Historisch Archief 1877-1940
sr
fDE AMSTERDAM ME R, W E'E K B L A D V O O R NEDERLAND.
No» 436
keine Null zu" voegt zij er bij, de rederijkers en hun vernietigend dilet
tantisme, de gebroeders van Haren, enz.
In het begin der negentiende eeuw noemt de scln*jfster Adam Simons,
R. Feith en karakteriseert naar verdienste de reusachtige boeken vol
verzen van die periode.
Thans", laat zij volgen, is de lyrische poëzie der Nederlanders rijker dan
de Duitsche; zij is in vollen bloei; vorm, inhoud, rijkdom van melodie, wegen
tegen elkander op; het zijn kunstwerken. Wetenschap en Poëzie hebben
een rationeel concordaat gesloten, Vondel en zijn vormenpracht herleven,.
de kunst van het woord omkleedde den inhoud der gedichten met
weelderige gewaden." Deze periode begint met 1835. Van Da Costa ver
taalt Mevr. Schneider een deel van den lofzang Vijf en Twintig Jaar:"
Auf Himmelswolken vfird er kommen
Der allem Leid ein Ende macht,
Der, in den Himmel anfgenommen,
Das Trostwort aussprach: Harret, wacht1
De veertig verzen, die zij hier invlecht, geven geheel den indruk van
Da Costa's heilig vuur weder.
Ala hand aan hand gaande met de litteratuur en haar verklarend, 'be
spreekt Mevrouw Schneider de politieke beweging, Thorbecke's verhou
ding tot het onderwijs, de Universiteiten, de Groninger en de Leidsche
school, Allard Pierson, Scholten, Kueoen, het réveil, de Génestet, de aan
sluiting aan de Fransche en Engelsche romantiek, om op Beets en van
Lennep te kom'en. Daarna gedeukt zij Bakhuijzen van den Brink, Pot
gieter, Jonckbloet, Vosmaer, Alberdingk Thijm, Cd. Busken Huet, M. de
Vries en het Woordenboek, en geeft vervolgens vertalingen van drie
nieuwere dichters.^ Van Eiore della Neve vertaalt zij een Sonnet:
Viel hundeit bnnte Vogel Bingen
In Waldesnacht ir Finhtingalied;
van Louis Couperus Indisches dolce f ar ni :nte :
Die bronnen Arme zlerlich aieb verschlangen
Ob ihrem Haupt, vom Haar umflutet ganz;
van Schaepman Vondd:
Zeig noch einmal dich dom Aïlge.
Stolze, schone Amstelatadi.
Ten slotte nog toonesl; Mevr..Kleine, Mevr. Röasing?Sablairolles, op
wie zij het woord toepast dat de onderkohirfg van Egypte van Rachel
zeide: Eene ?.iel van vuur in een lichaam van gaas"; novelle en roman.
In dit laatste genre noemt zij Wallis, C. Vosmaer (van wiens Amazone,
Mevr. Lina Schneider bij Hallberger eene vertaling doet verschijnen),
Ttrburch, Mevr. Bosboom?Toussaint, Dr. Jan ten Brink en C. van Kie
telt; in het epos Marcellus Emants, Vosmaer en Soera Rana, terwijl zij
in de geschiedenis der litteratuur, nevens de Vries en Jonckbloet en Ten
Brink, ook de jongeren als Pouon, Kollewijn en G. Kaiff niet vergeet.
Behalve deze en de reeds vermelde namen schitteren nog vele in
werkelijk echten goudglans. De Nederlandsche litteratuur van onzen tijd,
de beste natuurlijk, is echt nationaal, in zooverre dat zij er niet naar
streeft, Fransche of Duitsche dichters na te bootsen. Zij is echter
cosmopolitisch, daar zij gedachten tot uitdrukking brengt, die in de gansche
wereld eene echo moeten vinden. Boven de schildering van de werkelijk
heid zweeft de eeuwige en algemeene gedachte, het eeuwig ware en
seboone."
De Nederlandsche litteratuur is aan Mevr. Schneider voor hare
waardeerende en talentvolle studie, zoowel als aan het Magazïn dat haar
opnam, dank verschuldigd.
OVER DE HUT.
Over de hut, waar mijn liefje in woont,
Wiegelen, machtig getakt en gekroond,
Twee zilverstammige berken.
Tusschen de blaren, op mikjes gevest,
Fiept daar en ruischt daar zoo menig nest
Vol bekjes en klapp'rende vlerken.
Bloedde de dag weer CBDS uit, in het West,
Nauweliks schemert de nacht op 't gewest,.
Of ik staak, op mijn' akker, het werken.
't Voedende maal, dat den slaver loont,
Wacht mij, doch, 't avondsterretje toont
Mij de zilverstammige berken.
Daar, wen het Ave" traagzaam toont,
Is 't, of een heimlike stem mij troont
Naar des hof kens bloeiende perken.
'k Zie, hoe g j malven en rozen lescht,
'k Hoor o de vogels! zij kennen mij best
De bekjes en klapp'rende vlerken.
Oog in oog, en de handen geprest,
Staan wij daar zwijgend en lang; doch, in 't lest
Vrij mogen de vogels het merken !
Grijp ik, wie weet, of de hemel 't verschoont ?
Kussend het lieveken, roziggekoond,
? Bij de zilverstammige berken.
Pol de Mont.
INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN.
Leeswijzer AV. 12, l Nov. ,
Bericht. Onjjegrijpelljk? Eene boutade, door ir. Gosl?r. Les deus aoeura",
door J. W. Van fiostoc!.: Musicalia, door CoiiHssio: Victor Hujo, door II. vin
Vtlsen. Volksliteratuur, door Tilla Van der Tunl;. Fraaie Letteren: JonaaLie,
Tegen den stroom. W. Hamburg, Voorheen. Feli:; Dabn, De Kruisvaarders,
door Mena. H. W. T. Tydeman, Eet hart omboog! J. J. Estor, Gedichten.
Wetenachappon: Max Nordau, De Leugens der Maatschappij, door //. J. Slratameytr.
Berichten: Aanstaande uitgaten. Nieuwe De Genestcta. Dr. W. J. A. Jonckbloet f
G. L. Funke f «Een volksbelang". Morpliy. Blauw op groen.
BoekverkooDirk Goveii Klaaszoon. Internationale Eunatvereeniging. Journal
amuvoreaire. Frans Joris en Jozef Geefa. Peter Benoit. Een Kubens
ontdeit. ne grande pouésio". Inhoud van tijdschriften.
Partfftuille, 31 Oct.
Sah-e, Een verrassing. Salve, De Orkesivereeniging. Salee, Coneert-OdéoB.
Salve, Fideüo, L. v. Beethoven. Salve, Le Coeur et la Main. Ch. Lecooq.
A. ftfytting, het Jaarverslag van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap.
A. Bei/ding, Pnpnliire Farbenlchre von J. Hausolmann. Algemeene Vergadering
van het Willeniat'onds. 3Ï. v. J., Ver van den Stam, door Mevr. van Westrheene.
I'lltr, Eloemen in 't Koren, Gedichten van K. L. Quack. Mr. C. Bal-e, Mr. J. Lion,
De Nederlandsen-Indische Strafvordering voor Europeanen en met hen
gelijkgestelden, afl. 6, 7, 8. Anvers et aes fanbourgs. Witgopleisterde graven. L. S.,
Men zegt. L. S., Fernande, door Vict. Sardou. J. v. Ar., Schimmel'a Kind van
Staat", door D. V. G. Ook een Tooneolschool. Nouvelles Publications en Franee.
Spectator 31 Ost.
Berichten en mededeslingcn. Eene kritische uitgaaf vanLinsehotens Itinerarintn,
(slot), door liobidévan der Aa. Goorge Brandea en de Deensche letterkunde,
door dr. W. G. C. llyranck. Do romantische school van 1830, IV, (veirolg), door
Arnold Isiitg. Pluksel. Verbetering.
Nlmwa uitgaven in Nederland,
Johan S. A. van Diasel, Eenige BaUneesche brieven, processtukken, enz. . f 2.90
Guldens-Editie. No. 1D7 !?
Wi'S. Mc. Intosh, Eose on Lillio Stanhope, of de kracht van het geweten. 0.50
J. H. Jansen, Open brief aan den Wel-Eerw. Z. Gel. Heer, dea Heer F,
Domela Nieuwenhuis . . ,, . . , . . , ,. n Q.50
Ouïda, Otlnnar. ....i.. ,.,..?2.53
Catharina van Eses, In Doi gloriam. .>??.,,,?5.50 .
De Werkmanskaa ...,.,?0.25
Dr. Paul Fredericq, De Nederlanden onder Keizer Karel . . . ? 0.90
A. S. Carpentier Alüns, Wat altijd blijft 0.25
De Gedichten van den Schoolmeester .,.,,,,,?1.75
De Génestet's dichtwerken . . . , , , . , j B 0.90
Arnold Ising, Haagsche schetsen .......... 3.75
M. A. Perk, Do herroeping van het Edict van Nantee. (18?22 October 1685). 0.12
M. L. Quack, Bloemen in 't koren , 1.25
Anthony Trollope, De Land-lagers, 2 dltu ...,,,?6.
J. A. Uilkenu, Indische Typen 1.50
Dr. C. Winkler, De plaats der Psychopathologie als Heraen-Pathologie te midden
der Klinische wetenschappen.
MILITAIRE ZAKEN.
DE MARINE IN NEDERLANDSCH OOST-INDIË.
Wanneer wij in dit blad de aandacht vestigen op de marine in
OostIndië, dan ligt het niet in onze meening om orpahisatiën of reorganisaiiën
aan te geven, maar hoofdzakelijk oin te doen zien hoe over het algemeen
de toestand ovjr 1885 bij dat dienstvak is geweest. Het is ons meerma
len gebleken, dat de Koloniale Verslagen niet druk gelezen worden; toch
zijn zij voor het publiek zoo goed als de eenige bron, om te weten te
komen, water in Indiëin den loop van een jaar is voorgevallen. Wat de
Marine betreft, het Jaarboekje geeft wel verslagen of uittreksels van ver
slagen, doch deze zijn zeer kort en hebben dan nog in hoofdzaak be
trekking op de verrichtingen der Marine; over al het andere wordt het
stilzwijgen bewaard.
flet komt ons voor, dat alleen door de aandacht van het publiek op
eene zaak te vestigen, deze eindelijk misschien kans heeft voor goed aan
de orde te komen. Het is immers juist de Indische Marine die daarvan
een sprekend voorbeeld geeft. In het Dagblad de Amsterdammer, werd
reeds uitvoerig aangetoond, door iemand die op de hoogte van het feit
kan zijn, den oud-kapitein luitenant ter zee Van der Mandele, dat jaar
in jaar uit geschermd wordt met het woord overleg, over reorganisatie
e> dat wij eerder achteruit dan vooruitgaan. Zoo is het tot nog toe geweest.
Wij kwamen niet verder, en als de wisseling van personeel aan het
hoofd der ministerieele departementen blijft doorgaan, dan kan men even
goed gelooven nog eens met de hand de sterren te kunnen bereiken, als
de reorganisatie tot stand te zien gebracht. Ziedaar nu een Minister van
Marine, een uitnemend bekwaam man, die 10 jaren lang aan het Depar
tement van Marine heeft doorgebracht; en toch schijnt de oplossing weer
te moeten worden uitgesteld. Het ia nu wel te vatten, dat men jaren
lang met eere aan het hoofd eener afdeeling kan gestaan hebben, zonder
daaraan tot gevestigde denkbeelden geraakt te zijn omtrent de inrichting
van het geheel; het eene is volstrekt niet een gevolg van het andere;
maar als men een Minister kiest, dan heeft men toch op iemand het oog
laten vallen, die juist over het geheel gevestigde, goed overwogen denk
beelden heeft. Moet men die nog krijgen, terwijl men Minister is? Bleet
niet juist de Minister van stonde aan zijn tak van bestuur in <ie door
hem begeerde richting kunnen sturen? Is dit niet bij alle Ministers zoo'?
Wij mogen dan ook niet aannemen, dat het voortdurende overleg met
totale absentie van plan samenhangt; maar veeleer, dat men over details
van uitvoering nog niet in het reine is.
Ploe de vork nu echter in den steel moge zitten, dat eene reor£, y
nisatie dringend noodig is, ook met het oog op de verdediging van het
moederland, kan onder mannen van het vak als een axioma worden aan
genomen. Om ook anderen tot die meening te brengen en dus op de
Eegeering een krachtigen aandrang te kunnen uitoefenen, diiilr waar zij
niet voorgaat, kan het zijn nut hebben, iets omtrent het personeel, de
verrichtingen euz. mede te deelen; daardoor wordt wellicht de lust
levendig, oia ook onze marine in Indië, die noodzakelijke steunpilaar van
ons gezag, te leeren kennen; ook voor haar evengoed als voor elkander
onderdeel der Indische begroeting de noodige belangstelling te doen blijken.
Beginnen wij met het personeel, dan zien wij, dat op het laatst van
1884 voor eene complete bemanning gerekend werd nooaig te zijn 2647
Europeanen en 1048 inlanders; dat in December 1884 (Indisch Staats
blad No. 229«) op het in 1877 aangenomen stelsel om het Europeesche
element in te krimpen en de oorlogsbodems eene grootere
iiclandschebemanniug te geven, is teruggekomen, hoofdzakelijk omdat onder de iitj