Historisch Archief 1877-1940
AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
prijken, die naar mijn bescheiden meening zulk een groote plaats niet
verdienen in de onmiddellijke nabijheid van zoo vele onsterfelijke mees
terstukken. Het eene heet te zijn de Slag van Waterloo", vanPieneman
het andera da Intocht van Napoleon te Amsterdam", van Van Bree, Hoe,
drommels, brengt het toeval zulke schreeuwende contrasten vlak bij elkaar?
Aan den eenen kant een roemrijke bladzijde uit onze geschiedenis, aan den
anderen kant een jammerlijke episode uit den tijd onzer vernedering. In
n opzicht komen deze kunstwerken echter goed bij elkaar: ze zijn beiden
leelijk, neem 't me niet kwalijk. Maar 't zijn altemaal gelijkende por
tretten", hoorde ik iemand zeggen, die 't scheen te weten, hoewel hij de
origineelen nooit gezien kon hebben. De Prins van Oranje moet wel ge
leken nebben, maar de houding waarin de gewonde Prins uit het slaggewoel
wordt gedragen, benevens de uitdrukking van 't gelaat, zijn die van iemand
die welbehaaglijk op een canapéeen fijne sigaar ligt te rooken.
Op 't andere schilderij zit Napoleon op een paard, omstuwd door
diepbuigende Amsterdamsche autoriteiten, onder welke een die den
overheerscher de sleutels der stad op een kussen aanbiedt. Men behoeft niet te
vragen hoe die kruipende dienaren aan het legioen van eer zijn gekomen
dat hun borst siert. Ik vond het echter geen eer voor ons dat zulk een
schilderij in ons eerste museum zulk een... eereplaats inneemt. Als Na
poleon op dat stuk gelijkt, dan had Zijne Majesteit wonderlijke heenen,
En' gelijkt zijn paard, dan bereed de monarch «en raar soort van bees
ten. Van Bree kan een goed directeur eener teeken^academie zijn geweest,
maar aan 't paarden-schilderen had hij zeker een broertje dood.
Mevrouw Pasqnino kreeg eensklaps' haast om weg te komen en we
gingen eerst n kybje nemen jin de winkel-galerijen achter het Paleis
van Vplksvlijt, die ons erg meevielen. Hoe kon dat anders, bij de herin
nering aan onze overdekte winkel-galerij in den Haag, waar de helft der
winkels nog steeds te huur staan ? Van daar dwaalden we naar de
eertijds Hoogesluia, om het achtste wonder der wereld te zien, de ba
lustrade van de nieuwe brug. Heerlijk gezicht! Ik heb vergeten te
vragen in welke klasse van den Nederlandschen Leeuw de ontwerper dezer
beroemde balustrade is benoemd. Heeft hij geen grootkruis, laat men
hem dan niets geven. Men moet het talent niet beleedigen.
't Was half zes toen we, vermoeid van 't drentelen, bij Kras aankwa
men. Iedereen weet wie en wat Kras is; dus behoef ik niet over ons
menu te spreken. Mijn vrouw wilde na 't diner nog wel 't een of ander
gaan zien, maar ik ben een practisch man en deed haar opmerken dat
als we met den alleiiaatsten trein vertrokken, we honderd kansen tegen
een hadden om in den Haag noch tram, noch vigelante aan 't station
te vinden. We vertrokken dus met den trein van 7.45 en waren prompt
om half tien in de residentie terug, juist bijtijds om de laatste tram
nog even in de verte te zien wegrijden. Ge kunt er u geen denkbeeld
van maken, mijnheer, hoe uitstekend de Haageche tram dienst is ingericht.
Pasquino.
KUNST.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Stadsschouwburg: Me» eegt.l.l
Men moet bet nieuwe blijspel van Justns van Maurik Jr., men moet
alle tooneelwerken, zien, spelen om ze te kunnen genieten, om ze, met
volle bevoegdheid, te mogen beoordeelen. Natuurlijk. Al hebben Goethe
en Schiller op dit axioma niet gerekend, een axioma is het. Een
tooneelstuk bestaat uit eene aan-eeu-schakeling van woorden, die gesproken
of gedacht worden, en uit lichte aanwijzingen van den auteur, wat de
sprekers (of denkers) te doen en in welke omgeving zij zich te bewegen
hebben.'t Is klaar, dat die aanwijzingen geen sesthetiesch geheel
kunnen vormen met den text van het stuk. Een dramatiesch gewrocht,
dat onvolledig zou zijn zonder die aanwijzingen, kan niet in al zijn volheid
genoten worden, of die aanwijzingen moeten vervangen worden door
zichtbaar spel en zichtbaar schilderwerk'; die voorschriften moeten worden
uitgevoerd: slechts dan komen zij in het rechte verband met de gespro
ken woorden.
Het nieuwe blijspel van den Heer van Maurik behandelt het lot eener
jonge vrouw, die meent door haar man bedrogen te worden. In hel
eerst» «n vyfde bedrijf treedt die jonge vrouw op. In het 2e, 3e en 4e
is zij onzichtbaar. Het hoofdpunt van het stuk levert daardoor een onvol
doend, effakt. Maar ga het stuk zien; en gij wordt in de drie aangeduide
bedrijven zoo aangenaam beziggehouden, dat het geheel of gedeeltelijk
eklipseeren der hoofd personen u niet al te zeer hindert; al speelt ook
de man, in de samen-stelling, een zeer ondergeschikte rol. Ook hij krijgt
veel te weinig licht.
Men ziet, ik begin al ter-stond met de kritiek", al staat ze bij den
auteur in geen al te goed blaadtjen. Het zeggen van den wijzen en edel
moedigen Mr. Kern (Morin): Ik beschouw een vinnige critiek als een
voorwendsel voor den nijd, een geesel voor 't genie en een doodsteek voor
den kunstenaar", werd van de bovenste rangen (bij de première) met
handgeklap begroet. Slechts beleefd" voegt de zelfde Mr. Kern er bij,
dat de kritiek, als zij welwillend" is, de leidsvrouw van de kunst, een
heilzaam kruid voor den artist, en een compliment voor dengeen, die ze
schrijft" verdient genoemd te worden. Men zou kunnen vragen, hoe vele
kunstenaars er zijn, die de welwillendheid eener kritiek erkennen, wanneer
hun min aangename waarheden gezegd worden.
Het onderwerp van het stuk is het volgende: Een jong, gelukkig echt
paar wordt verontrust, door de verkeerde uitlegging, die het vrouwtjen
geeft aan een stuk brief, gevonden in een kleedingstuk van haar man.
Kwaadsprekende tongen wakkeren toevallig de achterdocht aan, die zich
van haar gemoed heeft meestergemaakt. Henri vau Doorn heeft name
lijk, een paar jaar geleden, eene arme jonge vrouw, later weduwe, in
zgne bescherming genomen, wier man zich aan een reeks van euveldaden
had schuldig gemaakt en in de gevangenis was komen te sterven. Zij
heeft een anderea naam aangenomen en verborgen (men weet niet goed
om welke reden), dat zij een weduwe was en een kind had. Het ge
heimzinnige van dezen toestand werkt mee om Juffrouw Muller, zooals
Mevr. de Wed. Henri Gourdet zich noemt^te doen verdenken en beschul
digen van een losbandig leven te leiden. Henri van Doorn, door zijne
vrouw, die zich diep ongelukkig voelt, van het ergste verdacht, vindt
geene gelegenheid haar omtrent de zaak in te lichten. De waarheid ach»
terhaalt den laster door de volgende omstandigheid. Mr. Kern, die óók
veel vriendschap voor Juffrouw Huiler heeft en eindigt met haar tot
zijn vrouw te nemen, vindt toevallig de weêrhelft van het briefjen, dat
Mevr. van Doorn tot die ongegronde verdenking heeft gebracht. Hij
maakt bij deze een vizite met het oogmerk om haar de zaak van Juf
frouw Muller, die hem vergezelt, uit-een te zetten. Mevr. van Doorn
schenkt hem een kopjen thee, maar de lucifers, waar zij het pitjen mee wil
aansteken, weigeren, daarop krijgt Mr. Kern een papiertjen uit zijn
brieftaschjen, om daarmee het straks wechduikend vlammetjen te onder
vangen. .. In dit papiertjen herkent Mevr. van Doorn de weêrhelit van
den brief, die haar zoo verontrust heeft, en dezen nu in zijn geheel
kennend, ziet zij, dat ze haar man ten onrechte verdacht heeft.
Toeschouwers, die zich, a propos van brief jens, de meesterlijke Pattes
de monche" van Sardou herinneren, zullen met het lot, aan den brief
van Juffrouw Muller beschoren, niet zeer ingenomen zijn. :
De steun voor den laster en de aanleiding tot de verdenking ia twee
ledig: dat briefjen en een bon mot. Het is grappig genoeg, een r atelier,
zoo als de dentiste aan uw grootmoeder levert, een ameublement voor
een eetsalon" te noemen; maar op een enkelen valschen tand kan dit toch
niet slaan: een stoel is geen ameublement. Nochtans moet dit kwalijk aan
gebracht bon mot dienst doen in het stuk. Een kiesch tandmeester stuurt
een briefkaart aan Van Doorn, waarin hij vraagt, wanneer het nieuwe
ameublement in zijn eetsalon" geplaatst kan worden. Anna van Doorn
krijgt die kaart in handen en gelooft, dat dit ameublement" eene ver
dachte bestemming heeft. Wanneer de brief gelezen is, wordt dit punt
natuurlijk gemakkelijk verklaard en met een daverend applandissement
door de schouwburgmenigte begroet.
Wat nu de charakterteekening betreft: van het echtgeluk der hoofd
personen wordt men te weinig gewaar. Van Doorn, die gezegd wordt
een begaafd dichter te zijn, en in geen andere betrekking bekend wordt,
betoont zich dat in het stuk niet: noch door zijn woorden, noch door
zijn gedichtjen: Drie kussen". Mevrouw Guithof, de Koningin" der las
teraars, en de makelaar Van Speuren, dien men haar (later verzaakten^
Adjudant zou kunnen noemen, zijn met geest en kracht geschilderd.
faiA Storm die gezegd wordt een schilder te zijn, maar zich als zooda
nig al even weinig charakterizeert ala Van Speuren zich een makelaar
in kruidenierswaren" en Van Doorn zich een dichter betoont, vervult
dezeer ondergeschikte minnaarsrol in het stuk. Zijne geliefde Mej.
Auguste Kaymond is met gloed en fijnheid gepenceeld (trouwens Mevr.
Bössing?Sablairolles was hier in haar kracht). Juff. Muller, de
pianoonderwffieres, is een beminnelijke figuur en komt in baar lotgeval ge
noegzaam uit. Het zelfde kan men van Mr. Kern niet zeggen. Er
hangt een waas over hem. Omtrent Dr. Bïlius, den crïticw, is de auteur
het niet goed met zich-zelven eens geweest, of hij hem kernachtige din
gen zou laten zeggen, of als pedant aan de bespotting prijsgeven. De
meiden zijn goed geschetst, en vooral de oppasser Kees. De andere Dames
missen alle reliëf.
In het stuk is intusschen zeer te waardeeren, dat er met de foules zoo
goed gewerkt wordt. Voelt men ook al, dat Le monde oüV on s'ennuie**
den schrijver in sommige passaadjes levendig voor den geest heeft ge-'
staan, er is geen navolging, en met meesterschap worden de groepen,
ook van de slechts lachenden, niet sprekenden, geleid. Het is of de Heer
van Maurik met een zesspan rijdt.
Het moeilijk samenspel, en dat nog wel bij eene eerste voorstelling, was
zeer voldoende en de vervulling van schier alle rollen boven mijn lof.
De twee tooueelen van Mevr. Rössing (met Jufv. Poolman en met den
Heer Spoor) waren hoogst bekoorlijk. Mej. Poolman heeft met eeue edele
opgewektheid en, in het laatste bedrijf, met veel gevoel en waardigheid
hare dankbare rol vervuld.
De kreatie van Mev. Guithof door Mev. de Vries was uitmuntend; zij
was verrassend. Te-recht heeft zij het kontrast onderstreept tusschen haar
en de andere lasteraarsters: Mev. Plomper (Mev. Stoetz), en Juff. van We-.
seribeJte (Mevr. van Sluyters). Mej. Sophie van Biene heeft gedaan wat mo
gelijk was om belangstelling voor Mev. van Doorn te wekken. De Dames
Lorjéen Weiman hebben de meiden uitnemend afgebeeld. De Heer Jacq.
de Boer blonk, te midden van de Heeren, schitterend uit. Zijn grime
was voortreffelijk (van achteren liet het kale hoofd te wenschen over). De
Heer Scbulze had, zoo veel mogelijk, een aardigen type van Bïlius gemaakt.
De Heeren Morin, Spoor (Gniltliof) en Clous (Storm) haben ihren Fleiss
gethan. De weinige kleur, die Van Doorn (De Jong) kenschetste, zal
wel vooral aan den auteur te wijten zijn.
Hij ziet, en hij weet, dat ik meen hem mijn volle waarheid verschuldigd
te zijn: Het stuk laat zich, gelijk het gespeeld wordt, van het begin tot
het einde, met genoegen hooren en zien. Het is, ondanks zijne zwakke
plaatsen, eene aanwinst voor onze letterkunde en zal ook wel iets toe
brengen aan het diskrediteeren van de praatjens" al leggen de akteura
(gelijk te wenschen is) minder nadruk op de woorden Men zegt. . . ."
Het denkbeeld, daarin vervat, moet in het stuk liggen, niet in het accent,
waarmee (als ware 't) die woorden aan de kaak gesteld worden.
29 Oct. '85. Alb. Tb.
HET TOONEEL TE ROTTERDAM.
Met mijn eerste woord zij het mij heden vergund het heugelijke feit te
herdenken, dat dezer dagen heeft plaats gehad; ik bedoel het zilveren
feest der Duitsehe Opera. Hoewel deze kunstinstelling met veel
moeielijkheden vaak te kampen had, is het haar mogen gelukken, het tweede
vierde eener eeuw in te treden. Dit feit is te meer verblijdend, omdat er
juist dit jaar groot gevaar bestond, dat Rotterdam zijne Opera zou moetea