De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 1 november pagina 3

1 november 1885 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. prijken, die naar mijn bescheiden meening zulk een groote plaats niet verdienen in de onmiddellijke nabijheid van zoo vele onsterfelijke mees terstukken. Het eene heet te zijn de Slag van Waterloo", vanPieneman het andera da Intocht van Napoleon te Amsterdam", van Van Bree, Hoe, drommels, brengt het toeval zulke schreeuwende contrasten vlak bij elkaar? Aan den eenen kant een roemrijke bladzijde uit onze geschiedenis, aan den anderen kant een jammerlijke episode uit den tijd onzer vernedering. In n opzicht komen deze kunstwerken echter goed bij elkaar: ze zijn beiden leelijk, neem 't me niet kwalijk. Maar 't zijn altemaal gelijkende por tretten", hoorde ik iemand zeggen, die 't scheen te weten, hoewel hij de origineelen nooit gezien kon hebben. De Prins van Oranje moet wel ge leken nebben, maar de houding waarin de gewonde Prins uit het slaggewoel wordt gedragen, benevens de uitdrukking van 't gelaat, zijn die van iemand die welbehaaglijk op een canapéeen fijne sigaar ligt te rooken. Op 't andere schilderij zit Napoleon op een paard, omstuwd door diepbuigende Amsterdamsche autoriteiten, onder welke een die den overheerscher de sleutels der stad op een kussen aanbiedt. Men behoeft niet te vragen hoe die kruipende dienaren aan het legioen van eer zijn gekomen dat hun borst siert. Ik vond het echter geen eer voor ons dat zulk een schilderij in ons eerste museum zulk een... eereplaats inneemt. Als Na poleon op dat stuk gelijkt, dan had Zijne Majesteit wonderlijke heenen, En' gelijkt zijn paard, dan bereed de monarch «en raar soort van bees ten. Van Bree kan een goed directeur eener teeken^academie zijn geweest, maar aan 't paarden-schilderen had hij zeker een broertje dood. Mevrouw Pasqnino kreeg eensklaps' haast om weg te komen en we gingen eerst n kybje nemen jin de winkel-galerijen achter het Paleis van Vplksvlijt, die ons erg meevielen. Hoe kon dat anders, bij de herin nering aan onze overdekte winkel-galerij in den Haag, waar de helft der winkels nog steeds te huur staan ? Van daar dwaalden we naar de eertijds Hoogesluia, om het achtste wonder der wereld te zien, de ba lustrade van de nieuwe brug. Heerlijk gezicht! Ik heb vergeten te vragen in welke klasse van den Nederlandschen Leeuw de ontwerper dezer beroemde balustrade is benoemd. Heeft hij geen grootkruis, laat men hem dan niets geven. Men moet het talent niet beleedigen. 't Was half zes toen we, vermoeid van 't drentelen, bij Kras aankwa men. Iedereen weet wie en wat Kras is; dus behoef ik niet over ons menu te spreken. Mijn vrouw wilde na 't diner nog wel 't een of ander gaan zien, maar ik ben een practisch man en deed haar opmerken dat als we met den alleiiaatsten trein vertrokken, we honderd kansen tegen een hadden om in den Haag noch tram, noch vigelante aan 't station te vinden. We vertrokken dus met den trein van 7.45 en waren prompt om half tien in de residentie terug, juist bijtijds om de laatste tram nog even in de verte te zien wegrijden. Ge kunt er u geen denkbeeld van maken, mijnheer, hoe uitstekend de Haageche tram dienst is ingericht. Pasquino. KUNST. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Stadsschouwburg: Me» eegt.l.l Men moet bet nieuwe blijspel van Justns van Maurik Jr., men moet alle tooneelwerken, zien, spelen om ze te kunnen genieten, om ze, met volle bevoegdheid, te mogen beoordeelen. Natuurlijk. Al hebben Goethe en Schiller op dit axioma niet gerekend, een axioma is het. Een tooneelstuk bestaat uit eene aan-eeu-schakeling van woorden, die gesproken of gedacht worden, en uit lichte aanwijzingen van den auteur, wat de sprekers (of denkers) te doen en in welke omgeving zij zich te bewegen hebben.'t Is klaar, dat die aanwijzingen geen sesthetiesch geheel kunnen vormen met den text van het stuk. Een dramatiesch gewrocht, dat onvolledig zou zijn zonder die aanwijzingen, kan niet in al zijn volheid genoten worden, of die aanwijzingen moeten vervangen worden door zichtbaar spel en zichtbaar schilderwerk'; die voorschriften moeten worden uitgevoerd: slechts dan komen zij in het rechte verband met de gespro ken woorden. Het nieuwe blijspel van den Heer van Maurik behandelt het lot eener jonge vrouw, die meent door haar man bedrogen te worden. In hel eerst» «n vyfde bedrijf treedt die jonge vrouw op. In het 2e, 3e en 4e is zij onzichtbaar. Het hoofdpunt van het stuk levert daardoor een onvol doend, effakt. Maar ga het stuk zien; en gij wordt in de drie aangeduide bedrijven zoo aangenaam beziggehouden, dat het geheel of gedeeltelijk eklipseeren der hoofd personen u niet al te zeer hindert; al speelt ook de man, in de samen-stelling, een zeer ondergeschikte rol. Ook hij krijgt veel te weinig licht. Men ziet, ik begin al ter-stond met de kritiek", al staat ze bij den auteur in geen al te goed blaadtjen. Het zeggen van den wijzen en edel moedigen Mr. Kern (Morin): Ik beschouw een vinnige critiek als een voorwendsel voor den nijd, een geesel voor 't genie en een doodsteek voor den kunstenaar", werd van de bovenste rangen (bij de première) met handgeklap begroet. Slechts beleefd" voegt de zelfde Mr. Kern er bij, dat de kritiek, als zij welwillend" is, de leidsvrouw van de kunst, een heilzaam kruid voor den artist, en een compliment voor dengeen, die ze schrijft" verdient genoemd te worden. Men zou kunnen vragen, hoe vele kunstenaars er zijn, die de welwillendheid eener kritiek erkennen, wanneer hun min aangename waarheden gezegd worden. Het onderwerp van het stuk is het volgende: Een jong, gelukkig echt paar wordt verontrust, door de verkeerde uitlegging, die het vrouwtjen geeft aan een stuk brief, gevonden in een kleedingstuk van haar man. Kwaadsprekende tongen wakkeren toevallig de achterdocht aan, die zich van haar gemoed heeft meestergemaakt. Henri vau Doorn heeft name lijk, een paar jaar geleden, eene arme jonge vrouw, later weduwe, in zgne bescherming genomen, wier man zich aan een reeks van euveldaden had schuldig gemaakt en in de gevangenis was komen te sterven. Zij heeft een anderea naam aangenomen en verborgen (men weet niet goed om welke reden), dat zij een weduwe was en een kind had. Het ge heimzinnige van dezen toestand werkt mee om Juffrouw Muller, zooals Mevr. de Wed. Henri Gourdet zich noemt^te doen verdenken en beschul digen van een losbandig leven te leiden. Henri van Doorn, door zijne vrouw, die zich diep ongelukkig voelt, van het ergste verdacht, vindt geene gelegenheid haar omtrent de zaak in te lichten. De waarheid ach» terhaalt den laster door de volgende omstandigheid. Mr. Kern, die óók veel vriendschap voor Juffrouw Huiler heeft en eindigt met haar tot zijn vrouw te nemen, vindt toevallig de weêrhelft van het briefjen, dat Mevr. van Doorn tot die ongegronde verdenking heeft gebracht. Hij maakt bij deze een vizite met het oogmerk om haar de zaak van Juf frouw Muller, die hem vergezelt, uit-een te zetten. Mevr. van Doorn schenkt hem een kopjen thee, maar de lucifers, waar zij het pitjen mee wil aansteken, weigeren, daarop krijgt Mr. Kern een papiertjen uit zijn brieftaschjen, om daarmee het straks wechduikend vlammetjen te onder vangen. .. In dit papiertjen herkent Mevr. van Doorn de weêrhelit van den brief, die haar zoo verontrust heeft, en dezen nu in zijn geheel kennend, ziet zij, dat ze haar man ten onrechte verdacht heeft. Toeschouwers, die zich, a propos van brief jens, de meesterlijke Pattes de monche" van Sardou herinneren, zullen met het lot, aan den brief van Juffrouw Muller beschoren, niet zeer ingenomen zijn. : De steun voor den laster en de aanleiding tot de verdenking ia twee ledig: dat briefjen en een bon mot. Het is grappig genoeg, een r atelier, zoo als de dentiste aan uw grootmoeder levert, een ameublement voor een eetsalon" te noemen; maar op een enkelen valschen tand kan dit toch niet slaan: een stoel is geen ameublement. Nochtans moet dit kwalijk aan gebracht bon mot dienst doen in het stuk. Een kiesch tandmeester stuurt een briefkaart aan Van Doorn, waarin hij vraagt, wanneer het nieuwe ameublement in zijn eetsalon" geplaatst kan worden. Anna van Doorn krijgt die kaart in handen en gelooft, dat dit ameublement" eene ver dachte bestemming heeft. Wanneer de brief gelezen is, wordt dit punt natuurlijk gemakkelijk verklaard en met een daverend applandissement door de schouwburgmenigte begroet. Wat nu de charakterteekening betreft: van het echtgeluk der hoofd personen wordt men te weinig gewaar. Van Doorn, die gezegd wordt een begaafd dichter te zijn, en in geen andere betrekking bekend wordt, betoont zich dat in het stuk niet: noch door zijn woorden, noch door zijn gedichtjen: Drie kussen". Mevrouw Guithof, de Koningin" der las teraars, en de makelaar Van Speuren, dien men haar (later verzaakten^ Adjudant zou kunnen noemen, zijn met geest en kracht geschilderd. faiA Storm die gezegd wordt een schilder te zijn, maar zich als zooda nig al even weinig charakterizeert ala Van Speuren zich een makelaar in kruidenierswaren" en Van Doorn zich een dichter betoont, vervult dezeer ondergeschikte minnaarsrol in het stuk. Zijne geliefde Mej. Auguste Kaymond is met gloed en fijnheid gepenceeld (trouwens Mevr. Bössing?Sablairolles was hier in haar kracht). Juff. Muller, de pianoonderwffieres, is een beminnelijke figuur en komt in baar lotgeval ge noegzaam uit. Het zelfde kan men van Mr. Kern niet zeggen. Er hangt een waas over hem. Omtrent Dr. Bïlius, den crïticw, is de auteur het niet goed met zich-zelven eens geweest, of hij hem kernachtige din gen zou laten zeggen, of als pedant aan de bespotting prijsgeven. De meiden zijn goed geschetst, en vooral de oppasser Kees. De andere Dames missen alle reliëf. In het stuk is intusschen zeer te waardeeren, dat er met de foules zoo goed gewerkt wordt. Voelt men ook al, dat Le monde oüV on s'ennuie** den schrijver in sommige passaadjes levendig voor den geest heeft ge-' staan, er is geen navolging, en met meesterschap worden de groepen, ook van de slechts lachenden, niet sprekenden, geleid. Het is of de Heer van Maurik met een zesspan rijdt. Het moeilijk samenspel, en dat nog wel bij eene eerste voorstelling, was zeer voldoende en de vervulling van schier alle rollen boven mijn lof. De twee tooueelen van Mevr. Rössing (met Jufv. Poolman en met den Heer Spoor) waren hoogst bekoorlijk. Mej. Poolman heeft met eeue edele opgewektheid en, in het laatste bedrijf, met veel gevoel en waardigheid hare dankbare rol vervuld. De kreatie van Mev. Guithof door Mev. de Vries was uitmuntend; zij was verrassend. Te-recht heeft zij het kontrast onderstreept tusschen haar en de andere lasteraarsters: Mev. Plomper (Mev. Stoetz), en Juff. van We-. seribeJte (Mevr. van Sluyters). Mej. Sophie van Biene heeft gedaan wat mo gelijk was om belangstelling voor Mev. van Doorn te wekken. De Dames Lorjéen Weiman hebben de meiden uitnemend afgebeeld. De Heer Jacq. de Boer blonk, te midden van de Heeren, schitterend uit. Zijn grime was voortreffelijk (van achteren liet het kale hoofd te wenschen over). De Heer Scbulze had, zoo veel mogelijk, een aardigen type van Bïlius gemaakt. De Heeren Morin, Spoor (Gniltliof) en Clous (Storm) haben ihren Fleiss gethan. De weinige kleur, die Van Doorn (De Jong) kenschetste, zal wel vooral aan den auteur te wijten zijn. Hij ziet, en hij weet, dat ik meen hem mijn volle waarheid verschuldigd te zijn: Het stuk laat zich, gelijk het gespeeld wordt, van het begin tot het einde, met genoegen hooren en zien. Het is, ondanks zijne zwakke plaatsen, eene aanwinst voor onze letterkunde en zal ook wel iets toe brengen aan het diskrediteeren van de praatjens" al leggen de akteura (gelijk te wenschen is) minder nadruk op de woorden Men zegt. . . ." Het denkbeeld, daarin vervat, moet in het stuk liggen, niet in het accent, waarmee (als ware 't) die woorden aan de kaak gesteld worden. 29 Oct. '85. Alb. Tb. HET TOONEEL TE ROTTERDAM. Met mijn eerste woord zij het mij heden vergund het heugelijke feit te herdenken, dat dezer dagen heeft plaats gehad; ik bedoel het zilveren feest der Duitsehe Opera. Hoewel deze kunstinstelling met veel moeielijkheden vaak te kampen had, is het haar mogen gelukken, het tweede vierde eener eeuw in te treden. Dit feit is te meer verblijdend, omdat er juist dit jaar groot gevaar bestond, dat Rotterdam zijne Opera zou moetea

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl