De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 25 oktober pagina 12

25 oktober 1885 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

v r DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ISo. 435 »Wel, voor onzen cornmensaal. Hij houdt zooveel van bloemen." Elin boog zwijgend het hoofd. Altijd die commensaal! Ze zou hem bijna gaan haten. Toen ze thuis kwamen was het reeds bijna vier uur en de vrouw des huizes moest zich haaslen om het middagmaal op tijd gereed te hebben; gelukkig zou men zich dien middag met koud vleesch behelpen, hetgeen bij haar nogal vaak voorkwam, omdat het zoo gemakkelijk was. Elin hield zich intusschen onledig met in de kamer van den advocaat de gekochte bloemen in een op een tafeltje staande schaal te rangschikken; maar er waren er te veel. Ze zag op den schoorsteenmantel onder den spiegel een vaas en oordeelende dat eenige bloemen daar wel aardig zouden staan, begon zij de vaas te vullen met hetgeen zij overgehouden had. Daarbij kreeg ze een bleek-rood roosje in de hand, waarvan de steel al te kort afgeknipt was. Zij stak hel in haar volle vlechten en draaide onwillekeurig het hoofd ecnigszins ter zijde, om te zien hoe het haar stond. En werkelijk; het stond allerliefst in dat lichtblonde haar! Daarna wijdde zij op nieuw al haar aandacht aan hel schikken van de bloemen in de vaas; maar toen zij een oogenblik later toevallig weer in den spiegel keek, zag zij behalve haar eigen nog een ander gelaat er in teruggekaatst. Alweer die bruine oogen! Geheel buiten zich zelve, frommelde zij oemge losse blaadjes tusschen haar vinger ineen, en keek om zich heen met den blik eener opgeschrikte hinde. »Neemt u mij niet kwalijk ik ik .. ?" »Wat zou ik kwalijk nemen? Toch niet dat u met vriendelijke hand een weinig geur en gezelligheid tracht te verspreiden over het verblijf van een alleenstaanden jonggezel?" »De juffrouw heeft voor het oogenblik geen meid, zooals u weet, en dus vroeg ze mij deze kamer een weinig op te mimen." »Ja, ja; ik zie heel goed dat hier een dameshand bezig is ge weest," zeide hij, terwijl zijn blik door hel vertrek dwaalde. «Zoo is er bij mij nog niet opgeruimd geworden, sedert mijn arme moeder het voor mij deed." Hij zuchtte. Elin stond nog op dezelfde plaats met de verfrom melde blaadjes in haar hand. Maar nu maakte zij, achter een paar leunstoelen heen, een grooten omweg, om niet te dicht bij hem te komen, en bereikte zoo doende gelukkig de deur. »Nu, ik geloof dat alles in orde is," zeide zij verlegen. sJa, dank u, alles is in orde," antwoordde hij glimlachend, nik ben u zeer verplicht, juffrouw!" Zij gleed haastig de deur uit. Het laatste wat hij van haar zag, was een bleek-rood roosje, dat even van uit haar volle, lichtblonde vlechten te voorschijn kwam. De heer Hienfeld bleef midden in de kamer staan en slaakte een diepen zucht. »Het is alsof hier een reine adem heeft rondgewaard, om mijn kamer helder en frisch te doen zijn. Ieder voorwerp siaatopzijn piaats en toch gevoelt men dat een vrouvvehand ze alle aange raakt heeft. Eigenlijk is. het jammer wat helpt het of ik nu voor een paar dagen verwend word? Een leelijke, grijze, oudejongenheer, zooals ik ben, moet er zich in weten te schikken dat een onhandige dienstbode in zijn kamer huishoudt, het stof eerst wegneemt als het zich hier en daar een duim dik opgesta peld heeft, en mag nog dankbaar zijn op den koop toe, als ze zijn papieren niet al te zeer in wanorde brengt, en niet al te dikwijls den inktkoker erover uit gooit." Zijn blik viel op het portret boven de schrijftafel. »0, moeder, moeder, waarom moest ge heen gaan, en uw groot, oud kind achterlaten, hulpeloos en verlaten, zoo geheel verlaten!" Hij moest zijn lorgnet afnemen om het af te vegen. Aan tafel heerschte er dien middag een gedrukte stemming. Zelfs juffrouw Walding met haar gelijkmatig, goed humeur wist niets te zeggen. Toen Eün dien avond op haar kamertje haar vlechten los maakte, viel het bleek-roode roosje op den grond. Zij vertrapte het toornig onder haar voet. »Nu gelooft hij natuurlijk dat ik mij om zijnentwil opgeschikt heb.'' dacht zij. »0ch, als ik toch maar een hekel kon krijgen aan dien man, maar dat schijnt wel niet te kunnen zijn. Ik ben hier gekomen om te weenen, te weenen, bij het graf van mijn Olof en nu loopt het er op uit dat ik om een ander ga schreien." Zij blies de lamp uit en begaf zich te bed, zonder zelfs, zooals haar gewoonte was, een hoofdstuk uit haar bijbel gelezen te hebben. Daaiioc ivos z' te zeer ontroerd. III. Een week was voorbijgegaan, en alles ging zijn gewonen gang. De heer ienfcld ging dagelijks naar zijn kantoor, juffrouw Walding hield zich met het huishouden bezig, en Elin bracht iedercn dag een bezoek aan het kerkhof. De nieuwe meid was gekomen, een groot, log vrouwspersoon, met vuurroode armen, een groezelig gezicht, en een bouquet van oude kunst-vergeet.'nijrnetjes in haar. Zij had ze gekregen van een korporaal, dien zij nu reeds vier jaar lang beminde, en droeg die vergeetmijnieljes nacht en dag in haar ruige lokken, hetgeen haar meesteres zeer roerend en romantisch vond. Dit was nog eens oprechte, trouwe liefde, zeide zij, zooals men ze tegenwoordig zelden meer ontmoette. Eün slaakte een diepen zucht en dacht bij zich zelf dat de lange Lisbeth werkelijk veel trouwer was dan zij; al droeg zij Olofs ring steeds aan een lint om haar hals, het was alsof hij haar op de borst brandde. De lange Lisbeth was inluschen ook niet geheïl zonder fouten. Zij dacht bijvoorbeeld zooveel aan haar korporaal en zijn vergeetmijnieljes, dat zij vergat de kamer van den advocaat in orde te brengen, en daarom belastte Elin zich hiermede, maar zij zorgde wel er niet te zijn op de uren, waarop hij tehuis kou kornen. En toch gevoelde hij als het ware instinctmatig dat zij dagelijks als een vriendelijke fee zijn woning bezocht en er haar tooverslaf zwaaide; maar hij liet niet blijken dal hij het opmerkte. De uitdrukking van droefgeestigheid verdween gaandeweg van zijn flink, mannelijk gelaat en gedurende de maaltijden, den eenigea tijd van ien d;ig waarop hij met de dames in aanraking kwam, was hij levendig en opgeruimd, en Elin was het ook. Een paar maal had zij zelfs recht hartelijk gelachen, met haar ouden, zilveren lach; maar dan was zij telkens haastig naar liaar kamertje gesneld en schreide omdat zij bad kunnen lachen, ea dan had zij haar Olof berouwvol om vergiffenis gesmeekt hoewel ze hel waarlijk niet had kunnen helpen. Ze zou nu spoedig weer vertrekken en dien akeligen advocaat niet meer zien, en nooit, nooit meer aan hem denken. Des Maandags was zij aangekomen; thans was het Zondag, een overheerlijke zomcrdag; ze waren met hun drieën gezamenlijk naar de kerk geweest, maar bij hel uilgaan had rie heer Hiomd<] de dames verlaten om bij een bevriende familie te gaan dineeren, zoodat beiden het dien middag aan tafel erg stil en ongezellig vonden; na het elen ging juffrouw Walding haar zuster een bezoek brengen. De lange Lisbeth doolde in het park rond met haar vcrgeetmijuietjes en haar korporaal en Elin bleef dus geheel alleen achter in de groole, holle woning. Zij trachtte een weinig te lezen, maar te vergeefs; de lucht was overal zoo zwaar en drukkend, hel was in huis niet «it te houden. Buiten zou het beter zijn, meende zij, en zij kleedde zich aan om nog eens naar het kerkhof te gaan, De zon neigde reeds ten ondergang toen zij er aankwam; er heerschte een rustige, vredige stilte, zoo geheel in tegenstelling met het drukke stadsgewoel, dat ze zoo pas verlaten had; hier en daar slechts vertoonden zich enkele in zwaren rouw gekleede gedaanten, bezig met het onderhouden van het graf eens dierbaren. Elin ging met gebogen hoofd voorbij. Bij Olof's graf gekomen, knielde zij als gewoonlijk neder en drukte haar voorhoofd tegen den killen steen. »01of!" snikte zij, «och, vergeef mij! Ik weet dat ik mij be zondig tegen je nagedachtenis, maar ik kan het waarlijk niet helpen. Ik heb dien man lief o, mijn God, wat ben ik ongelukkig!" Op eens meende zij eenige beweging in haar onmiddellijke nabijheid te vernemen en zich halverwege oprichtende, keek zij verschrikt om zich heen. Juist achter haar bevond zich een graf, dat zij tot dusverre nog niet had opgemerkt, een rijke bloemenschat, ongeveer door een hek, en in het midden een zwart marmeren zuil, ten halve bedekt onder slingerplanten. Maar wat was dat, was het een spel harer verbeelding? Tegen het hek geleund, stond daar de welbekende hooge, krachtige gestalte met den donkeren, golvenden baard, en de vriendelijke, bruine oogen achter het lorgnet, haar vol deelneming aan te zien. Zij slaakte een kreet van schrik, en verborg onder hartstoch telijk snikken haar gelaat tegen den grafsteen. De heer llienfeld opende zachtkens het hek en trad op haar toe. «Juffrouw Mollander, Elin, korn toch tot u zelve!', zeide hfj bezorgd, terwijl hij zich over haar heen boog.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl