Historisch Archief 1877-1940
DE A M S TE R B A BI ȕR, W E K B t A D V O O R N EO E R L A N
Inderdaad zijn zulke uitingen van den volkshaat, hoe verklaarbaar
ook ? door de spanning die tusschen de regeering en de
overgroote meerderheid der natie bestaat, alleen geschikt om aan
nieuwe repressieve maatregelen van de zijde van het Kabinet een
Schijn van billijkheid en recht bij te zetten.
Reeds heeft de Deensche raad van state eene voorloopige wet
" uitgevaardigd voor de vorming eener op militaire leest geschoeide,
onder het ministerie van oorlog ressorteerende gendarmerie. Eene
tweede, eveneens voorloopige wet, machtigt de regeering om aan
de gemeenten van staatswege subsidiën te verleenen tot uit
breiding der politiemacht.
*
?J - « ,
De conferentie over de Ooslersche quaestie, door de Porte te
Constantinopel bijeengeroepen, heeft hare zittingen nog niet aan
gevangen. Het schijnt nog eenige dagen te moeten duren, alvorens
deze zwaarwichtige arbeid door de groole mogendheden kan wor
den ondernomen. Dat de toestand door dit vernieuwde uitstel niet
gunstiger zal worden, behoeft geen betoog. Inderdaad wordt de
spaaning van het afwachten, vooral voor Serviëen Bulgarije, wier
fegers van top tot teen gewapend aan de gemeenschappelijke
-'grens staan, onverdragelijk. Reeds weken lang drukken op handel
en nijverheid van de kleine Balkanstaten alle lasten en
moeielijkheden van een werkelijken oorlog en de gedachte aan eene door
pressie der mogendheden afgedwongen demobilisatie opent hét
vooruitzicht op blnnenlandsche onlusten die nog gevaarlijker kun
nen zijn dan een oorjog.
Een oogenblik scheen het in flet begin dezer week, alsof het
.zwaard uit de scheede was getrokken. De telegraaf bracht
name'iijk hel bericht, dat de Servische troepen de Bulgaarsche grens
waren overschreden en een inval hadden gedaan op Bulgaarsch
grondgebied. Al spoedig bleek echter deze tijding een loos alarm
te zijn geweest; reeds eenige uren later werd zij weder tegen
gesproken. Het gevaar blijft echter dreigend en de conferentie
zal zich moeten haasten, als zij de kans wil ontgaan om zich
voor een tweede voldongen feit geplaatst te zien.
Omtrent het vermoedelijk resultaat van de conferentie valt nog
weinig-met zekerheid te zeggen. Alleen is uit de toespraak, door
Keizer Franz Joseph gehouden, tot de delegatiën van de beide
deelen zijner monarchie, gebleken dat Oostenrijk voornemens is
zich bij de opvatting der Russische regeering,, die een
volledi"herstel wil van den vroegeren toestand, aan te sluiten. Mijne
regeering streeft er naar," zeide de Keizer o. a., om, in samen
werking met de overige mogendheden, die het verdrag van Ber
lijn onderteekenden, in het Balkan-gebied de wettelijke orde in
te voeren, welker onverwachte verstoring voor de rust en de
welvaart der in die landen wonende volkeren ernstige gevaren in
het leven heeft geroepen." Deze verklaring bevat eene volledige
erkenning van de noodzakelijkheid der herstelling van den status
guo ante, die ook door Rusland wordt geeischt.
Deze in 't oog loopende toenadering van Oostenrijk tot Rusland
is voorzeker een verrassend feit, waarvoor eene duidelijke
verkla., ring nog niet is gevonden. Ongetwijfeld zal het dan ook in de
f delegatiën niet aan stemmen ontbreken, die opheldering vragen
van des keizers schijnbaar zoo duidelijke, doch inderdaad zoo
raadselachtige woorden.
UIT HET HAAGJE.
LIV.
Oen hemel zij dank, verwaand ben ik niet, anders opende ik mijn opstel
taet e$n vermaard Fransen spreekwoord. Ik hoor u terstond vragen:
waarop zoudt gi> ook verwaand zijn"? Maar dan antwoordt ik eenvoudig:
juist omdat ik dit met weet, mag ik verwaand wezen. Hier is iedereen,
die niet» «eet of niets kan, verwaand. Ik ken lui, beroemd om hun
negatieve kennis, die als pauwen over de Haagsche plaveisels rondwan
delen. Als zulke menschen zich verwaand aanstellen, zonder dat iemand
er jzicb aan ergert, waarom zou ik 't dan ook niet mogen doen? Maar
ik zeg nog eens: verwaand ben ik niet, anders was ik begonnen met de
«prenk: les beaux esprits se r eneontrent. Verbeeld u zulk een laatdunkend
heid van mijne zijde, want ge moet weten dat met die beaux esprits bedoeld
zonden wezen, in de eerste plaats niemand meer of minder dan de beroemde
professor Aquariua van Meerlust en in de tweede plaats mijn
nietsiraardige persoon.
't la «aar, niet zonder inwendigen trots, vermengd evenwel met een
gevoel van teleurstelling, mocht ik zeer onlangs ondervinden, dat er
op een gegeven oogenblik een allermerkwaardigste overeenstemming van
gedachten plaats had bij bovengenoemde» hoogleeraar en den
ondergeteekende; want gelijktijdig dat Zijn Hooggeleerde naar het Haagje toog,
begaf ik mij naar Amsterdam, waar ik hoopte den merk waar digen man
te zien en, als de fortuin my bijzonder gunstig was, zelfs te spreken.
Onze wonderdadige overeenstemming van gedachten had hier echter het
treurig gevolg, dat ik den professor, zooals men dat noemt mis liep",
welk mis-avontuur schijnbaar zou bewijzen dat ik beter had gedaan het
?Fransen spreekwoord maar niet aan te halen. Maar niemand zal ontken
nen, dat waar twee menschen tegelijk op den inval komen om op reis te
gaan, er wel degelijk overeenstemming van gedachten bij heii moet heb
ben bestaan.
Ik had ditmaal, ongeacht den regel dat wie zijn vrouw lief heeft, haar
thuis behoort te laten, de aijiue meegenomen, wat ik veilig doen kvu,
zonder van liefdeloosheid te worden beschuldigd, want de uitzonderingen
dienen nergens anders toe dan om den regel te staven. Mevrouw Pasquino
verklaarde me, toen ze getuige mijner teleurstelling was, dat ze 't wel
gedacht had dat het zoo gaan zou, want ze had in Den Haag een deftig
heer in een pelsjas gezien en dat kon goedschiks niemand anders zijn
geweest dan meergemelden professor. Op mijn nuchtere aanmerking, dat
er in den Haag zooveel deftige heeren met pelsjassen zijn, die naar hun
uiterlijk best voor professoren kunnen doorgaan, antwoordde de slimme
vrouw, dat ze alle gepelsjaste heeren wel kende, en dat het bovendien
bij ons nog te vroeg in 't seizoen was om zich in 't bont te hullen. Het
laatste argument hield niet te best steek, want ik herinnerde me terstond
een Juli-avond van ditzelfde jaar, in welken ik mevrouw Pasquino met
een pelerine van bout om, op het terras te Scheveningen had zien zitten,
Enfin, dat is weer een quaestie van standpunt.
Intusschen was ik te Home zonder den Paus te kunnen zien. Het
ergste, mijnheer, was dat ik uu eigenlijk met mijn handen in 't haar zat,
voor zoover mijn berooide kruin me dezen toer. veroorlooft, want
ik had slechts weinige uren te mijner beschikking en wat wil men met
een paar nren in een wereldstad aanvangen, waar de overvloed van merk
waardigheden het doen eener keuze bijna onmogelijk maakt? Mevrouw
Pasquino hielp me uit den brand. Hoe gelukkig dat ik haar had mee
genomen! Ze verklaarde, dat ze nog nooit het Vondelpark had ge
zien, hoewel ik trachtte haar te bewijzen, dat we er bij gelegenheid van
ons bezoek aan de jongste internationale tentoonstelling waren doorge
wandeld. Maar ge weet, dat bewijzen niets afdoen els de dames iets niet
bewezen willen hebben. We tramden dus eenvoudig naar bet Vondel*
park; dat was .tenminste een doel. 't Was er netjes en keurig in dat
park, ondanks de vallende blaren, even netje? als in.den
Christenhemel, waarschijnlijk om dezelfde reden: wijl er niemand in was. Mijn.
goede vrouw had verwacht, dat er met dat mooie weer toevallig scheen
's middags om twee uren een bleek zonnetje de keur der Amster
damsche beaumonde te zien zou zijn geweest; maar ja wel: pos plus de
monde que sur ma main. Groote teleurstelling dus, ditmaal bij mevrouw
Pasquino, want ge weet dat Haagsche dames nooit wandelpïaatsen be
zoeken, waar ze niet zeker zijn menschen te zullen zien en op haar
beurt gezien te worden. Ik heb gehoord dat de Amsterdamsche dames
in dit opzicht een ander standpunt innemen. Zou 't daaraan wellicht
toe te schrijven zijn, dat we, zelfs onder dit hoogst zeldzaam
Octoberzonnetje, geen christenziel in dames-kleeren in het Amsterdamsche para- .
dijs, genaamd Vondelpark, aantroffen?
Van het Vondelpark had mjjn vrouw dadelijk haar bekomst en, ten
gevolge van een wonderdadigen terugkeer harcr memorie, herinnerde ze
zich nu ook eensklaps, dat ze het park vroeger had gezien en dat er
niets bijzonders" aan was. Neem 'fc mij niet kwalijk, geachte heer, ik
heb 't niet gezegd.
Van het Vondelpark naar bet nieuwe Rijks-museum, il n'y qu'unpas
\ Mijn vrouw ging gewillig mede. Daar zouden toch wel menschen zijn.
Maar in dat opzicht viel het trotseh gebouw ook al niet mede; toch smaakte
ik de voldoening te mogen ontwaren, dat de vrouw van Pasquino nog
eenig ander schoonheids-gevoel bezit dan voor het moois dat onze
modejournalen te zien geven. Ze vond het museum grandioos" een zeer
gelukkig gekozen woord, dat ik met genoegen overneem. Intusscheu
trachtte ik bij me-zelf de reden op te sporen welke den bouwmeester
van dezen kunsttempel kon geleid hebben tot de keuze van een stijl,
zoo weinig geschikt om volop licht in de kunstzalen te brengen, maar
daarentegen juist berekend om den kunst-beschouwer onder een
zwaarmoedigen indruk te brengen. Ik heb dien reden niet kunnen vinden,
maar ze zal er wel zijn, en een goede ook, ander had onze kunstlievende
Eegeering den bekwamen bouwmeester niet met een ridderkruis kunnen
begiftigen.
Ik haast mij van dit kritiek en critisch terrein weg te komen, uit
vrees van in de een of andere architectonische ketterij te vervallen, die
me den spot van alle mogelijke professoren in de aesthetica, met Aquarins
aan het hoofd, op den hals zou halen. Ik mag alleen wel zeggen, dat
de persoonlijke indruk, welken het museum mij heeft gegeven, geen wel
dadige, zelfs geen aangename was. Voorzichtigheidshalve voeg ik er
nog bij, dat dit vermoedelijk wel aan mij zal gelegen hebben.
Ik vond niet alleen mijn oude kennissen weder, maar ik trof er ooit
nieuwe aan, die 't nijj deden betreuren dat ik ditmaal niet meer kón doen "
dan de zalen doorwandelen. Een bijzonderheid trof me vooral bg dit
vluchtig bezoek in de schier ledige zalen van het nieuwe Museum. Ik
wilde namelijk van de linker-naar de rechterzijde oversteken, toen terstond
een bewaarder op me toetrad, me beleefd verzoekende om dezelfde zijde
der zaal te houden en langs de andere zijde terug te keeren, teneinde
de circulatie niet te belemmeren. Hoewel ik me voor een oogenblik
in het legendarisch Kampen verplaatst waande, voldeed ik gereedelijk aan
's mans verzoek, dat hem waarschijnlijk wel, om met den kullunnel
te spreken, door zijn consigne zal zijn ingegeven.
Met genoegen constateerde ik dat de Nachtwacht" een prachtige
plaats en tegelijk een harer waardige lijst had gekregen. Ik verbeeldde
me Bembrandt zelf te zien, zittende op een troon en gebiedende over
een breede schaar van fiere onderdanen. Den grooten meester is in 't
nieuw Museum de eer bewezen welke hem toekomt.
In de galerijen waar de zoogenaamde moderne kunst ten-toon hangt,
vond ik ook oude kennissen, van de Amsterdamsche groote ten-toon
stelling en van het Paviljoen te Haarlem. Ja, dat Paviljoen te Haarlem!
Waren de stukken, die in een donkeren hoek hingen, waar men nauwe
lijks de kleur der lijsten kon onderscheiden, misschien ook uit dat Pa
viljoen afkomstig? Ik meende onder hen een schilderij van Nicaise de
Keijser te herkennen een graaf van Wurtemberg, geloof ik, met een
pelgrimsmantel over zijn wapenrusting, voor 't eerst de Heilige *3tad '
aanschouwende dat, toch nog te goed ia, om zoo weggestopt te worden.'
l\Jaar die plaats is waarschijnlijk maar eeu voorloopige.
In huu vollen luister zag ik iu ,die galerij twee reusachtige