De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 18 oktober pagina 2

18 oktober 1885 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 434 dat zij den steeds wassenden stroom zouden kunnen terugdringen. De Porte, maar al te zcei* overtuigd van hare onmacht, volgt den gebruikelijken weg ea zendt dringende circulaires aan de mogend heden, om te vragen wat nu geschieden moet. Maar intusschen wapent zij zich, terwijl Griekenland en Serviëde toerustingen met niet minder ijver voortzetten. Volgens de laatste berichten zijn zelfs hier en daar da vijandelijkheden reeds begonnen. In n woord: de toestand is wel geschikt om groole en recht matige bezorgdheid te wekken. 15 I BT IS" E A Jtf De Tweede Kamor houdt zich met de wijziging van het Wetboek van Strafvordering bezig. Een bijzonder droog onderworp en 't debat zoa ook zeker hoogst ver velend zijn, indien niet de houding van den Minister van Justitie gedurig tot een zekere mate van vroolijkheid aanleiding gaf. Te hooi en te gras mengt zich de Minister met eigen argumenten in het debat ; schering en inslag is : referte aan het oordeel der zelfstandige commissie van rapporteurs. En als hij soms wel iets in hofc midelen brengt, dan is het gewoonlijk zoo gezocht, zoo weinig ter zake, dat men zich bijua voor de lezers van het bijblad schaamt. Verbeeldt u de bestrijding van het huisarrest van verdachten op grond dat zieken, voor wier woning een polifie-dienaar de rust bewaart, dan allicht in verdenking van misdaad zouden komen. Of het argument tegen het beëedigen van gevaarlijk zieken of verwon den bij de voorloopige instructie gebezigd ook ---- getuige de M. in het proces-Loretto volgens den advocaat van de beschuldigde minder geloof verdiende dan z>j ! Waarlijk het blijkt nu al te zeer hoeveel we aan Modderman heb ben verloren ! Ernstig wees de heer van der Loeff op de liclitvaardigheid, waarmee het Openbaar-Ministerie dikwijls van zijn recht tot huiszoeking gebruik maakt. Hij herinnerde aan een bekend geval, onlangs (te Delft) voorgekomen. Dat weet ik niet, beet de Minister hem toe. Tant pis. In een uiterst kiesch geval, als 't bedoelde moest de Mi nister op de hoogte zijn. Hoe weinig invloed de heer du Tour op den loop der beraadslaging heeft bleek Woensdag, toen de Voorzitter der Kamer aan de commissie van rapporteurs vroeg, of tengevolge van een amendement op art. 41 van 't wetboek van strafvord., ook art. 43 niet moest worden gewijzigd. Tot hiertoe werd zulk een vraag gewoonlijk tot den Minister gericht. Onwillekeurig vroeg de Voorzitter het aan hen, die de taak des Minis ters in het debat hebben overgenomen. Scherpe kritiek voorwaar! Nog sterker. Het hoofdbeginsel van de nieuwe strafwetgeving is dat het onderscheid tussehen misdaad en wanbedrijf vervalt er alle strafwaardige handelingen strafbaar feit" worden genoemd. Nu had de heer Lohman voorgesteld de aanhouding van verdachten te beperken tot die strafbare feiten welke vroeger misdaad heetten en die nu met een maximum-straf van 4 jaar of langer zijn bedreigd. Men bestreed dit amendement terecht of ten onrechte als reactie tegen het boven aangehaald beginsel. Maar het amendement werd aangenomen. En wat deed de Minister? Hij stelde nu voor om verder de onderscheiding tusschea misdaad en wanbedrijf te herstellen ! Op een waarschuwing van de rapporteurs kwam hij er dadelijk op terug. Doch het feit was niettemin kras. Of men lachte! Het hapert bij den Minister zelfs aan aandacht bij het debat. De heer Gratama stelde op art. 85 een amendement voor betreffende net buiten vervolging stellen van verdachten. En de Minister antwoordde over de dagvaarding in persoon art. 87! In n opzicht was de houding der commissie van rapporteurs in zake den eed, vreemd. Zij was tegen de behandeling dier kwestie bij strafvordering. Maar zij wilde wél een gevaarlijke uitbreiding van den eed: nl. in de ?voorloopige instructie, voor in levensgevaar verkeerende of elders verblijf houdende personen. Niet consequent. En gesteld nu eens dat een stervende weigert den eed af te leggen? Dan rnoet deze eerst wegens eedsweigering veroordeeld en gevangen gezet worden en dan sterven ? Van zrjn vrienden moet men het hebben. De Minister van Justitie, hoofd van de Magistratuur, bestreed het fa cultatief benoemen van tolken in de instructie, omdat de rechter zich uit valsche schaamte het air kon geven een taal machtig te zijn, die hem niet genoegzaam eigen is! Z.Exc. bestreedt het zelfstandig instrueeren van zaken met behulp van hulpofficieren van justitie door den rechter-comaiissaris, uit vrees vooral te groote zenuwachtigheid en machtsovertreding. Wij duchten gevaar van een mogelijk gespannen verhouding tussehen den officier van justitie en den rechter-commissaris, ten nadeele van de verdachten. Terecht kwam de heer Ruys tegen al deze gratuite en onverdiende miskenningen van de rechterlijke macht op. Maar men moet het van zijn vrienden hebben! UIT HET HAAGJE. LU. Een schrijver moet dikwijls onaangename dingen hooren als men hem ver-af waant en hij is toevallig vlak-bij. Zoo had de ondergeteekende verleden Zondag de eer een critiek op te vangen over aijn vorige schets, die er volstrekt niet op ingericht was om zijn eigenliefde te streelen. Die mijnheer Pasquiuo," werd er gezegd, had ditmaal evengoed Uit Amsterdam" of Uit Rotterdam" boven zijn gezeur over die oude, doode tante kunnen schrijven, als Uit het Haagje." Dat woord gezeur" kwetste me dipp en ik was op het punt, mijn criticus hardop voor een uil te verklaren, toen ik nog juist bijtijds mijn toorn wist te bedwingen en, om niet nog meer onaangenaams te hooren, stilletjes heenging en een vuist in mijn zak maakte, zooals ik bij dergelijke gelegenheden meer doe, en wat ik geloof dat ook heel verstandig is. 't Valt intussehen niet te ontkennen, dat het gëincrimineerd opstelletje geen speciaal Haagseh karakter droeg; maar, mijn hemel, zjjn de menschen niet overal dezelfde ten minste ongeveer en zou ik nu altijd uit het Haagje iets moeten overbiieven wat men uitsluitend daar en ner gens anders vindt? Ea dan nog wel in dezen dooden tijd en met zulk hondenweer als tegenwoordig, dat den meest solieden soci teits-steunpilaar er soms toe brengt zich een gansenen avond in zijn huiselijken kring gezellig te vervelen. Ja, Den Haag en de Hagenaar mogen hun eigenaardig cachet hebben; 't blijft niet te min waar, dat de mensch, van binnen en van buiten beEc'iouwd, altijd weer gelijkt op den anderen mensch, overschillig of hij in Den Haag of Utrecht thuis behoort, 't Is deze judicieuse opmerking die mij onlangs ontzettend in het harnas heeft gejaagd tegen weer andere critici dan de bovenbedoelde en die het inzonderheid op de Uaagsche" dames hadden geladen, alsof, God beter 't, niet alle dames op moeder Eva gelijken, onverschillig in welk oord der wereld ze haar kleine en machtige pantofïel zwaaien over ons, ongelukkige mannen! De Haag sche'' dames dan moesten het bitter ontgelden, omdat ze nu nmaal meer het bewijs hadden geleverd, dat ze op het punt van vrouwelijke nieuwsgierigheid een heol andere dan de mannelijke het onverbasterd nakroost zijn gebleven van ons aller stammoeder. Ik doel hier op het rechtsgeding der ongelukkige Jeanne Lorette. 't Was bij deze gelegenheid, dat onze gedistingeerde Haagsche dames onderling wedijverden om een plaatsje op de tribune der rechtzaal mach tig te woHen en dit nu wordt haar kwalijk opgenomen, 't Was daar de plaats niet voor fatsoenlijke vrouwen! 't Waren slechte hartstochten dio haar naar deze dramatische voorstelling in de gerechtszaal heen voer den." Zoo werd er gezegd. Onzin, zeg ik. Nieuwsgierigheid was 't, anders niets en ik wilde wel eens weten, op welken grond men de vrouw het recht zou betwisten van nieuwsgierig te zijn. Maar wat me heeft verwonderd? Dat er niet twintig ja viji'tigmaal meer dames waren die om deu voorrang naar een goed plaatsje kwamen dingen. Dit zou ik doodnatir.ulijk hebben gevonden en 't ware nooit in mijn hoofd op gekomen, ook maar een enkele er een grief van te maken. Nu weet ik wel, dat zich aan de nieuwsgierigheid om zulke tooneelen bij te wonen, nog andere gexvanrwordiugen, gevoelens en hartstochten komen paren, die altijd niet van de edelste zijn, en dat terwijl de eene vrouw weent uit medelijden met do ongelukkige verdoolde zuster, de andere geniet zooals sommige mensclien en, helaas, ook kinderen genieten bij 't zien slachten van een onnoozel kalf of schaap; maar zoo zijn nu eenmaal do merechen, en verander ze eens, als gij kunt. Daar waren dame?,11 die ik vrijwel in staat zou achten haar naasten bloed verwant zedelijk te vennoorden op veel minder rechtmatigen grond dan die de thans veroordeel Je Jeanue er toe bracht een manslag te plegen, en waarom zou men 't dien menschcn dan kwalijk nemen dat ze zich eens kwamen verlustigen in een schouwspel dat hier zoo zeldsaam wordt ver toond? Dat gehuwde vrouwen zich niet ontzien om bij gelegenheid van zulk een proces den luister harer toiletten tentoon te spreiden, dat laten we daar," zeide de critici; maar jonge meisjes, fi-douc!" Och-wat! Die jongemeisjes wisten immers vooruit wat ze daar in da justitie-zaal te hooren zouden krijgen, en nu ze dat daar werkelijk hoor den, zou er daarom iets aan die lieve wezentjes bedorven zijn? Ik beweer dat ze even onschuldig naar de zittingen van het Hof zijn gegaan als ze er van daan kwamen. Ik kan me, op mijn woord, dio preutschheid onzer critici niet begrijpen, en ze moeten 't me niet kwalijk nemen als ik ze min of meer schijnheilig vind. Wanneer er nu, eens geen vrouwen uit den zoogenaaraden fatsoenlijken stand" bij het rechtsgeding tegenwoordig waren geweest, dan zou men zeker gezegd hebben: wat zijn onze Haagsche dames toch alle, brave,ingetogene,huiselijke vrouwen!" Zonder nu aan de braafheid, ingetogenheid en huiselijkheid onzer dames iets te kort te willen doen, zou ik toch tot een andere gevolgtrekking zijn gekomen en alleen gezegd hebben: ze hebben natuurlijk geen middel kunnen vinden om er te komen, anders waren ze er wel geweest." Alweder het standpunt, meneer. Ieder Hagenaar beoordeelt zijn Hagenaarsche op zijn manier en ik wenschte de mijne uu wel vrij te pleiten, terwijl een ander haar den steen toewerpt. En zie nu eens aan hoe onrechtvaardig en slecht men onze lieve damea heeft beoordeeld ! Wilden ze niet stante pede na de uitspraak van het vonnis een request om gratie voor de arme veroordeelde aan den Koning opmaken ? Bewijst dit niet voor haar teerhartigheid altijd op de uitzonderingen na die gaarne een schaap zien slachten en voor haar rechtsgevoel ? Ik dien er evenwel bij te zeggen, dat ik van 't request niets meer vernomen heb en dat ik grond heb te vermoeden, dat het niet is opgemaakt, veel minder verzonden. Maar de bedoeling was er dan toch en bij mij geldt altijd de wil voor de daad. Misschien denkt Jeanne Lorötte er eenigszins anders over, maar dit is weer de quaestie van 't Btandptint. Dat rechtsgeding, waarde heer, is voor ons, mannen, een lesje geweest en ik verzeker u, een alles behalve malsch lesje. Misschien weet gij ook

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl