De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 25 oktober pagina 7

25 oktober 1885 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 435 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. trein naar n toekomen, want morgen moet ik misschien de schutters af» wimpelen en dan zouden ze me leelijk missen; je woont daar zoo in het uithoekje van ons land, dat ik morgen met den eersten trein weer weg moet, anders kom ik nog te laat en het moest eens regenen! Kflk me maar niet zoo aan, ik ben je steenen vriend, die bij uw in trede in het leven n zoo vriendelijk met een deuntje uit de oude doos heeft verwelkomd, want gij zijt onder mijn klokkengebied geboren, van mij den koning der Keguliersbuart en dependentiën, met eene kleine ver andering en verbouwing, een der oudste torens van de stad, waarop ik niet minder groot ga dac lange Jan, mijn broer, op zijn gekroonde pruik. Ja ik heb al veel gezien en ondervonden, te veel om op mijn ouden dag eoo van allen steun beroofd, aan den waterkant te moeteu staan, op ge vaar af van door duizeligheid de ruimtevrees te krijgen en in den Singel te vallen. Ik zeide u dat ik al veel gezien heb; ik zal u mijn geschiede nis eens vertellen, Ik zag het levenslicht nn ongeveer vier eeuwen geleden en sloot met mijn collega, wijlen de Regulierspoort No. l aan de Osjessluis het oude Bindwijk (Kalverstraat) af. Ik was toen ook nog poort, moet ge weten of liever een deel daarvan; we waren met ons drieën torens, n in het midden, en ik en eea die even groot was flankeerden de poort; slechts de middelste van ons had wijzerplaat en klok, wat dikwijls reden tot jaloezie gaf. Toon was ik nog niet zoo lang, maar meer ineen gedrongen, en kon dus nog niet zooveel ziea als nu, doch er was ook nog niet veel te zien. Wanneer men 's avonds laat kwam door de Kalverstraat dan . , , zag men zoo goed als niets; van al die mooie winkels nog geen spoor, en wat de verlichting betrof, het was er ongeveer meegesteld als iu deze stad, waar ge nu woont, zooals ik bij mija aankomst heb bemerkt: men liet zeer veel aan de maan over, maar ook overdag wis er weinig bijzonders te zien, behalve wanneer er een ommegang uit, ds Kapel plaats had. Aan den kant van de oude Botermarkt zag men niets aan weiden ea water en wat vorder zag men het klooster dor Regulieren, de peetooms, waaraan ik den deftigcn naam van Regulierstoren te danken luid. Later, ik was toen al honderd jaren oud, zelte men een houten R'.'gtiüei spoort No. 3 voor mijn neus (nummero l aan de Osjessluis was al ter zielen), die ver volgens van steen werd opgetrokken en dien gij in uw jeugd nog als V."ang hebt gekend, toen do poppenkasten er bijna altijd achter stonden. Op zekeren dag Let was kort daaraa, voor zoover & rnij kan her inneren?ontstond er brand in een nabij zijnda glasblazerij ca ik met de geheele poort brandde af, gelukkig bleven mijne grondvesten en een ge deelte der muren staan. Oorzaken van den braud waren, zoaais iiet i;u ook meestal gebeurt, onbekend. Van den braud geraakte ik echter uit den brand; ik alleen werd waaid gekeurd opgebouwd ts worden, mca verhoogde mij en ik kreeg een iraaie kap met belief!, die men in de laatsttn tijd dikwijls tegen mijn wil tot zotskap gemaakt heeft door mij allerlei rare deuntjes te laten spelen. Men zette in plaats van een gewonen toren- of weerhaan een os boven op mijn kruin, als teeken dat vroeger in mijn nabijheid de ossonmarkt was geweest; die herinnering beviel mij maar half, men scheen dit op het stadhuis te begrijpen, want de os verdween en maakte plaats voor het teeken dat me nu nog versiert. Ik bad reeds ten jaar voor don brand, waarvan ik u zoooven vertelde, een goeden buur en kiiucratul gekregen in het wachtshuis, dat men naast mij had gebouwd, waar wakkere poor ters een oogje op me hielden, om te zorgen dat ik niet woei- afbrandde. Een gi-oote vijftig j.\ren later bemerkte ik dat men voumluroiid goud en zilver in dat huis bracht, da'u toen echter veel veranderd was. liet was nu een slaan en kloppen naast me, dat liooren en zien me verging; ik kreeg ook langzamerhand een anderen nuam : men noemde mij munttoren, of kortweg Munt, een naam die ik ook behield toen na wtiuige jaren dat kloppen ophield, en ik een drok logement, mijn naam genoot voortaan, naast me had. U alles te vertellen wat ik sinds beleafde en zag is onmogelijk: vorsten en grooten reden langs mija voeten, standjes en ruzie en straatrumoer bijna dagelijks! Maar dat alles verstoort mijn steenen kalmte niet. Maar e^ns, het is nu meer dan zeventig jaar geleden, sidderde ik tot in mijne grondve.ten; een machtig keizer reed langs mijne muren, en zijn oog voorspelde niet veel goeds; ik was bang dat hij mij als zooveel andere torens zou doen neerschieten, maar het volk was gedwee en eenigen vleidden hem zelfs nog, want, om niet te spreken vaa die eerewacht uit do deftige jongelieden der Keizers- ea ileereiigiacht, die hem omringden; vlak voor me in de Breestraat aag ik een eereboog, waarop in het Latijn geschreven stond, dat die keizer niet sterven zou 2), eene groote dwaasheid! Want ik had al zooyfiel aan rnijue voeten zien vergaan! Mij had men voor die gelegenheid met eene vlag getooid, wel rood, wit en blauw zooals nu, maar de kleuren stonden er verkeerd op; in stilte wenschte ik dat er.een ferme windvlaag zou komen en die vlag verscheuren. Wat was ik blij toen ik weer een oranjewimpel kreeg, evon blij als het volk beneden met zijn oranje-kokardes, v;(int uu was een beter tijd aangebroken, mijn buurman het logement KOU er ook beter bij varen, die had van duurte der koffie en tabak veel geleden. Ik speelde nu mijne vroolijkste deuntjes, want ik ben eon vriend van het voik, een echt Amsterdammer in kalk en steen. Vaa mijne schuttersliefde gaf ik reeds een bewijs, het doet me zoo'n plcizier als ik die goede lui mag afwimpelen, ze houwen in Amsterdam niets van soldaatjo spelen. Vroeger deed ik nog meer goed, in stilte, 's Avonds laat was ik een teefcen tot bijeenkomst voor verliefde harten, die elkaar overdag niet konden spi'eken, maar nu is het te tochtig geworden in mijn nabijheid. Doch ik heb nog andere verdiensten; ik hielp cok aan titels, herinner u slechts Jozef van ue Munt, die altijd waakte aan mijne voeten, en zelfs toen hij, naar men zeide, zijn koetjes cp het drooge had, uit lie'de voor mij a'ile dag«n met zijn Echoenoubakje op de JMiintshtis was te vinden; ik scliouk heui uit dankbaarheid bij xouvoci eereteekaucu v i ui crouto afmeting als 2ijn borst reeds versierden, mijn iiaani nis «eretitel en meii noemde hem altijd Jozef van de Munt. JMaar op uk^reu dag zag il; hem niet meer, m ij u ouden vneml en onder mij mompelde n<e:i: zeg. heb je 't al gehoord, Jozef van du Munt is dood'. Dit was Jiiet mijn eenig verdriet. in de laatste jaren, door het afbreken van de huizen ove* mij moet ik in den tocht staan, alle minuten kwelt mijn ooren dat gebel van de trams en eindelijk gaat mijn goede buurman het logement de Munt. Adieu, ik moet weer op mijn plaats zijn; tot ziens! k werd wakker evecals Badeloch: heel verbaest en van het iwocefc bedrogen." M. A. P. 1) L. J. SicUing. Anno'ntiouea ad Antiatticistam (1881) bl. 65. S) Mus» vetat mori stonj er op dien eereboog. UIT BELGIË. Nederlandsen tooneel. ISAfricaine. Antwerpen, October 1883. De gemakkelijkheid esner verplaatsing naar Antwerpen is, sedert de opening cler Wereldtentoonstelling", zoo groot, dat Brussel, Gent,-Mechelen, en vfiie kleine plaatsen met de Scheldestad samengegroeid schijnen te wezen. Bovendien is de zaal voor de schrijvers van periodiek drukwerk zoo warm en zoo ruim, zoo gezellig en deftig, ja zoozeer met waren kunstsmaak ingericht, dat een Brusselaar of Gentenaar er gaarne in ver toeft, om er esne correspondentie te schrijven en eerst een paar treinen later naar huis te keereii. Gisterenavond bssocht ik het Nederlandsch tooneel"; gisterenmorgen de modellen, enz. voor de grafstede van Conscience. Wat al tegenstrijdige indrukken heb ik daar ontvangen! De lezer herinnert zieh misschien het. groote, alles behalve Antwerpsche, alles behalve Vlaamsche of Nederlandsche, reusachtige gebouw, uit geel Narncnseb. atesn, dat midden op de place des nations (?plaats der natiën" zeggen geloof ik de Antwerpenoars, wat zooveel beteekent a's giideuplein") dut midden op dat pieiu, niet ver van de Oosterstatie den wandelaar schijnt toe te roepen: Hier wordt aan de heidensche goden geofferd!1'.... Hier is de tempel van Zeusï".... Hier viert men Apollo en de Muzen !" Ds leerlingen der laagste, en eolfs die der hoogere klassen van het atheneum, wellicht ook een of andere pruikige geleerde, fier op de keniris zijner grieksche oudheden, waarmede hij de onkunde bedekt, die hem ais een zware nevel belet latere eeuwen, nieuwere beschaving te verstaan clio onvolwassen bengels en die pedante laudator temporis acti (opvijzelanr van 't verlcdenc) gapen die» grielcschan bouw aan, en beginnen daarbij grieksche en latijnsche verzon dooreengehaspeld, half luid op te eggen. Zij herinneren ons aan den lanterfanter Cjp verloren maandag ('de gewone belgische werkman kont geen andere maandagen)Xlie zich reeds vóór noeatijd op straat lyrisch ontbcezemt, wel niet begeesterd door het aanschouwen (het aislhanein) van eeuen tempel, maar door eene wandeling in den ..wijngaard des hoeren," gelijk de kiesche Franschman zegt. Dronken van vreugde roept de professor uit: Odi profunum vulgus et arcco", dat is in goed vlaarasch-ncdérlandsch: Wat steken de burgerhuizen en hallen oïiztr oudovs en voorouders toch leelijk af bij zulke grieksclie muren! Gene ontvlecht ik, deze treed ik binnen." Hij doet het werkelijk, ilij zet Eieli op du eerste p^ats de beste. Hij meent het delphiscti orakel reeds to hooien! . . . Het scherm gaat op. Wat ziet hij ?. . . . Eciie A m s t e r d a m s e h e k o u k c n m e i d met kornet en al ver toont zich, die haven vrijer, een pompier of brandwacht, de ooren toehcudt, dat hij het brand" schreeuwen vau den nachtwacht niet zal hboren 't Is ongehoord!. . . . Carniina nou prius audita". De professor neemt zijn stok en loop'; verontwaardigd onder eenen stortregen naar de stand plaats van den eiectrischeu trftnr.vagen. Da moderne nijverheid redt zijne cia-ssischo aiel vau den ondergang. 't Is ook werkelijk (da proi'essor heeft geen ongelijk) alsof onze nieuwe bouwmeesters den spot drijven met alle knnstontwikkeÜng, met alle na tionale overleveringen en behoelten, om dea tijdgenoot zoo onharniouisch mogelijk te stemmen. Niet de dichter Floris van Westervoort, die de liefde esner Amsterdamsche, eerlijke dienstmeid schilderde, in liet Minnespel" in n bedrijf, getiteld: ..Da Brandwacht en zijn liefje", niet de dramatist, maar de bouwmeester heeft ongelijk, en da onnoozekte lezer zal'nu wel verstaan waarom. De regisseur had echter moeten zorgen dat de decoratiën eenigszins aan ecno AniSierdamsche straat herinnerden. Ilii heeft (modern gezind) door zijn boschdoekcn zeker hot Vondel park v;ilicn vcrtoor.en. Maai- hier is ceu brand toch allerminst waar schijnlijk. En toch zegt de aanplakbrief duidelijk ..Plaats der handeling: Amsterdam." De hoofdschotel van hst dramatisch gastmaal, dat door den profes-or na ue vauJevilla-soep reeds iu den steelt wcnlgslatun, was Uebedelarcs", drama in vijf bedrijven, vau Bourgeois en Mason. Zoo dikwijls rei', de «laamscha schouwburg, hetzij hier te Antwarpon, hetzij te Brussel, bezocht, heeft het hem steeds aangenaam p-etroffou, dat de-voorstellingen (op weinige uitzonderingen na) een door eadoar zoetelijk en Kelf.-i godsdienstig karakter (Iragen. Er bestaat bij do besturen der viaamsche tooneclcn een streven, wel aan den smaak van het volk to voldoen, doch het van zijne beste zijde aan te grijpen, en on zijnen goedaii aanleg te werken. Iiïea krui de cndervindluïopdoen, (tut. zelfs te Parijs voorstellingen van bepaald ouzuJcïijke strekking niot sterker door het eigenlijke volk bezocut worden dan die van tjesoiïen, zelelijken zin! Dit maakt men zich te Brussel en Antwerpen ton nutte, en laat aan (la ..betere standen" d<?n hai'.t jijid vau verontschuldigde eehtbrenken en de voorstelling van gezel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl