Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 435
2e die buitengewone, misschien wel overdreven zuinigheid betrachtte om
mijnentwil, om mügenoegen te doen, want plezier had ze natuurlijk in
dat werk volstrekt niet, en ze kon haar tijd veel aangenamer besteden.
Ik «temde het laatste volmondig toe en onze eensgezindheid was groot.
Ik viel toen bjjna in slaap niet van verveling, de hemel bewaar
BU S maar van louter geluk en behaaglijkheid bij mijn gezelligen haard,
die thans helder brandde, terwijl de storm weer gierde en de regen
ge vensterruiten geeselde, en in gezelschap van mijn alter ego, die
daar aoo rustig nederzat als ware ze de godin der huiselijkheid zelve,
op welken titel ze echter in 't geheel geen aanspraak maakt.
Ik geloof waarlijk, dat ge slaapt," klonk me eansklaps mijn vrouwa
Welbekende stem in de ooren. Kom vertel eens wat."
, Vertellen i1 Ik weet nieta.," aei ik.
Wel", antwoordde mijn vrouw," je weet nooit iets te vertellen; maar
ben-je onder je kennissen, dan schijnt het je nooit aan stof te ontbreken."
Met mijn kennissen praat ik over onderwerpen, die de dames geen be
lang inboezemen."
Ja, dat zeg jelui altijd, maar ik weet dan toch dat de heeren onder
elkaar over dingen praten, die ons juist belang inboezemen, om de
eenvoudige reden dat züdie zoo zorgvuldig mogelijk voor ons geheim
worden gehouden. Gisteren Q.a. zag ik je, toen je met den kolonel bier
de «traat op en neer gingt, zoo geheimzinnig met elkaar praten en den
kolonel eena zoo hartelijk lachen, dat ik niet behoefde te vragen of jelui
ook zaken" behandeldet, die de kolonel voor zijn vrouw en gij voor mij
geheim dacht te houden."
En ala ik je nu eens zei, vrouwlief, dat we toen juist zaken" hebben
behandeld die ik ja heel.gaarne wilde vertellen, maar die ik enkel
verswijg omdat ik er niet van hou boter aan de .... pardon, omdat ik
trees, geen gewillig oor bjj w te zullen vinden, 't Was iets over een
geestyerachijniDg en gij gelooft niet aan geestverschijningen."
Neen", zei mijn sceptische vrouw; maar", vroeg ze toen op
spotachligeu toon, hebt gij soms een geestverschijning gehad"?
Ik zweeg welsprekend.
. Komaan", heraam ze vroolyk, vertel me dat eens. Ik mag wel een
epookhistorietje".
, Ik vertelde toen in Inimigen trant, ala gold het maar een sprookje,
waaraan ik. zelf geen geloof hechtte, tante Mietje's verschijning, en ik
vergat natuurlijk daarbij de boetpredikatie niet; want daar was 't me
juist O» te doen. Zelfs borduurde ik er nog een stukje bij op tante's
rekening, wat ik hoop dat de brave ziel, ter wille van het goede doel,
me in haar graf wel zal willen vergeven.
Ziet ge," zoo besloot ik mijn indrukwekkend verhaal met de nog in
drukwekkender moraal, dit is nu eigenlijk de quintessens mijner geschie
denis. Tante heeft gelijk: de weelde is de bron van ons sociaal lijden.
Het wemelt tegenwoordig overal van bonden op elk gebied, bonden van
mannen, bonden van vrouwen, gemengde bonden, zelfs de schooljeugd
doet in bonden; maar weinige van die bonden brengen iets goeds tot stand;
daarentegen vele stichten kwaad, zelfs veel kwaad. Waarom nu niet eens
een bond opgericht om de weelde te beteugelen, om tot den heiligen
eenvoud van vroeger terug te keeren, voor zoover dat mogelijk en met
de tegenwoordige beschaving overeen te brengenis? Het leven is zoo duur
niet, ala men de tering maar naar de nering gelieft te zetten; als men
de groote lui niet in alles wil naapen; als men tevreden is met het noodige
en men zijn uitspanningen in 't redelijke zoekt."
Ik sprak op gemoedelyken, ernstigen toon, bijna met aandoening, in
de overtuiging, dat m$n rede indruk maakte, want mijn vrouw gaf geen
Mkje, wel een bewijs, meende ik, dat ik niet geheel tusschen de biezen
Zaaide. Ik hief bet hoofd op om op haar gelaat te lezen wat er in haar
8>el omging, en toen zag ik, tot mijn smart en schaamte, dat ze boven
baar economisehen kant-arbeid kalm was ingeslapen.
Ik bad me dus weder eens vermaakt, met boter aan de galg
Enfin l
Pasquino.
^ KUNST.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Grand Théatre; Dirk Govert Elaaseoon,
Stadsschouwburg; Marthe.
Het doet mjj zeer leed, da* ik, met een goed getal amiterdamsehe
burgers en burgeressen, opgegaan ten schouwburg Van Lier Amstelstraat,
het in wjjn broederlijken zin niet verder heb kunnen brengen dan mij op
een plaatsjen in de «talles geer te Betten, naast eenige jonge Vriezen,
een kop koffi in de pauze te gebruiken, en te waardeere», dat het nieuwe
dramatische voortbrengsel van Mr. P. Brooshooft zoo goed gespeeld werd.
Een paar trekken hebben een glimlach bij mij uitgelokt; maar aan het
aangenaam schaterlachen van bovengenoemde Amsterdammers en
evengemelde landgenoten (ofschoon niet overmatig intredend) kon ik met den
besten wil geen deelnemen.
Deze komedie is niets minder dan komiek. De blijspelen van Lodewjjk
Mulder, G. J. van der Hoeve, F- van Eeden, M. Mendes da Costa (om van
den Princeps Justus van Maurik te zwijgen), komen mjj vóór veel meer
vis eomica te bezitten dan deze wwU-be satyre van den Heer Brooshooft.
't Spijt me geweldig, dat ik aan de waarheid deze bekentenis verplicht
ben. Voor-eerst, om dat ik gaarne onze letterkunde met eene aanwinst had
geluk gewensoht; ten tweede, om dat het den schijn kan hebben, «Jat ik
mij persoonlijk de poging aantrek tot bespotting van biografische
nasporingen; ten derde om dat ik mij meen te herinneren eens met den Heer
B. een geschil gehad te hebben; ten vierde en laatste, om dat de
tooneelspelers zoo zeer hun best habben gedaan. Maar al'impossMenulri'est
tenu.
Eene redeneering in te stellen over de vraag, of zekere gezegden en
toestanden waarlijk komiek zijn, is zeer moeilijk. Men kan alleen aanwij
zen, en dan afwachten of de ontwikkelde hoorder of toeschouwer koet
bluft of lacht.
Lichter te vatten is de waarheid der beweering: charakterteekening
ontbreekt; de figuren zijn kleurloos; de kontrasten grof. De dagbladen
gaven het beloop van 't verhaal; ik zal müvan de meêdeeling onthouden.
Eenmaal Prof. Oudewijn gegeven, speelde de Heer Bigot hem naar
eisch. Fraaye grimes, echte toon en houding waren die van Dr. Wonder
(de Heer Hesseling) en Apothekar Jansen (de Heer Jurgena). De Dames
Albregt en Huysers hebben de Keukenmeid en de Doktersvrouw naar
wensch en verwachting voorgesteld. De Heer Lageman (dien ik meermalen
in goede komieke kreaties naar verdienste gehuldigd heb), kan met den
besten v/il geen Officier voorstellen. Om hazenpeper te maken, heeft men
eea haas noodig. 'sHearen LagcmaBS stem, gezicht, gebaar, zijn loopen,
zijn staan, alles sluit den gedistingeerden Officier uit. Waarom deze rol
niet aan den Heer De Keukelaere of aan den Heer Malherbe gegeven?
De Heer Eylders heeft niets gedaan om den charakterlozen, laffen,
onmogelijken doctorandus" te typeeren: geen enkele poging !!
Dit nu wat de kunstwaarde der vertooning betreft. Maar ik heb e m
ernstig bezwaar tegen de zedelijkheid van het stuk en de vaderlandsliefde
van den auteur.
Het is geen goede daad den arbeid belachlijk te maken van hen, die
onze geschiedenis willen herbouwen. Heeft Mr. Brooshooft niet lang
genoeg over de zaak nagedacht, om te kunnen begrijpen, dat de
wijsgeerige en sociale beteekenis van een verschijnsel vaak afhangt van zekere
datums en zekere naamspelling, dan is dit zeer beklagenswaardig.
Maar als iemant zoo weinig weet, dan mocht men althands van hem ver
gen, dat hij niet bcspot'te wat hij niet kent, en dat de achting, waarin
over de gantsche waereld de kritische biografie staat, hem had te-rug-ge
houden mee te werken om aan de publieke beschimping over te geven
wat wellicht aanspraak heeft op erkenning en dank. Niets is gemak
kelijker dan het onnoozele, argeloze publiek te doen lachen om de dwaas
heden van Prof. Oudewijn en de zijnen; maar niets ia moeilijker dan dat
zelfde publiek aan het verstand te brengen, dat een streven als dat van
dien letterkundige onlangs o. a. heeft aan het licht gebracht, dat
Catharina van Wijck, die door heel Europa als tweede vrouw van Rembrandt
haar zegevierende intocht gehouden heeft, Rembrandt misschien nooit
heeft gezien! Het getuigt van weinig verstand, weinig opmerkingsgave,
voorbij te zien, dat uit kleine bizondorheden groote gevolgen te trek
ken zijn en dat bijv. les dates sont les agi-afes d'or avec lesquelles on
retient les plis flottants de l'histoire."
Marthe", de komedie van Ohnet, door het Nederlandsch Tooneel"
uitmuntend gegeven, is, in dit Weekolad, voor niet zeer lang geleden,
beschreven en besproken. Ondanks de groote gebreken, die ik in het
stuk heb aangeduid, biedt het fraaye tooneelen aan, en vooral de Dames
De Vries en Rüssing-Sablairolles verzekeren, door haar gevoelig en fijn
geschakeerd spel, in dit drama den toeschouwer een avond van kunst
genot, ook zonder dat het komieke, maar een weinig verwarde
blijspelletjen een Dienst aan mijn vriend Blanchard" den tijd komt aanvullen,
dien onze tooneelreprcezentatie doorgaands inneemt.
De Heer Morin kwijt zich in zijn bekenden trant, van de schildering
van den edelmoedigen en schranderen huisvriend, die et ie geliefde
figuur is in de moderne fransche komedie. In zulke rol is deze verdien
stelijke tooneelspeler, die de kunst verstaat de réparer des ans Virr
parable outrage, beter dan bijv. in Daniël Rochat". De rol van Bidaclte
daarin werd door Chamonin in der tijd luchtiger opgevat en wat er
hinderlijk voor de publieke gevoeligheid is in het optreden van een
atheist werd daardoor zeer verzacht.
De Heer van Schoonhoven redt, met smaak en takt, de eigenlijk mis
lukte figuur van den man, die door stiefmoeder en dochter beide bemind
wordt.
De jonge Coindet is een van de aardigste kreaties, die ik nog van den
Heer Meynadier gezien heb. De Heer de Jong is ongetwijfeld een bete
re jeune Mros dan de Heer Lageman, maar hij moet zich toch ontwen
nen zijn gemak op het tooneel aan den dag te leggen door eene te groote
vermenigvuldiging van het vragend tusschenwerpsel Hè.
De Heer Schulze wordt te-recht, in de rol van Petitot, toegejuicht. Iets
van het vrolijke en lustige, dat hem hier eigen is, ware niet misplaatst
geweest in Daniël Rochat", waar Casimir, vooral in de laatste toonee
len, wel een weinigjen te langoereus door hem werd aangeboden.
De Dames Stoetz, Lorjé, Weiman en de Heeren Van Dommelen, Ising
en Plas geven in Marthe" geen stof tot bizondere opmerking.
A. Tb,
HET TOONEEL TE ROTTERDAM.
Mijnheer de Eedacteur!
De zich Soranus noemende vertaler van Moser's HypocJtondrisf" las
met genoegen Set Tooneel te Rotterdam, voorkomende in uw nummer
van 18 October j.l. Hij vindt het toch voor de nieuwe directie een ge
lukkig verschijnsel dat de zaal bij de opvoeringen stampvol" was.
Uw verslaggever doet Soranus echter te veel eer aan, waar hij een
goede dertig regels wijdt aan de keuze van den titel. De citaten uit de
Hamburgische Dramaturgie altijd een vruchtbare bron hadden gerust
achterwege kunnen blijven.
Het blijft Soranus, die ergens in een aehterafhoekje van Nederland woont,
een raadsel, hoe uw verslaggever zoo juist in zijn gedachtengang heeft
kunnen treden. Hij weet toch, wat Soranus weet: dat de menschen
dolgaarne zelfs alle mogelijke (en ook onmogelijke) dwaze dingen willen
zien van gemeenteraadsleden; het dwaaste is niet dwaas genoeg, om als
charge te dienen van onze vroede mannen, en daar iedere stad op hare
gemeenteraadsleden de meeste aanmerkingen te maken heeft, doen
natuurlijk overal, waar zoo'n stuk gespeeld wordt, de charges opgeld en
lokt zoo'n titel het publiek naar den schouwburg."