Historisch Archief 1877-1940
No. 486
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Het is geen groot landgoed, dat Rustenburch, er hoort geen
bosch bij of een eigen jacht, maar het is groot genoeg om een
drietal maanden door te brengen en eenige loges te hebben.
Het is ingesloten door een straatweg en eene vaart en in die
vaart ligt eene ranke sloep, het heiligdom van Etienne.
Geen grooter eer kan iemand te beurt vallen dan eene
uitnoodiging om met den eigenaar in die sloep een watertochtje te
te maken, en het moest iemand dan ook wel verbazen, op zekeren
schoonen zomermorgen er behalve Etienne, eene jonge dame in
te zien plaats nemen, die niet zijne aanstaande was, en twee kin
deren, die niemand anders dan de tweeling waren.
Of Etienne zich bekeerd, en de tweeling in genade aangeno
men had? Neen, zoover was het nog niet gekomen. Hij be
moeide zich gewoonlijk volstrekt niet met zijne zusjes, en deze
waren ook zoo doordrongen van eerbied voor hun grooten broe
der, dat zij hem zelden in den weg kwamen.
Den vorigen dag echter hadden de kleine meisjes zoo de tevre
denheid harer gouvernante, een arm nichtje van mevrouw Gerkes,
verdiend, dat deze haar toegestaan had een wensch te uiten voor
de vervulling waarvan zij borg bleef, en de tweeling had toen
gevraagd eens uit varen te mogen gaan in de boot van Etienne.
Daar was de gouvernante gevangen. Zelve was zij volstrekt niet
zeker van de vervulling van dezen wensch, zij ging echter naar
Etienne toe en bracht het verzoek over.
Gelukkig was deze heer in eene bijzonder goede stemming en
hoewel het geval hem verwonderde, zeide hij glimlachend: «omdat
jij het vraagt, Lize," en beloofde den volgenden morgen met zijne
boot gereed te zijn.
Ik geloof, dat Lize, het nichtje-gouvernante, nog meer verbaasd
?was over die welwillendheid van haar neef, dan over den groppigen
inval van hare kweekelingen.
Er was wel eens een tijd geweest, dat do verhouding tusschen
haar en Etienne geheel anders was, en zij zomen geravot hadden
in de lanen van het buiten, maar vooral sints de laatste jnren
waren zij zeer geretireerd tegenover elkander, en welk
een onderscheid bestond er ook niet tusschen de arme vveeze en
den deelgenoot van de firma Berkes en Zoon.
(Wordt vervolgd.)
UIT OUIDA'3 JONGSTEN BUNDEL.
(Slot).
? S ir O. Dat is van geen belang; ik heb wel meer honger gehad en
er is mjj niets van overkomen. Wat my 't meest bedroeft, is de last
Toor U en de onrust van uw moeder. Het loopt natuurlijk alles goed
af; wy behoeven hier het lot van Ugolini niet te ondergaan; er zal wel
iemand komen, om de deur te openen; maar intuischen moet u mij erg
vervelend gaan vinden.
D. (Naïef). Neen, u heeft mij inderdaad den tyd doen vergeten; u is
zoo'vriendelijk geweest.
S i r O. (in, eicJietff). Hoe engelachtig zegt, ze dat en geen zweem van
achterdocht tegen mij. Lieve hemol! wat zou Nessie Hamilton of een
?van die een munt slaan uit deze situatie". Wat voorgewende vrees,
wat akelige zedigheid en veelbeteekenende blikken zouden er vertoond
zijn! Pit kind denkt aan niets dan aan haar moeder, die thuis zit te
schreien en dat ik geen eten krijg. (Hij stapt door de drie in elkaar
loopcnde zalen en komt terug.) Ik heb alle deuren geprobeerd, maar kan
ze niet open krijgen. Geen uitgang te bedenken. Wat kan ik doen?
Kent u dit huis. Beveel my; ik zal al het mogelijke en onmogelijke doen.
D. (bleek wordend). Ik denk. dat er niets is, wat u kunt doen, nu
niemand ons kan hooren. Het is onverklaarbaar. De man moet te veel
hebben gedronken en zijn gaan slapen en 't is bijna donker.
S i r O. Wat zingen die nachtegalen, hun kleine stemmetjes dringen
door, waar de klank der myne zich verliest de overmacht van zacht
heid over kracht! Het lykt hier donkerder dan het wezenlijk buiten is,
door al deze donkere behangsels. Te moeten denken, dat u dengeheelen
dag niets hebt gebruikt.
D. Dat ia niets. Zou n niet willen rooken; zei u niet dat u sigaren
hadt?
Sir O. Neen, dank u; ik geef er niet om en het zou n maar hinderen.
D. Inderdaad niet; u zei, dat u minder honger zou hebben, als n
rookte.
Sir O. Na, ik zat een opsteken in de kamer hiernaast, om te toonen,
dat ik uw goedheid op prijs stel. (Z?«/ gaat, rookt en denkt na). Op mijn
eer, ali ar zoo iets ala liefde bestaat, dan gevoel ik die nu! En dan, wie
kon iemand beter uitkiezen dan Torn Claremont's dochter? Hij was de
flinkste man van de wereld; werd arm, om eerlijk en getrouw aan zijne
overtuiging te bhjven; hij was een geleerde en een gentleman door en
door. Al wat er goeds in mij is ben ik hem verschuldigd. Ik was een af
schuwelijke, kleine, domme, verwende ezel en hij maakte een man van
mij. Als ik aan zijn lessen ontrouw werd, had niemand daar schuld aan
dan ik zelf. Zij is oneindig bekoorlijk, zoo volkomen schuldeloos en toch
zoo flink en moedig. Wat een lieve stem eu een kleur als een rozenblad!
Niemand kan toch door kunst iets verkrijgen, dat de werkelijkheid nabij
komt. Ik zou wel eens willen weten, wat zij zeggen zou, als ik haar zei,
dat ik ernstig over haar dacht, mij wat om de ooren geven, denk ik,
figuurlflk gesproken. Het klinkt meer dau belachelijk, ik, die altijd bang
was, om door vrouwen te worden gevangen, sedert ik twintig was, en
die haar pas een paar uren van te voren hier in deze zalen voor 'teerst
heb gezien; maar ik denk, dat er mij wel iets ergens kon overkomen.
Ik was altijd van plau, om iemand te vinden, die niet heel gewoon was;
al onze dames vervelen mij; zij ziin zoo akelig gelijk en men weet, dat die meis
jes den duivel zouden trouwen, ah hy rijk was en haar mild bedacht. En zij ik
geloof, dat ze tot het eind van haar dagen voor geld zou blijven schilderen, lie
ver dan zich te verkoopen. Wat onvergelijkelijk genot zou het zijn, haar de
wereld te laten zien; ik ben overtuigd, dat zij talent zou hebben, om te
genieten, opgesloten met baar blinde moeder en hier slovende voor haar
brood, moet ze zijn als een vogeltje in een kooi. Als men haar bij zich
had en haar mee naar Parijs nam en Wó'rth curie Manche gaf, wat zou
ze furore maken! en het zou iemand goed doen, haar te hooren lachen;
toch denk ik, dat zij er een hekel aan zou hebben en liever naar de broei
kassen gaan en de rozen te Rivaux, zoo denk ik ten minste. Zij zou
zeker 't meest van het buitenleven houden en misschien zou ze graas
mogen paardrijden; ze heelt er iuist een figuur voor. Lieve hemel! hier
iii de hitte te zitten, om heiligen en godinnen en landschappen op linnen
te schilderen voor een troep kooplui en Yankees! Het is bsrbaarcch!
En zoo moedig en kalm en dankbaar, als zij is! en alleen denkend aan
haar moeder, niet aan zich zelve. Het zou laag zijn, haar van liefde te
spreken, nu ze hier zoo alleen met mij is opgesloten, het zou haar maar
verschrikken; en 't wordt pikdonker. Het moet angstig voor haar zijn,
ik zal geen woord zeggen, dat, haar schrik kon aanjagen: dat zou al te
laag aijn. (11$) gooit het eind van zijn cigarelte in een hoek en
lifflit de kamer rond) Als ik maar licht kon aansteken zou dat haar
geruststellen; 't is zoo akelig voor haar, arm kind, zoo me* een vreemde
alleen te zijn. Als ze niet zoo weinig achterdochtig was, zou ze meenen,
dat ik den custos had omgekocht. (Ity ziet op een marmeren console een
eindje waskaars, neemt het er af en gaat naar haar toe.) Hier is een
klein stukje waskaars; ik vond het daar in die kamer. Ik zal probeeron
het aan te steken en 't in een van die candelabrea zetten; het is beter
dan niets. Misschien zullen ze in deze vensters licht zien en hierheen komen.
Ziezoo. Een flauwe illuminatie, maar toch zul'en de geesten er door weg*
blijven. Als ze de menschen hier gevangen houden, mochten ze wel een
paar lampen achterlaten en iets eetbaara in de kast. Ik bid u, wees niet
bang voor voor niets, miss Claremont. Als u wil, zal ik wel in de verste
kamer gaan.
1). (eenvoudig) O, dat is niet noodig. Ik zou nog banger zijn, als ik
alleen was. Ik ben een beetje, een heel klein beetje bang in duister.
Mijn vader was er altijd boos om; hij zei, dat het wantrouwen in de
natuur verried, natuurlijk is dat ook zoo, als men gaat redeneeren; maar
men kan niet altijd redei>3ere», ten minste ik niet.
Sir O. Geen mooie vrouw moest liet ooit doen! Wees niet boos op mij.
He*: kwam bij vergissing. U ziet, het was zoo'n natuurlijk antwoord tegen
u. (Hii denkt "bfl sichseïf). Ge zijt aanbiddelijk! Het komt niet in u op,
dat ik u kon beleedigen. Ik heb niet altijd voorbeeldig geleefd; maar
geen oude moeder kon beter over u waknn. dan ik zal doen. Maar a's
wij hier den nacht door blijven, zullen de kwade tongen les raken, als
mijn naam bekend wordt. Zij zullen u, arm kin3, vonnissen. Wat een
ellendige wereld is dit! (luid). Hoor, uw nachtegalen! wat een stroom
van welluidendheid!
D. Zinjren ze zoo in Engeland ook ?
Sir O. Ik denk van niet.
I), Misschien kunnen ze in Engeland hun noten niet zoo goed zien,
omdat er geen glimwormen zijn, om bij te lichten. (Toevallig nnhnoet SK
zijn blik, bloost en wendt het hoofd af). Vertel mij iets van Egypte; dat
zal den tijd verdrijven. Ik mag zoo graag luisteren, mijn vader vertelde
mij zoo dikwijls.
Sir O. O, ik heb het talent van uw vader niet. Ik heb zoo lang sleclt
Engelsen gepraat, dut ik alle talent, om in poëtische taal te spreken
heb verleerd. Ik kan u wel zeggen, wat ik zelf heb gezien; maar
ik vertel het zeker niet goed. Wat mij het, moest aan 't hart ging, was
de dood van den armen Black Douglas, mijn beste paard: ik had hem zelf
thuis grootgebracht; een Arabier doorstak hem in een kreupelboaclije
en hij droeg mij de vijf mijlen naar het kamp en viel toen dood neer.
(Hij vertelt haar meer van Egypte; de klok slaat half acht; het wordt
buiten donleer, de kaars brandt in).
Sir O. (luid) Dat licht zal niet lang meer voor ons schijnen; misschien
vind ik nog andere stukjes waskaars. Kassassin", zegt u? Ja. daar was
het een mêlée; wij laadden en herlaadden en schoten en renden, maar
wisten niet goed, wat wij deden. Het gaat ons Engelschen altijd zoo; wij
raken in het gevecht en wij komen er weer uit, God weet hoe. Ik wou
om uwentwil, dat wij hieruit waren; u begint er zoo vermoeid uit te zieo.
D. Als ik bet mijn moeder kon laten weten, zou het niets zijn! Zij zal
aan allerlei nare dingen denkea en ze zullen er niet op komen, hier te
zoeken ten minste, ik ben er bang voor.
S i r O. Misschien komen ze strakjes wel; ik heb altijd gedacht, dat er
niets was, wat niet voor geld te krijgen was, maar dat blijkt nu toch
niet waar. (fli/i dcnM na) Ik zou zooveel lust hebben, haar alles te
zeorgen, wat ik van haar denk; maar mij dunkt, het is slecht om het
te doen, nu ze zoo is opgesloten; ze kon schrikken. Op mijn woord, ik
heb nooit jooveel voor een vrouw gevoeld; maar 't zou niet goed ziin,
haar nu lastig te vallen. Wel waarschijnlijk, zullen vrij hier niet voor den
morgen uitkomen, afschuwelijk voor baar. Wat. zullen ze er op de club
om lachen, als de zaak ruchtbaar wordt, ze zullen mij er altijd mee pla?en.
D. (verdrleitn) Hoe kunnen ze toch met mogelijkheid zoo wezen?
2e kennen mij hier zoo goed: ze moeten het paleis toch bij zonsonder
gang nazien.
Sir O. Zij hebben dezen hoek verbeten. Wees toch niet bedroefd Als
ik zo kon roepen, door mijn nek te breken, ik verzeker U, ik zou geen
minuut aarzelen; maar nu ik niet door die ramen kan! er zijn
oogenblikken, en dit i.<» or een van, waarin men vonlt, dat het nu en dan beter
kan wezen, om een mug te zijn dan een reus.