Juffrouw Walding deze bijzonderheden opgemerkt had, leidde zij Elia naar de canapé, waarop zij naast liet jonge meisje plaats nam. Juffrouw Walding was niet jong meer, maar had zich goed gehouden. Men zou zeggen dat ze omstreeks dertig jaar was, hoewel ze bepaald veel ouder moest zijn. Zooals men weet blijft alles het best bewaard in de koude, en zoo was ook zij goed bewaard gebleven; naar haar eigen zeggen toch had zij nooit den gloed der liefde ondervonden, dien gloed, die zooveel rozen vóór den tijd doet verwelken. Zij had nooit Van iemand gehouden, zoo zeide zij, maar of het waar was? Juffrouw Walding had een korte, krachtige gestalte, een vrien delijk, verstandig gelaat en iets vastberadens in haar geheele voor komen, dat veelal de vrouw kenmerkt, die gewoon is op eigen fceenen te staan. »Mag ik een paar dagen bij u blijven ?" vroeg Elin in haar \velluidende moedertaal. »Zoo lang u maar wilt. Nu in Juli staat mijn huis zoo ^oed als leeg. Al mijn logé's zijn naar buiten." »En mag ik dan op Olof's kamer logeeren?" »Zou dat wel goed zijn? De herinneringen " »Maar dat is immers het eenige, waarvoor ik nog leef!" s Nu, als ge het wenschE, de kamer is op het oogenblik vrij." »Li»t ze aan de straat?" »Neen, ze ziet op de binnenplaats uit.", )>Mag ik haar niet even zien?" Juffrouw Walding opende een deur en liet haar bezoekster het eerst binnengaan. Elin trad haastig naar binnen, maar week even haastig met een lichten uitroep van verrassing terug. Op de canapézat een heer met een boek in de hand te lezen, die bij het binnentreden der dames opstond om te groeten. Hij was iemand van een slanke, krachtige gestalte; het donkere haar begon hier en daar reeds eenig grijs te vertoonen, en zijn gelaat was omringd door een golvcnden, donkeren baard. Hij droeg een lorgnet, hetgeen niet verhinderde dat men kon opmerken, hoe zacht en vriendelijk de bruine oogen achter de glazen blonken. »Hé! u hier, mijnheer Hienfeld?" vroeg juffrouw Walding verrast. »Ja, op mijn eigen kamer was het zoo snikheet dat ik het er niet ion uithouden; de zon staat er nu vlak op. liet is hier zoo heerlijk koel, en ik wist niet beter of deze kamer stond leeg." Na deze woorden verwijderde hij zich zonder dat de vrouw des huizes gelegenheid had hem de zaak duidelijk te maken, of trachtte hem te doen blijven; zij was eigenlijk blij dat hij heen ging, want Elin had zich halverwege afgekeerd en had moeite haar tranen te bedwingen. Zoodra hij dan ook het vertrek verlaten had, viel zij snikkend op een stoel neer, en bedekte het gelaat met beide handen. Juf frouw Walding bleef zwijgend staan, en liet haar naar hartelust uitschreien. Na een poos hief zij het hoofd op, en haar oogen met haar kanten zakdoekje afdrogende, begon ze eens om zich heen te zien. »Hier, hier is het dus dat hij dat lange, lange jaar gewoond heeft!" »Ja, mijn kind!" »En daar zat hij toen men hem zoo vond, niet waar? Daar op die canapé, waar zooeven die vreemde heer zat?" »Ja, we dachten eerst dat hij van overspanning ingesluimerd was." »Dat is hij ook, en wel om mijnentwil; het was ter wille van mij dat hij zoo hard studeerde in die akelige oude boeken zoo lang tot hij er onder bezweek." En weer zonk zij met een kreet van smart op een stoel neer. Op eens keek zij op. »Wie was dat?" >Wien bedoelt u?" »Dien heer, die hier zat, toen wij binnenkwamen?'' »0, hij is de eenige van mijn commensa.als. die op hel oogen blik in de stad is, advocaat Hienfeld." »Wat zag hij er vriendelijk uit." »Dat is hij ook." «Heeft hij hier al lang gewoond?" »Bijna een jaar. Hij is bij mij komen wonen kort na den dood van uw beminde. Hij heeft ook het liefste verloren, dat hij in de wereld had.'' »Zijn vrouw?" »Neen, zijn moeder. Ze woonden altijd samen en hielden zielsveel van elkaar. Toen zij er niet meer was, was het hem onmo gelijk langer in het huis te blijven, waar alles hem telkens aan haar herinnerde, en zoo is hij bij mij komen wonen." »Die herinneringen zijn juist wat ik zoek. Hier in deze kamer, waar mijn Olof gewoond en gewerkt heelt, zal ik mij zoo te vreden gevoelen, en met al mijn gedachten bij hem kunnen zijn. Vannacht zal ik zeker van hem droomen en morgen ga ik zijn graf bezoeken. Tehuis heb ik zelfs den troost niet, naar zijn graf te kunnen gaan, om het met bloemen te tooien." »Nu, mijn kind, ga nu eerst met mij mee. Na de lange reis hebt ge zeker eenige verfrissching noodig, en intusschen zal ik het meisje de kamer in orde laten maken, zoodat ge vroeg naar bed kunt gaan." »Ja, ik heb behoefte aan rust. De reis, de groote, vreemde stad, alles komt mij voor als een verwarde droom." Zij stond op en volgde de kleine, vastbesloten dame, die zij heden voor het eerst van haar leven zag, hoewel het haar reeds was alsof zij haar lang, zeer lang gekend had. Het is avond. De lamp verlicht met haar mat schijnsel het een voudige logeerkamertje, dat behalve het ledekant niet anders bevat dan een geschilderde kast, een paar stoelen, een wormstekige canap en een gebrekkige tafel, bedekt met een oud, gevlekt talelkleed. En in die kamer zit Elin in haar wit nachtkleed, en met het rijke lichtblonde haar losgemaakt, zoodat het als een dichte sluier langs haar schouders golft. Zij weent thans niet meer, maar zit in ge dachten en laat haar blikken beurtelings rusten op al die voor werpen, die eenmaal de dagelijksche en bijna eenige omgeving uitmaakten van haar gestorven vriend. Daar in die kast hadden zijn boeken gestaan en op die worm stekige canapéhad hij gezeten, de groote, blauwe oogen gevestigd op de bladzijden van die oude folianten, en met zijn doorschijnende witte hond woelend door zijn blonde lokken. Zoo zat zij geruimen tijd te mijmeren. Toen besloot zij zich tor ruste te leggen; zij las een hoofdstuk uit haar bijbel en blies toen de lamp uit, maar slapen kon zij niet. Hoewel zij de oogen vast gesloten hield, zag zij toch nog het geheele vertrek zoo duidelijk, zoo verschrikkelijk duidelijk voor zich. Ze zag ieder vak van de ledige boekenkast, de groote inktvlek op het tafelkleed, en al die gaatjes in de wormstekige canapé. En op die canapézag ze iemand zitten, gebogen over een boek, maar het was niet de blauwoogige, zweedsche student.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl