Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 434
dat zij den steeds wassenden stroom zouden kunnen terugdringen.
De Porte, maar al te zcei* overtuigd van hare onmacht, volgt den
gebruikelijken weg ea zendt dringende circulaires aan de mogend
heden, om te vragen wat nu geschieden moet. Maar intusschen
wapent zij zich, terwijl Griekenland en Serviëde toerustingen
met niet minder ijver voortzetten. Volgens de laatste berichten
zijn zelfs hier en daar da vijandelijkheden reeds begonnen.
In n woord: de toestand is wel geschikt om groole en recht
matige bezorgdheid te wekken.
15 I BT IS" E
A Jtf
De Tweede Kamor houdt zich met de wijziging van het Wetboek van
Strafvordering bezig.
Een bijzonder droog onderworp en 't debat zoa ook zeker hoogst ver
velend zijn, indien niet de houding van den Minister van Justitie gedurig
tot een zekere mate van vroolijkheid aanleiding gaf.
Te hooi en te gras mengt zich de Minister met eigen argumenten in
het debat ; schering en inslag is : referte aan het oordeel der zelfstandige
commissie van rapporteurs.
En als hij soms wel iets in hofc midelen brengt, dan is het gewoonlijk
zoo gezocht, zoo weinig ter zake, dat men zich bijua voor de lezers van
het bijblad schaamt.
Verbeeldt u de bestrijding van het huisarrest van verdachten op grond
dat zieken, voor wier woning een polifie-dienaar de rust bewaart, dan
allicht in verdenking van misdaad zouden komen.
Of het argument tegen het beëedigen van gevaarlijk zieken of verwon
den bij de voorloopige instructie gebezigd ook ---- getuige de M. in
het proces-Loretto volgens den advocaat van de beschuldigde minder
geloof verdiende dan z>j !
Waarlijk het blijkt nu al te zeer hoeveel we aan Modderman heb
ben verloren !
Ernstig wees de heer van der Loeff op de liclitvaardigheid, waarmee
het Openbaar-Ministerie dikwijls van zijn recht tot huiszoeking gebruik
maakt.
Hij herinnerde aan een bekend geval, onlangs (te Delft) voorgekomen.
Dat weet ik niet, beet de Minister hem toe.
Tant pis. In een uiterst kiesch geval, als 't bedoelde moest de Mi
nister op de hoogte zijn.
Hoe weinig invloed de heer du Tour op den loop der beraadslaging
heeft bleek Woensdag, toen de Voorzitter der Kamer aan de commissie
van rapporteurs vroeg, of tengevolge van een amendement op art. 41 van
't wetboek van strafvord., ook art. 43 niet moest worden gewijzigd.
Tot hiertoe werd zulk een vraag gewoonlijk tot den Minister gericht.
Onwillekeurig vroeg de Voorzitter het aan hen, die de taak des Minis
ters in het debat hebben overgenomen.
Scherpe kritiek voorwaar!
Nog sterker.
Het hoofdbeginsel van de nieuwe strafwetgeving is dat het onderscheid
tussehen misdaad en wanbedrijf vervalt er alle strafwaardige handelingen
strafbaar feit" worden genoemd.
Nu had de heer Lohman voorgesteld de aanhouding van verdachten te
beperken tot die strafbare feiten welke vroeger misdaad heetten en die
nu met een maximum-straf van 4 jaar of langer zijn bedreigd.
Men bestreed dit amendement terecht of ten onrechte als reactie
tegen het boven aangehaald beginsel.
Maar het amendement werd aangenomen. En wat deed de Minister?
Hij stelde nu voor om verder de onderscheiding tusschea misdaad en
wanbedrijf te herstellen !
Op een waarschuwing van de rapporteurs kwam hij er dadelijk op
terug. Doch het feit was niettemin kras. Of men lachte!
Het hapert bij den Minister zelfs aan aandacht bij het debat.
De heer Gratama stelde op art. 85 een amendement voor betreffende
net buiten vervolging stellen van verdachten.
En de Minister antwoordde over de dagvaarding in persoon art. 87!
In n opzicht was de houding der commissie van rapporteurs in zake
den eed, vreemd.
Zij was tegen de behandeling dier kwestie bij strafvordering.
Maar zij wilde wél een gevaarlijke uitbreiding van den eed: nl. in de
?voorloopige instructie, voor in levensgevaar verkeerende of elders verblijf
houdende personen.
Niet consequent.
En gesteld nu eens dat een stervende weigert den eed af te leggen?
Dan rnoet deze eerst wegens eedsweigering veroordeeld en gevangen
gezet worden en dan sterven ?
Van zrjn vrienden moet men het hebben.
De Minister van Justitie, hoofd van de Magistratuur, bestreed het fa
cultatief benoemen van tolken in de instructie, omdat de rechter zich uit
valsche schaamte het air kon geven een taal machtig te zijn, die hem niet
genoegzaam eigen is!
Z.Exc. bestreedt het zelfstandig instrueeren van zaken met behulp van
hulpofficieren van justitie door den rechter-comaiissaris, uit vrees vooral
te groote zenuwachtigheid en machtsovertreding.
Wij duchten gevaar van een mogelijk gespannen verhouding tussehen
den officier van justitie en den rechter-commissaris, ten nadeele van de
verdachten.
Terecht kwam de heer Ruys tegen al deze gratuite en onverdiende
miskenningen van de rechterlijke macht op.
Maar men moet het van zijn vrienden hebben!
UIT HET HAAGJE.
LU.
Een schrijver moet dikwijls onaangename dingen hooren als men hem
ver-af waant en hij is toevallig vlak-bij. Zoo had de ondergeteekende
verleden Zondag de eer een critiek op te vangen over aijn vorige schets,
die er volstrekt niet op ingericht was om zijn eigenliefde te streelen.
Die mijnheer Pasquiuo," werd er gezegd, had ditmaal evengoed Uit
Amsterdam" of Uit Rotterdam" boven zijn gezeur over die oude, doode
tante kunnen schrijven, als Uit het Haagje." Dat woord gezeur"
kwetste me dipp en ik was op het punt, mijn criticus hardop voor een
uil te verklaren, toen ik nog juist bijtijds mijn toorn wist te bedwingen
en, om niet nog meer onaangenaams te hooren, stilletjes heenging en
een vuist in mijn zak maakte, zooals ik bij dergelijke gelegenheden meer
doe, en wat ik geloof dat ook heel verstandig is.
't Valt intussehen niet te ontkennen, dat het gëincrimineerd opstelletje
geen speciaal Haagseh karakter droeg; maar, mijn hemel, zjjn de
menschen niet overal dezelfde ten minste ongeveer en zou ik nu altijd
uit het Haagje iets moeten overbiieven wat men uitsluitend daar en ner
gens anders vindt? Ea dan nog wel in dezen dooden tijd en met zulk
hondenweer als tegenwoordig, dat den meest solieden soci
teits-steunpilaar er soms toe brengt zich een gansenen avond in zijn huiselijken kring
gezellig te vervelen.
Ja, Den Haag en de Hagenaar mogen hun eigenaardig cachet hebben;
't blijft niet te min waar, dat de mensch, van binnen en van buiten
beEc'iouwd, altijd weer gelijkt op den anderen mensch, overschillig of hij in
Den Haag of Utrecht thuis behoort, 't Is deze judicieuse opmerking die
mij onlangs ontzettend in het harnas heeft gejaagd tegen weer andere
critici dan de bovenbedoelde en die het inzonderheid op de Uaagsche"
dames hadden geladen, alsof, God beter 't, niet alle dames op moeder
Eva gelijken, onverschillig in welk oord der wereld ze haar kleine en
machtige pantofïel zwaaien over ons, ongelukkige mannen! De Haag
sche'' dames dan moesten het bitter ontgelden, omdat ze nu nmaal
meer het bewijs hadden geleverd, dat ze op het punt van vrouwelijke
nieuwsgierigheid een heol andere dan de mannelijke het
onverbasterd nakroost zijn gebleven van ons aller stammoeder. Ik doel hier op
het rechtsgeding der ongelukkige Jeanne Lorette.
't Was bij deze gelegenheid, dat onze gedistingeerde Haagsche dames
onderling wedijverden om een plaatsje op de tribune der rechtzaal mach
tig te woHen en dit nu wordt haar kwalijk opgenomen, 't Was daar
de plaats niet voor fatsoenlijke vrouwen! 't Waren slechte hartstochten
dio haar naar deze dramatische voorstelling in de gerechtszaal heen voer
den." Zoo werd er gezegd. Onzin, zeg ik. Nieuwsgierigheid was 't,
anders niets en ik wilde wel eens weten, op welken grond men de vrouw
het recht zou betwisten van nieuwsgierig te zijn. Maar wat me heeft
verwonderd? Dat er niet twintig ja viji'tigmaal meer dames waren
die om deu voorrang naar een goed plaatsje kwamen dingen. Dit zou
ik doodnatir.ulijk hebben gevonden en 't ware nooit in mijn hoofd op
gekomen, ook maar een enkele er een grief van te maken.
Nu weet ik wel, dat zich aan de nieuwsgierigheid om zulke tooneelen
bij te wonen, nog andere gexvanrwordiugen, gevoelens en hartstochten
komen paren, die altijd niet van de edelste zijn, en dat terwijl de eene
vrouw weent uit medelijden met do ongelukkige verdoolde zuster, de
andere geniet zooals sommige mensclien en, helaas, ook kinderen
genieten bij 't zien slachten van een onnoozel kalf of schaap; maar zoo
zijn nu eenmaal do merechen, en verander ze eens, als gij kunt. Daar
waren dame?,11 die ik vrijwel in staat zou achten haar naasten bloed
verwant zedelijk te vennoorden op veel minder rechtmatigen grond dan die
de thans veroordeel Je Jeanue er toe bracht een manslag te plegen, en
waarom zou men 't dien menschcn dan kwalijk nemen dat ze zich eens
kwamen verlustigen in een schouwspel dat hier zoo zeldsaam wordt ver
toond?
Dat gehuwde vrouwen zich niet ontzien om bij gelegenheid van zulk
een proces den luister harer toiletten tentoon te spreiden, dat laten we
daar," zeide de critici; maar jonge meisjes, fi-douc!"
Och-wat! Die jongemeisjes wisten immers vooruit wat ze daar in da
justitie-zaal te hooren zouden krijgen, en nu ze dat daar werkelijk hoor
den, zou er daarom iets aan die lieve wezentjes bedorven zijn? Ik
beweer dat ze even onschuldig naar de zittingen van het Hof zijn gegaan
als ze er van daan kwamen. Ik kan me, op mijn woord, dio
preutschheid onzer critici niet begrijpen, en ze moeten 't me niet kwalijk nemen
als ik ze min of meer schijnheilig vind. Wanneer er nu, eens geen
vrouwen uit den zoogenaaraden fatsoenlijken stand" bij het rechtsgeding
tegenwoordig waren geweest, dan zou men zeker gezegd hebben: wat
zijn onze Haagsche dames toch alle, brave,ingetogene,huiselijke vrouwen!"
Zonder nu aan de braafheid, ingetogenheid en huiselijkheid onzer dames
iets te kort te willen doen, zou ik toch tot een andere gevolgtrekking
zijn gekomen en alleen gezegd hebben: ze hebben natuurlijk geen middel
kunnen vinden om er te komen, anders waren ze er wel geweest."
Alweder het standpunt, meneer. Ieder Hagenaar beoordeelt zijn
Hagenaarsche op zijn manier en ik wenschte de mijne uu wel vrij te pleiten,
terwijl een ander haar den steen toewerpt.
En zie nu eens aan hoe onrechtvaardig en slecht men onze lieve damea
heeft beoordeeld ! Wilden ze niet stante pede na de uitspraak van
het vonnis een request om gratie voor de arme veroordeelde aan den
Koning opmaken ? Bewijst dit niet voor haar teerhartigheid altijd op
de uitzonderingen na die gaarne een schaap zien slachten en voor
haar rechtsgevoel ? Ik dien er evenwel bij te zeggen, dat ik van 't request
niets meer vernomen heb en dat ik grond heb te vermoeden, dat het
niet is opgemaakt, veel minder verzonden. Maar de bedoeling was er dan
toch en bij mij geldt altijd de wil voor de daad. Misschien denkt Jeanne
Lorötte er eenigszins anders over, maar dit is weer de quaestie van 't
Btandptint.
Dat rechtsgeding, waarde heer, is voor ons, mannen, een lesje geweest
en ik verzeker u, een alles behalve malsch lesje. Misschien weet gij ook