Historisch Archief 1877-1940
No.
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
bij ondervinding, dat als de vrouw partij trekt voor een harer
medeznsteren tegen een man, zij dien eenen man identificeert met het gansehe man
nelijk geslacht. Nu, dan begrijpt ge ook dat wij er gedurende dat pro
ces van gelust hebben, wijlen Sakurada zoowel als gij en ik. Jeanne
werd diep beklaagd, zooals ze verdiende, en ik heb er, op mijn woord,
trouw aan mede gedaan; maar, lieve dames, omdat uw beschermeling zich
niet al te moeilijk heeft laten verleiden en misleiden door een paar niet
zeer nauwgezette heer en, is dat nu een reden om steeds crescendo uitte
roepen: O, wat zijn die mannen toch slecht!"
Ziet, daar heeft uw zoo zeer geprezen rechtsgevoel u in den steek
gelaten. Wat toch zoudt ge wel zeggen als wij, mannen, voor zekere
dames die in de Fransche opera uw geiurige ergernis opwekken en die
eea preutsche Haagsche mijnheer uit het Badhuis wilde verbannen zien,
als we voor die dames, zeg ik, uw medelijden inriepen, omdat ze
misschien wel op dezelfde verraderlijke wijze als uw beschermeling het
slachtoffer van mannelijke listen en lusten zijn geworden? Zoudt ge dan
weer niet uitroepen: O, die mannen trekken natuurlijk partij voor zulke
slechte, djep-gezonken wezens!"
't Standpunt alweer.
Ja, dat drommelache standpunt. Ziehier weer een staaltje van schro
melijk standpunten-verschil. Ge weet hoe edelmoedig ik ben om mijn
dames een rytuig te geven als ze op soiree of naar de opera moeten. Ik
ineen zelfs, u eens gezegd te hebben, dat als ik niet bang was om met
tertijd mijn inboedel bij gerechtelijk vonnis publiek te zien verkoopen,
ik m\jn vrouw, sinds lang, ton minste met een demi fortune zou hebben
begiftigd; zoo ben ik er op uit om voor 't gemak en de droge voetjes
mijner dierbaren te zorgen. Welnu, wie zou er dan ooit aan gedacht
hebben, dat zoo'n blaadje wel eens geheel kon orakeeren, al was 't ook
maar voor een enkele maal? Toch is me dat overkomen. Ge weet
ook dat als er n man op de wereld is, die misbruik maakt van de ge
woonte om alleen, zonder zijn dames, zich te gaan aniuseeren, ik althans
die man niet ben. Bleef ik niet verleden week nog moederziel alleen
thuis, toen de familie naar de Fransche opera ging, terwijl ik op den
koop toe voor mijn goedheid nog een geduchte scbrobeering van mijn
tauto kreeg, expresselijk daartoe uit haar ver-afgelegen graf overgekomen?
Maar een mansch is zóó niet of hij wil toch ook wel eens een opera
zien en hooren en nu had ik waarom weet ik zelf niet mijn zinnen
er op gezet der Trompeter von Siikkinpjen" ten tooneele te zien voeren;
namelijk op een Zondag, wanneer 't een zoogenaamde volks-voorstelling
ofte wel goedkoopje" is. Goed, we zouden gaan. Hoewel zoo'n
goedkoopje eigenlijk niet fatsoenlijk is, maken er toch veel Haagscha fa
milies, die er vroeger den neus voor optrokken, thans gebruik van. 't Was
half-acht en ik was klaar, met mijn hoed op, wachtende op het rijtuig.
Het regende, mijnheer, als in de dagen van den Zondvloed. Daar kwa
men mijn dames binnen, allerwonderlijkst toegetakeld, met zonderlinge
hoeden op en regenmantels om, als menschen die een tocht naar de
Noordpool gaan ondernemen. Mijn vrouw ging naar gewoonte voorop en
zei: Kom man, 't is tijd ; laat ons gaan."
En 't rijtuig is er nog niet!" antwoordde ik, zooals iedereen in mijn
geval zou geantwoord hebben.
We gaan te voet!', luidde het kort bevel.
Te voet?" riep ik, ten toppunt van verbazing. Met dit weer?"
Ja", zei myn vrouw, nu zie je eens hoe prettig 't is, 's avonds te
voet te moeten uitgaan, zooals je ons zoo dikwijls laat doen. Kom, doe
maar een overjas aan en neem je paraplu, zooals wij ook hebbenjgedaan."
In mijn toorn verklaarde ik dit staaltje van vrouwelijke grilligheid
voor gekkenwerk; maar dit hielp me aan geen rijtuig. Mijn vrouw bleet
op haar standpunt, en dat standpunt was, dat ze voor esn Duitsche
opera geen rytuig verkoos te nemen en dat ze voor diezelfde opera zich
niet verkoos te kleeden.
Nu zegt men wel en ik geloof terecht dat de Duitsche opera
beter is dan de Fransche; maar dit is dan alleen van het standpunt der
kunst, en dit is, zooals ge ziet, eeu heel ander dan dat der mode. Enfin,
ik ben nog nooit zoo nat geweest als op dien opera-avond, en laat ik er
bij zeggen, nooit zoo woedend. Was die Trompeter" nu nog maar een
mooie opera geweest, maar ik vond ze erbarmelijk, namelijk als stuk. Ik
wil echter niet ontkennen, dat dit ook al weer bij mij de quaestie van
't standpunt kan geweest z£n, namelijk dat der natte voeten.
, Pasquino.
> K U N S T.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Grand Théatre: Kean, door Barnay, Albert Beaujolais.
Stadsschouwburg: Daniel Rochat.
Een heer van het Handelsblad de zelfde waarschijnlijk, die geen ver
lof wil geven tot het vertoonen van den Menschenhater'', om dat mijn
vaerzen niet te leeren zijn ?«?geeft het publiek in tijds nog de verzekering,
dat Shakespeare Hamlet wel deugdelijk waanzin doet voorwenden.
Door mg was gezegd, op welke gronden ik mij met dat algemeen aange
nomen gevoelen niet kon vereenigen, en dat ik van Barnay den indruk
had gekregen, dat ook hij zich Hamlet dacht, als werkelijk, nu en dan,
van zijn zinnen, en niet maar zinsverbijstering veinzende. Neen, zegt de
beer van het Handelsblad, het moge een ondankbaar werk zijn
tooneelkritiek te schrijven, maar wij moeten toch even den heer A. Th. van zijn
dwaling te-rug-brengen: Barnay doet Hamlet maar krankzinnigheid vein
zen : hij heeft het ons zelf gezegd".
Over hoe veel gezach de heer in het Handelsblad ook disponeere, ik
twijfel, of deze mededeeling de zaak wel uitmaakt, 't Is mogelijk, dat de
heer den kunstenaar niet verkeerd verstaan heeft, toen deze hem in de
duitsche taal zijne opvatting van Hamlets madness" expliceerde; 't is mo
gelijk, dat Barnay Hamlet heeft willen voorstellen als slechts krankzin
nigheid veinzende; 't ia mogelijk, dat Barnay hierin geslaagd is. en dat
ik verkeerd gehoord en gezien heb.... maar toch zou 't kunnen zijn, dat
Shakespeare zich Hamlet gedacht had, als nu en dan aan't ijlen, onder
den indruk der verschijning en der taak, die hij te vervullen had. 't Zou
ook al heel vreemd wezen, als Hamlet nergends te kennen gaf, om welke
reden hij zich gek houdt. Daar is geene reden denkbaar voor. Het draagt
tot de dramatische kracht en het koloriet van bet stuk niet weinig bij,
dat Hamlet nu eens volkomen redelijk en dan weer als in verbijstering
spreekt: maar om dat effekt op de toeschouwers te maken, kan wel
Shakespeare dien waanzin geschnpen hebben, maar kan niet de Prins
van Denemarken waanzin voorwenden.
De heer in 't Handelsblad weet ook nog te verhalen, dat Barnay na
de geestverschijning tot zijn vrienden zegt: So sei es" en dat dit niet in
het stuk staat, en dat hieruit het voorwenden der krankzinnigheid blijkt.
Toevallig staat het echter wél in het stuk, en zegt Hamlet (Act I, ec.,V)
So be it" op de woorden van Horatio: Heaven secure him!" Maar wat
heeft dat met het al of niet voorwenden der krankzinnigheid te maken?
Wel getuigt ten voordeele van mijne stelling het zeggen van Hamlet:
Hold, hold, my heart; and you, my sinew, grow not instant old, butbear
me stiffly up!" Op eene andere plaats zegt Hamlet (Act III se. II): My
wit's diseased." Dit is natuurlijk, in iemant die is wat de Franschen noe
men légcrement toqué, maar 't is volstrekt onmenschkuudig het iemant in
den mond te leggen, die slechts den gek speelt. Deze zegt niet ik ben
gek", want dan zou niemaut hem gelooven. Op een troisième finesse ia
men hier niet verdacht.
Met groot genoegen alweer zag ik Barnay in Kean". 't Kwam mij goed
te pas, dat ik die mooye aquarel-schets van den ouden Dumas misschien
25 keer gezien had: want het is anders voor een vreemdeling niet gemak
kelijk duitsche aktrices van de qualiteit als de hier optredenden te ver
staan. Men meent vaak een gesprek tnsschen de Dame van den huizeen
de Slütze der Hausfrau of tusschen twee raptongige Laden-miidchen te
hooren; en voor wie de herinnering der voorstellingen nog heeft uit de
tijd, toen Madame Delvil, de edele, zachte, bedaarde, hoogst gedistingeerde
jeune première hier te Amsterdam Anna Damlty kreëerde, voor dien was
er buiten het spel en het zeggen van Barnay niet veel voldoening uit de
voorstelling te gaüren. Het tooneel in de herberg was wel van het beste;
hiertoe is ook liet samenspel in Keans kleedkamer te tellen. De regisseur
Lüpschütz was Salomon, en met eere. Een jonkman, met onduitschen naam
(Eritropol), die zich ook in Hamlet" onderscheiden had, speelde niet
kwaad voor den Prince de Galles, maar Davelouis, tijdgenoot van Mad.
Delvil, moet men zich niet herinneren.
Wat Kean betreft 't is mogelijk, dat Dumas zich het charakter zoo
naturalistiesch gedacht heeft, als Barnay (in 't uitdeelen van schoppen
enz.) het heeft opgevat: maar de fransche akteurs hebben de gewoonte
met ernstigen, lyrischen Schwung de les aan Lord Mewill te geven: zij
zijn ook meer pathetiek in hunne toespraak van Anna Damby.
Het fragment tooneel voorstelling door Kean had Barnay aan Hamlet"
ontleend; niet aan Romeo and Juliet" ("Bouwmeester heeft somtijds er
den Mevcliant of Venice" voor op kontributie gezet); maar het was jam
mer, dat op het tooneel-zelf de loges niet aangebracht waren, waarin
Lord Meivill en Mev. de Kccfcld met den Prince de Galles moet plaats
nemen. Nu was de toornuitbarsting van Kean voor het publiek onduidelijk.
Een der lievelingsstukken van Victor Driessens de Goochelaar van
Montmorency" wordt, met welvardiend succes, door het gezelschap Van Lier in
het Grand Tltédlre vertoond. De Heer Moor wijdt zijne rentree in de hoofd
stad hier op waardige wij/.e mee in. De Heer Jules Bresil, op sleeptouw ge
nomen door Adolphe Philippe d'Ennery, leverde hier een drama, vol
kóntrasten, die (behoudends de gangbare onwaarschijnlijkheden, ontdekking
van geheimen door afluistering enz.) niet ten koste van het gezond verstand
verkregen worden; vol gezond gevoel, en dat, bij de opwekking der
fantazie, weldoend en veredelend op het hart moet werken.
De uitvoering verdient allen lof. De Heer Moor had, tot in kleine
bizonderheden toe, het charakter en de zeden van den goochelaar" in zich
opgenomen (bijv. de winderigheid bij het schrjjven van den herroepings
brief). Hij gaf ons werkelijk een zeer goeden Albert Beaujolais. Bij
Driessens speelde echter de natuurlijke gevoeligheid van den luchthartigen
Franschman een grootere rol;'t was of, bij hem, de aandoening nog meer
in hart en nieren zat. De Heer Moor kleurde de ophakkerigheid van den
goochelaar wel wat Bterk.
Het stuk speelt in 1829 of 30. Men heeft dus welgedaan de kostumen der
Restauratie aan te trekken. Mej. Jeanne de Groot verdient een bizonder
kompliment voor de kordate aanvaarding van de weinig flatteerende japon
nen van 1815?30.
In dat tijdperk droegen de Heeren, die geen militairen waren, geen
knevels; maar dit is natuurlijk een geriug bezwaar voor onze oude en
jongs kunstenaars: zij verschijnen er tóch mee ten tooneele. (Voor dea
goochelaar kon het er mee door.) Zonder knevels te loopen, laten zij
voor zulke stumpers als Barnay, Got, Mounet-Sully enz. over.
Ik zou die zaak geregularizeerd wenschen te zien. Ik zou willen, dat
onza artiesten in hun kontrakt zich het voorrecht bedongen altijd knevels
te mogen dragen. Mijn Hemel, dat is toch een kleinigheid! Als nieu
daarmee nu deze Heeren zoo gelukkig kan maken! Zelfs de Heer K. Vos,
de oude (Jomte de Varennes, had zich snorren laten grocyen: ooit gij, Brutus!
Lieden, die zoo iets voor een kleinigheid aanzien, weten niet, dat ook
voor het oog de les van Boileau doorgaat:
Le plus beau sentiment, la plus noble pensee
Ne saurait nous charmer quand l'oreille est blessée."
Zoo heeft dan nu de Raad van Beheer der Koninklijke Vereeniging"
Daniel Rochat' ten tooneele gebracht.
Ik heb, in dit zelfde Weekblad, jaren geleden, te duidelijk bewezen,
hoe hoog ik deze kompozitie waardeer, om op liet stuk-zelf te-rug te mo
gen komen; allerminst wijl andere organen het beloop der geschiedenis
reeds ia herinnering hebben gebracht.