De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 18 oktober pagina 5

18 oktober 1885 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 434 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. meenteraadsleden; het dwaasste is niet dwaas genoeg, om als charge te dienen van onze vroede mannen, en daar iedere stad op hars gemeente raadsleden de meeste aanmerkingen te maken heeft, doen natuurlijk overal, waar zoo'n stuk gespeeld wordt, de charges opgeld en lokt zoo 'n titel het publiek naar den schouwburg. Soranus had echter wel aan een ander woord van Lessing mogen denken, hetwelk hij ook in de Hamburgische Dramaturgie" kan vinden. Sprekende over de Rodogune van Corneille, zegt hij o. a. Er (Sophokles) stand nicht an, ihm eirien nichtsbedeutenden Titel zn geben, aber ihm einen vevführerischen Titel zu geben, einen Titel, der unsere Aufmerksamheit auf einen falschen Punct richtet, dessen möchte er sich ohne Zweifel mehr bedacht haben". Dit in aanmerking nemende, meen ik, dat Soranus geen recht had, om Moser's blijspel dien Hollandscben titel te geven, niet, omdat hij niet geeft, wat hij belooft, maar omdat bij iets belooft, wat hij niet geven wil en alleen be looft met het doel, om het publiek te verschalken. Zonder de beloofde gemeenteraadszitting is het stuk toch grappig ge noeg, om er een avond aangenaam mee door te brengen. Zij, die Moser's töoneelproducten van den laatsten tijd vergeleken hebben met die van eenige jaren geleden, tot welke periode ook der Hypochondrist behoort, zullen met mij de ervaring hebben opgedaan, dat de muze van dezen schrijver gaandeweg eene andere richting heeft genomen. Zijne laatste stukken treden meer in het kader van het blijspel, de vroegere stukken daarentegen waren echte Possen. Nu moge het waar zijn, dat in dit soort van tooneelstukken weinig of geen karakterteekening voorkomt, dat zij onware toestanden en verwikkelingen geven, dat zij maar hoogst zelden eenige letterkundige waarde hebben, aan den anderen kant is het echter ook waar, dat de grootste hypochondrist door zoo'n Posso aan het lachen wordt gebracht en .... ontwapend is, dat zoo'n stuk den niet veel eischende een avond aangenaam bezighoudt. In mijn vorige critiek heb ik cv op gewezen, dat het navertellen van den inhoud eener Posse een onbegonnen werk is ; ik wensch daarom ook thans slechts te zeggen, dat de rentenier Berkenstock, een zeer hypochondrisch man, van zijne kwaal wordt genezen door lid van den gemeenteraad te worden; hij ergert zich over de bekrompenheid en de karakterloosheid van zijne medeleden zoo er#, dat hij thuis wel aange namer zal worden. Voegt men hierbij een dwaze verwisseling van een architect Reiman en een agent eener levensverzekering Hugo Berger, dan kan men begrijpen, welke dwaze, lachverwekkende toestanden hieruit kunnen geboren worden en hoe men zal lachen, wanneer zoo'n stuk goed wordt gespeeld. Dat dit laatste het geval moest zijn bij de opvoering van het gezel schap der Vereenigde Rotterdamscbe Tooneelisten, daarvoor staat ons het drietal comieken W. van Zuylen, Faassen en Poolman, waarover dit ge zelschap kan beschikken, borg. Over het algemeen werd het stuk goed gespeeld en bij de derde opvoering, op Dinsdag jl. werd het ook flink -afgespeeld en grepen de verschillende tooneelea goed in elkander. De gemeenteraadsleden waren echter te veel gechargeerd en hunne aardig heden in kleeding en gebaar waren niet ver van het flauwe verwijderd. Met veel genoegen zageu wjj voor het eerst den heer Honri de Vries op het tooneel, waar zijne moeder Mevr. S. de Vriea zooveel lauweren heeft geoogst. Gaven allen het beste, wat zij geven konden bij deze opvoering, dit was alleen niet het geval met de heer D. Haspels. Een getrouw bezoeker van het Hoftheater te München kon Possart, toen hij daar nog was geëngageerd, zeer dikwijls in da onbeduidendste rollen zien optreden, en te gelijk waarnemen, wat een groot acteitr ,van een kleine rol kan maken. Dit laatste wenschen wij den heer D. 'Haspels eens in herinnering te brengen, daar hy van zijne kleine rol «en ti-euj'ige charge maakte, een acteur als hij ten eenenmale onwaardig. ,rletkis erg gemakkelijk het publiek door een spraakgebrek tot lachen te brengen; wil men die aar digheid toepassen, het staat iederen acteur vrij, die op deze wijze succes wenscht te verkrijgen, maar hij mag niet zóó de perkeu te buiten gaan, dat hij totaal onverstaanbaar wordt. Wij zijn gedwongen te constateeren, nu het n onzer beste acteurs geldt, die zich aan zoo iets heeft schuldig gemaakt, dat de heer D. Haspels de aardigheid om slecht te spreken zóó ver heeft gedreven, dat wij (niet een enkel woord van hetgeen hij eprak hebben verstaan. De heer D. Haspels vergete niet: Noblesse oblige. Tot ons genoegen konden wij, toen wij tegen half acht in den Schouw burg kwamen, ternauwernood plaats krijgen. Ook bij de vorige twee vertooningen van dit stuk was de zaal, aooals 'ik. vernam, stampvol. Het is een gelukkig verschijnsel, dat men ook bij de llollandsche tooneelvoorstellingen weer eens volle zalen te zien- krijgt. 15/10 1885. BI. H. SILVANA VAN WEBER. In 1808 tot 1810 componeerde Weber eene opera Silvana, naar een tekst van Hiemer. Reeds op 14-jarigen leeftijd, in 1800, had hij getracht dezelfde stof, naar een tekst van Steinberg, das Waldmadclicn, muzikaal te bewerken. Silvana zou voor de eerste maal opgevoerd worden te Stuttgart, waar de premiere werd verhinderd door Webers verbanning tut Wurtemberg. Zij had toen te Frankfort plaats, naar Max von Weber bericht, den lOn September 1810. Een ongunstige omstandigheid was het, dat de opvoering concurreerde met de opstijging eener luchtreizigster, Madame BÏanchard. Caroline Brandt, die de titelrol creëerde, en later Webers vrouw werd, had nauwelijks eenig publiek om zich voor te doen hooren. De opera werd nog in verscheidene andere steden opgevoerd, maar had nergens een eenigszins opmerkelijk succes. Thans heeft weder te Frankfort de première van Silvana plaats gehad, maar met een anderen tekst, door Ernst Pasquébij de oude muziek vervaardigd en door Ferdinand Langer vermeerderd met een aantal num mers, uit Webers muzikale nalatenschap bijeengegaard. Do dramaturgen de musicus hebben zich beiden veel moeite gegeven. In de inleiding tot den tekst zeggen zij: Eerst moesten wij toestanden vinden, die de gelegepheid gaven, al de nummers der tfiZwf ««-partituur aan. te wenden, ver; vr.lgens moest tot in bijzonderheden worden gezorgd, dat er nieuwe tekst vervaardigd werd voor al de nummers, en tekst en muziek elkander dekten naar de bedoelingen van den componist." Deze taak hebben de twe medewerkers op zeer gelukkige wijs volvoerd. De opera maakt een echt Weberschen" indruk. De tekst is vrij behendig aangepast, ofschoon de dramatische waarde er van niet buitengewoon groot is. Silvana, van de familie van Shakespeare's Perdita en Miranda, is in het eerzame woud door een kolenbrander, dien zij voor haren vader houdt, opgevoed. Zij weet niets van de wereld daarbuiten. Dryade, de fee van het woud, voert haar een graaf, Gerold, tegemoet, die bestemd is door haar bemind te worden. De ridder voert Silvana mede naar het kasteel zijns vaders. Deze vader, Eonald, heeft een zware schuld op zijn geweten; uit minnenyd heeft hij zijn broeder gedood en diens kasteel in brand gestoken. Bij dezen brand zijn, naar Roland meent, ook zijns broeders Trouw en dochtertje omgekomen. Intusschen is, gelijk de intelligente toeschouwer spoedig vermoedt, juist dit dochtertje op wonderbare vrijs gered, en niemand anders dan Silvana. Roland is verrukt over de tijding, dat zijn zoon eindelijk eene vrouw zal kiezen. De toekomstige schoon dochter wordt hem naar aanleiding van een landelijk feest voorgesteld. Alles gaat goed, tot de Dryade, in de gedaante van een reizend zanger plotseling optreedt en in een lied eene toespeling waagt op de schuld van graaf lioland. Deze trekt zijn zwaard; Silvana, die reeds vroeger vernomen heeft, dat de zwervende fee van het woud zich in de gedaante van den zanger verbergt, beschut hem. Ook den kolenbrander herkent zij onder de menigte, en roept: Mijn vader!" Graaf Roland is verontwaar digd: Een bedelaar haar vader! Een zwerver haar lief! Zulk eene deern komt gij mij als dochter voorstellen!" Gerold antwoordt: Zij is het kind van een kolenbrander, maar uwer waardig!" Hij vraagt intusschen aan Silvana wie de zanger is, en in welke betrekking zij tot hem staat. Sil vana mag dit niet aeggsn; door beproevingen moet zij haar geluk ver dienen. Zij wordt dus met vader en zanger in den kerker geworpen. De Dryade weet daaruit spoedig los te komen; zij verdwijnt spoorloos, hetgeen de graaf voldoende reden geeft om Silvana van tooverij te beschuldigen. Door de bedreiging, dat hij ook zijn zoon zal doen sterven, verkrijgt hg van Silvania de bekentenis, dat zij eene tooveres is en de belofte, dat zij van zijn zoon afstand doen zal. Op het oogenblik echter, dat Silvana verbrand zal worden, klinkt achter de coulissen de harp van den reizen den zanger, die door zijne ophelderingen aan alle misverstand en beproe vingen een einde maakt. Deze een weinig kinderachtige intrige moet vier lange acten vullen; met episoden is dr.n ook de stof rijkelijk aangelengd. Zeer goed gezien is het, dat de Sage" als proloog de opera opent en als epiloog haar sluit, (men herinnert zich het effekt van den proloog in Gounod's fiomeo et Julietlft); dit geeft aan de opera eone dichterlijke eenheid, die aangenaam aandoet. Ook de componist-arrangeur, Langer, heeft eer van zijn werk. Eyheeft uit Weber's muziek een uitmuntende keuze gedaan. De indruk der opera is liefelijk, frisch, verkwikkend; Weber's rijkdom van melodie is niet verloren gegaan, en iets van zijn dramatische gave is onder anderen in den climax van het finale der 2e acte te bemerken, het meest grootsche nummer der opera. Onder de gedeelten der partituur die zeer behaagden noemt men een duet tnsschen Silvana en Gerold, een kermis-koor, een welkomst-koor voor graaf Bonald, de liederen van den kolenbrander, Silvana's groote scène in het derde bedrijf, de bekentenis voor de rechters, een drinklied in het eerste bedrijf, de introductie van het ballet, enz. De uitvoering, door eene zeer goed verzorgde inise-en scène opgeluisterd, voldeed zeer, zoodat men zich te Frankfort eene reeks van opvoeringen ter eere vaa Weber's nagedachtenis voorstelt. UIT PARIJS. XL. Terwijl de pers aan de verkiezingsziekte leed en de bladen hun laatste polemische vertoogen leverden; terwijl Parij? in koortsachtige opgewon denheid zich verdrong rondom de stembus, werd er een platonische strijd geleverd tusschen de geletterden over de vraag: welken leeftijd Molière toch wel aan Dorine in zijn Tartuffe had gegeven en welke betrekking zij, volgens zijne opvatting, in de huishouding vervulde. Wat zijn dat gelukkige menschen, die zóó los zijn van alle politieke zaken, dat zij in zulke oogeublikken zich met dergelijke vragen kunnen bezighouden! Ongelukkig telt men 9oor den bank bfl zulke geschillen onder letter» kundigen evenals bij die van de heeren geneeskundigen evenveel opiniea als er hoofden zijn. Nooit waren twee auguren het samen eens. Nooit brengen twee deskundigen het zoover, dat zij elkander verstaan. Eutwea commentators evenmin. Was de heer Sarcey niet op den inval gekomen om in Dorine een oude min te zien ? Oud ? Coquelin heeft hem duidelijk aangetoond, dat zij on* mogelijk ouder kon wezen dan vijf en dertig iaar. Eene min? Welko overeenkomst heeft de heer Sarcey toch bij mogelijkheid kunnen ont dekken tusschen deze voedende werkzaamheden en de functies van een kamenier die, zooals Edouard Thierry, wiens bevoegdheid in dezen voor alle vergissingen vrijwaart, heeft bewezen, bijna als een juffrouw, als de gezellin van de dochter des huizes behandeld werd? Die oude voedstervrouw, onder de veertig en niet voedende, zal zeker als een curiositeit in de jaarboeken der kritiek bewaard blijven, Ware het DU daarbij maar gebleven, maar, aangezien zoowat iedereen er zich mede bemoeid heeft, heeft men aan Molière ten opzichte van de persoon van Dorine, een tal van voornemens, bijgedachten en combina ties toegeschreven, waaraan de groote meester van zijn leven niet gedacht heeft. Lieve hemel! wat hebben ze al niet voor hunne rekening gekregen die arme beroemde schrijvers, hoevele denkbeeldige boert en jokkernij zoowel als fantastische denkbeelden: onderstelde echelmeryea, vermeende.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl