Historisch Archief 1877-1940
No. 434
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
op de bisschoppelijke scholen het getal leerlingen te zien afnemen, wan
neer de algemeen franscbgezinde «goede famiiiën" gedwongen zouden
worden hunne kinderen behoorlijk nederlandsch te laten leeren
Wat er ook van zij Gezelle heeft in de voordracht over zijnen vriend
dit vraagpunt wel niet aangevoerd, doch overigens ter gelegenheid van
De Bo'a streven met eene oprechtheid gesproken die niets te wenschen
laat, en die ons dan ook de zwakke zijde van zijn door en door edel en
moedig streven doet kennen. Met krachtigen nadruk kwam hij op tegen
de anti-nederiandsche richting der Borgondiërs, der Spanjaarden, der Oos
tenrijkers en zelfs (wat de taal betreft) der Hollanders onder Willem
I, toen Schrant het Nederlandsch in Vlaanderen vertegenwoordigde.
Geene dier taalrichtingen kunnen ons dienen", zoo riep hij ongeveer
nit, in kernachtige en toch kinderlijke bewoordingen. Wij moeten van ons
zelven uitgaan en eigenaardigheden van onzen stam, van ons zelven uit,
doen herloTen. Weg met boekentaal, weg met conventioneele sprake, door
Weiland, door Siegenbeek, door Kramers (!) geijkt en gestempeld tot de
eenig deugdelijke sprake!
De spreker was er voorzeker niet van ingelicht dat men M. de Vries
uit Leiden en een reeks van andere t\alminnaars uit het Noorden tot de
feestelijkheid had uitgenoodigd. Hij viel een zaak aan, die niet verdedigd
kon worden, want Gezelle alleen was aan 't woord.
Men kan in dit geval van geluk voor hem spreken dat de ollaudsche
heeren niet 'waren verschenen....
Gezelle verzuimde door voorbeelden op te helderen dat de taal der.
meeste Hollandsche geleerden geen steek houdt; dat van Geels onderzoek
en phantaizie" of Camera obscura" af, tot op de voortbrengselen van
de Nieuwe Gids-mamien-toe, slechts onredelijk ge wrongen Nederlandsch ia
Holland is geschreven.
Hij baalde Joan Winkler aan, om te bewijzen dat het Hollandsch" be
neden het Friesch en het Vlaamsch moet worden gesteld, en schoen den
aanval niot alleen op Noord-Nederlandsche schrijvers, maar zelfs op de
meeste Vlaamsen-Belgische schrijvers te hebben gemunt. Allen worden be
schuldigd een conventioneele, veeleer dan eene natuurlijke, veredelde volks
taal te schrijven.
Nu, wij nemen de redeseering zooals zij zich heeft voorgedaan. In be«
ginsel zal elk, die de Bo's West-Vlaamsen Idioticon" of Gezelie's
Loquela" kent, moeten toegeven dat eene nog onafzienbare reeks van woor
den en zinswendingen, die men in Holland niet meer kent, en toch waard
zjjn behouden te blijven en weder in gebruik te komen bij het
vlaamschnederlandsche volk is blijven bestaan.
Wij vergeven daarom de overdrijving aan den dichterlijken Guido
Gezelle, die voor zijue overtuiging niet alleen stiijdt, maar ook w eet te
lyden. Wij betreuren met hem recht diep hot verlies van den
hooggeachten beminnelijken De Bo!
Wij zijn overtuigd dat door zulke maunen de opbouw van 't neder
landsch in Belgiëslechts winnen kan.
Moge de ijver van 't jonge geslacht door 't afsterven van eenen der
meesters niet verminderen!
.Wij koesteren daarbij de verwachting Aat uit eene grootere gemeen
zaamheid met nederlandsche schrijvers van allen slag, meer
billijkheid in de beoordeeliog hunner taal moge volgen. Dan zal van-zelf
het Woordenboek van Kramers niet, gelijk het nu geschiedt,
nis kenmerk, als type worden voorgesteld der algemeene taalkennis en
afleidkunde van de hollandsche schrijvers in 't algemeen.
Ten slotte moet ons nog de opmerking van 't hart, dat het streven
van de West-Vlamingers, hoe verdedigbaar ook, nooit in ziju g:hcel stand
houden en practisch gevolg zal kunnen hebben, wanneer eenmaal de
hoogste wensch van alle Fiaminganten vervuld en de nederlandsche taal
in de sc'holen minstens op gelijken voet met de. Fransehezaizrjn geplaatst.
E.lke provincie, elk gewest (elke gouw, zegt men gaarne) zal van hare
bijzondere taaiwendingen, uitspraak, verbuigiug en vervoeging iets moeten
opofferen. Nog eens zal in sommige gevallen hier (e micux Vennemi du
Hen ('t algemeen onderwijs en de taaleenheid) zijn.
LITTERAIRE KRITIEK.
'De heer Netscher heeft den lOden October 1.1. een loop je genomen met
de lezers van het Weekblad. Volgens hem zelven echter was het minder
een loopje, dan wel een aanloopje tot een nieuwe, do naturalistische"
methode van-kritiek.
De beer Netscher is niet tevreden met de Hollandsche critici van
tegenwoordig; voor 't meerendeel goedmoedige menschen inderdaad, voor
?wie het 't kritiekste geval ter wereld zijn zou, als ze wezenlijk eens een
irritiek, die iets beteekende, te schrijven kregen. Hij heeft naar een reden
gezocht voor zijne ontevredenheid en lij is tot de conclusie gekomen
dat de fout der bedoelde critici daarin ligt: dat die heeren in hun artikelen
blijk geven van het bezit van een persoonlijken smaak. Te vergeefs zoek
ik onder onze hedendaagsche letterkundigen naar een man, die voor
nmaal zoo naief is geweest... zijn persoonlijken smaak bij de beoor
deeling van een werk buiten rekening te stellen."
Men. moet inderdaad zeer naief zijn of zér onpersoonlijk oni wanneer
men een boek moet critiseeren, d. w. z. beoordeelen om wanneer men
een kunstwerk moet critiseeren, d. w. z. beoordeelen niet met het ver
stand, maar met die faculteiten van gevoel en verbeelding, die men alle
tezamen in Engeland taste, in Holland smaak heeft genoemd, te trachten
daarbij gebruik, te maken niet van zijn eigenen, zijn persoonlijken smaak,
maar van den smaak van iemand anders of van in 't geheel geen smaak.
Smaak w nu eenmaal de naam voor al die vermogens waarmee de mensch
oordeelt over de dingen, die minder zijn verstand aandoen dan zijn gevoel
en minder zijn gevoel dan de verbeelding, die uit dat gevoel ontstaat.
Het spreekt dus reeds van zelf dat de heer Netscher als hij vraagt:
Waarom niet liever een anderen weg ingeslagen V", daarmee niet aaders
bedoelen kan dan met de lezers van het Weekblad een loopje langs dien
anderen weg te nemen en hen en de Hollandsche kritiek ten slotte neer
te zetten op het naturalistisch buitentje dat hij aan het eind van zijn
weg heeft gebouwd. Ik zeg buitentje", maar het had eigenlijk snij
kamer" moeten zijn, want als ge er zijt zal de eigenaar tot u zeggen:
Zie, hier hebt ge eeuige werken van een schrijver, beschouw die als
lichamen, waarop gij een vivisektie gaat uitoefenen, stroop uwe mouwen
op en zet het ontleedmes er in. Analiseer die werken neem ze met hunne
deugden en gebreken, keur de eersten niet goed en de laaMen niet af, (l)
maar gebruik ze onverschillig als gegevens, welke u iets leeren kennen
omtrent den schrijver en zijn talent."
Precies m'n idee!" zal de heer Huet zeggen, als hij in Parijs den raad
van Frans Netscher te lezen krijgt. En de heer Huet zal volkomen gelijk
hebben, en is tevens guitig genoeg om te glimlachen bij de gedachte dat
zijn eigen dartele Cattserie over Temperamenten na pas door F. v. d. G.
aan de voordeur op straat te zijn gezet, als deftige Nattiralistiscliekritiek
door de achterdeur weer gaat binnenkomen.
Meent de heer Netscber werkelijk kritiek uit te oefenen, als hij begint
met de deugden van een werk niat goed en de gebreken ervan niot af te
keuren? Hij zelf is toch verstandig genoeg om in te zien dat litteraire
kritiek het beoordeelen van kunstwerken iets geheel anders is dan
het zoeken naar de kennis van kuDStenaarstcmperamenteri en het verband
tusschen deze en hun werk. Dat is: het zoeken naar alles, wat buiten de
litteraire kritiek ligt: psychologische studie naar zeer onvolkomen gege
vens, de heer Huet weet het wel: psychologische litteraire fantasie.
Voor den onderzoeker den experimentator is er een gróót ver
schil tusschen de waarde ah object van een kunstwerk en een organische
stof of een wiskundig probleem. Het verband tusschen de factoren van
het laatste onderling en hun verhouding tot de menschelijke waarneming
zijn in formulen vastgesteld, de studie er van is het werk eenor weten
schap. Het verband, dat bestaan moet tusschen de deelen van een
kufistwerk onderling eii de verhouding tusscbeu deze en de menschelijke ziel
zijn een onderwerp van speculatie, beide behooren tot de psychologie
die nog gén wetenschap is. Zoolang de eerste helft daarvan, de meest
technische, nog niet, gevonden is, is het dwaasheid reeds te specnleeren
over de wetten, waaraan de tweede gehoorzaamt.
Tot zoolang wij het verband tusschen de factoren van onzen smaak en
een kunstwerk niet kunnen ontleden, blijft der Litteraire kritiek niet
anders over dari de indrukken, die een kunstwerk op ons maakt zoo
nauwkeurig mogelijk to beschrijven. De zuiverste uiting van die impressies
zal de eenig mogelijke recensie en zelf misschien een kunstwerk zijn.
De fout van onze brave Hollandsche critici ligt niet daarin dat ze ecu
persoonlijken smaak hebben oordeelden zij nog maar miuder naar den
smaak van anderen maar daarin dat de smaak van de meesten hunner
zoo klein en onzuiver is, daarin dat ze óf niet ia staat zijn andere dan
een beperkt aantal indrukken in zich op te nemen en te onderscheiden,
of de indrukken, die een kunstwerk op hen maakt, niet kunnen ontdoen
van de bijmengsels, waarmee de omstandigheden rondom hen zs vergezeld
doen gaan. Daarin ook dat zij te weinig artist zijn om hun oordeel zóó
weer to geven, dat ieder het verstaat.
Zoolang de litteraire kritiek, zoolang de psycholoïie-zelve nog geen
wetenschap is geworden, is de strijd in de kritiek, zoowel als die in de
kunst, een strijd van individuen, niet een van stelsels. Wie zelf zijn,in
drukken scherp ziet en in groote, maar duidelijk waarneembare associatie
met eigen ideeën ze weet weer te geven als kunstenaar, die zal zijn
oordeel slaan in het brein der tuenschen en deconvt itie van zijn vaderland
zal er een eeuw lang mooi mee zijn. De kritiek van ons land is ellendig
en de kunst van ons land is ellendig, maar niet omdat er geen stelsels,
alleen omdat er geen individualiteiten zijn. Multatuli is er een en hij heeft
zich een kunst gemaakt, bandeloos, maar geweldig; Zola is er een en hu
heeft het getoond als artist. Maar sints Zola in Frankrijk het vergat en
zoodra Frans Netscher het hem na vergeet in Nederland, dat het natu
ralisme een kunst is en geen stelsel, de idee van een temperament en niet
bet scboollokaal met de banken, waar men temperamenten op kweekt
loopen wij gevaar een kunst te krijgen, wier lichaam verwrongen is, omdat
bet geknoeid werd rondom een geraamte, dat klaar was, en een kritiek,
die stelsel?oös is tot nkritisch-zijn toe.
De beer Netscher hij veroorlove mij gebruik te maken van zijn eigene
beeldspraak waagde zich op de beenen van zijn abjtracte kunst theorie
over het bruggetje van het gezond verstand.
12 Oct. '85. Homunculus.
(1) Wij curaiveeren.
GODSDIENST BUITEN HET ONDERWIJS.
III (Slot).
De opvoeding wil de schrijfster geheel eenzijdig maken, maar het on
derricht moet door neutraliteit uitblinken (?!), waardoor het kind een
ruimer blik over de wereldgebeurtenissen krijgt.
Aan de mogelijkheid van strikt neutraal onderwijs geloof ik niet, maar
gesteld: het ware bostaanbaar, zou de leerling op deze wijze een ruimer
blik over de wereldgebeurtenissen erlangen V En nimmer zal die ruime
blik een diepe zijn in de daden en beweegredenen tot die daden der his
torische personen.
Neutraal is bijna gelijkluidend met kleurloos, wat mede grenst aan ka
rakterloos, en van hier tot flauw en krachteloos is maar n schrede.
Men denke zich bijv. een dergelijk onderwijs in de geschiedenis, het vak
dat den belijders onzer verschillende godsdienstvormen bet, meest, aanstoot
geeft. Met welk een ruimer blik zouden de kiudereu na het verlaten der
school de wereldgebeurtenissen beschouwen!
Mej. Thijm wenscbt, verbetering te brengen in het, tegenwoordige onder
wijssysteem; zij preekt verdraagzaamheid, maar godsdienstige schroom
verhindert ha'ir den hinderpaal te bemerken, welke alleen de vrije ontwik
keling onzer burgers in den weg staat: het zelfzuchtige en bekrompen
geloof aan een harer natuurlijke krachten, die den mensch op zeker punt
toeroept: tot biertoe en niet verder.
Het is weldegelijk de godsdienst?zaak van het bart die de schuld
draagt van deu strijd op onderwijs-gebied. Leerden de orthodoxen de
libe