De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 8 november pagina 10

8 november 1885 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 437 anderen staan ons voor den geest, als menschen die wij hebben ontmoet «& wier gelaatstrekken en gebaren ons bekend zya. IL Een boog voorhoofd, waarlangs lange zwarte haren nedervielen; hel dere, goediga oogen, overschaduwd door krachtig geteekende wenkbrauwen; een breede, groote neus, dikke lippen en eene korte dikke hals. Het geheel een mangsel van welwillendheid en kracht. Ziedaar het portret van Ie plus fécond de nos romanciers." Hij werd den 16en Mei 1799 te Tours geboren, waar zijn vader, die onder de regeering van Lodewijk XYI advocaat was geweest, eene admi nistratieve betrekking bij bet leger bekleedde. Zijne moeder was de dochter va,n den directeur der hospitalen te Parijs. Ui| de merkwaardige, roerende levensbeschrijving, die Madame Laura Surville, Balzac's zuster, van den groot on kunstenaar heeft geschreven, vernemen wij, dat haar vader een, zonderling goed man was, die aan Montaiflne en Rabelais deed deuken, en die begaafd was met een onge meen sterk geheugen. Balzao's moeder, veel jonger dan haar echtgenoot, was eene schoone vrouw. Zij bezat een onvermoéiden ijver, veel wilskracht en was vol lief de voor hare kinderen. De prille jeugd van Houoréde Balzne kenmerkte zich door niets bij zonders. Op zijn zevende jaar ging hij van een school te Tours naar het college de Vendörae, waav hij tot zijn veertiende jaar bleef. De herinne ringen van dezen tijd hcbbea hem er later toegebracht, het eerste gedeelte van Louis Lambert te schrijven. Als schooljongen muntte Balzac niet uit; do onderwijzers hielden hem vooreen luien jongen. '"?'?--' ?'' In 1813 was zijne famHie genoodzaakt hem van school te nemen, door dien hij zeer ongesteld was. De .jongen was soezerig, mager en geleek een slaapwandelaar. Waaraan hij leed, was voor iedereen een raadsel, en eerst later heeft Balzac verklaard, dat zijne ziekte was veroorzaakt ge worden door une espèce de congestion d'idées." Toen hjj hersteld was, keerde hij niet meer naar het College de Vendöme terug, maar bezocht als externe een der scholen te Tours. Omstreeks dien tijd kwam het bewustzijn in hem op, dat hij een £ian va» beteekenis zou worden, en dikwijls zeide de jongen dat men later over hem zou spreken," hetgeen natuurlijk aanleiding gaf tot tal van plagerijen. In 1314 verhuisde de familie Balzac naar Parijs, en op ITjarigen leef tijd verliet Balzac voorgoed de schooi. Daarop bracht hij drie jaar door op verschillende notariskantoren, en hetgeen hij daar leerde verklaart de grondige kennis van het recht, die in Balzac's romans, en vooral in César Birotteau zoo opmerkelijk is. Op een en twintig jarigen leeftijd bad hij met goed gevolg de noodige examens afgelegd, en zijn vader deelde hem toen mede, welke plannen hij met hem had: een notaris te Parijs die den ouden heer veel verplicht was, wilde den jongen man in zijn zaak opnemen. De zoon, die van letterkundigen roem en dergelijke droomde, weigerde beslist. Hevige toorn van den vader, die zijne plannen als een kaartenhuisje zag instorten. Na eene heftige woordenwisseling behield de zoon de overwinning. De jonge Balzac zou gedurende twee jaar op kamers gaan wonen, en in dien tijd iets schrijven. Bleek daaruit dat hij talent had, dan mocht hij zich geheel aan de letterkunde waden, anders moest hij eene betrekking zoeken. Na afloop van den proeftgd kwam Balzac met een drama Cromwell bij zijne familie terng. Het werd in den hniselijken kring voorgelezen, en slecht gevonden. De schrijver legde zich niet bij dit oordeel neder, en daarop werd een professor aan de polytechnische school door beide partijen tot oppersten rechter. benoemd. Deze Heer verklaarde, na eene aandachtige lezing que l'auteur doit faire qnoi que ca soit, exceptéde la littérattire." (Slot volgt). A,Cooplandt. Herfstviolen, Verhalen van Mr. W. J. ten Hoet. Menschen, die met Mr. ten Hoet een onbegrensde bewondering gevoe len voor Oltmans en van Lennep, 1) zullen zich waarschijnlijk verhengen, dat ook Mr. ten Hoet middeleeuwsche kroniekberichten verwerkt tot half historische, half fantastische novellen; ik voor mij, die niet zoo op getogen ben over de Nederlandsche naneven van Walter Scott, betwijfel, of Mr. ^en JSoot's grootste kracht & gelegen in het maken van diergelijke novellen. Ik hond het er voor, dat de schrijver van de Herfstviolen verdienstebj'ker werk aoude leveren, indien hij zich alleen aan die perioden nit de geschiedenis hield, welke te dicht bg ons liggen om in hun behan deling romantiek-fantasie toe-te laten. Althans het schijnt mij, dat waar Mr. ten Hoet als romanticus optreedt, een gemis aan origineele fantasie zich verraadt, dat zijn produkten niet ten goede komt. Wie onzer heelt wel niet eens gehoord van een kunste naar, wien een vloek dreigde, zoo hy een aardsche liefde opvatte? Wie niet van een meisje, dat misdaad en tooveuarij gebruikte, om een bemin den jongen man te winnen ? Moeten wij ons met zulke motieven voeden, wanneer de motieven uit herinneringen, en de behandeling niet uit hét Tolle menschenleven gegrepen is ? Of doen wij niet beter de onovertrof fen Oltmans en van Lennep, of zelfs den zooveel minderen Scott te her lezen, die aan zelfstandiger fantasie meer menschenkennis verbonden, dan Mr. ten Hoet in zijn beide laatste novellen vertoont? Ik eiken gaarne dat Mr. ten Hoet in de BeJcs van Amersfoort er naar gestreefd heeft over zgn held een van die romantische hal f t in ten te werpen, welke eene figuur het aantrekkelijke van het geheimzinnige geven, doch ik blijf geloo ven, dat dit middel met grooter kunst had moeten worden aangevend «m het onde poppetje als een nieuwe fee uit do doos te doen springen, De mnsicus van Romerswaal heeft voor mij, ik beken het, het mysterie Tan de kunstenaarsziel niet 'het minst opgeklaard en een nieuwen dramatischen indruk heb ik evenmin ontvangen. Ook kau ik de gedachte niet van mg zetten, dat het wel wat al te bar is van die wraakgierige meermin om de gaiische neringrijke" stad Romerswaal te doen boeten voor den ontrouw van een harer ingezetenen. De bewoners hadden zich toch wezenlek niet bezondigd aan overdreven aanbidding voor hun stad genoot Sodom en.Gomorrha verdienden hun lot, dat weet men, doch wat , de arme Romerwalers bedreven hadden om zoo in eens uit hun onschuldige zwelgerij in zorgelooze rust en dartele vreugde" in zee te worden ge sleurd, vraag ik my te vergeefs. , In de eerste novelle, een episode uit den Carlisten-oorïog, toont Mr. ten Hoet, dat hij op zich zei ven kan steunen, wanneer droomen uit den . kindertijd hem niet lastig vallen. De situatie is ook hier niet van de nieuwste, doch de schrijver heeft vele klippen ontzeild, die hu zelf voor zich had . doen verrijzen. Het is niet zulk een lichte taak, een, ideale figuur, gehuld in ietwat romantisghen dos, bestaanbaar te maken, en toch «chijnt de scbaapherder-edelman Isiclrp ons toe te leven. En nog meer lee/tRamon, de pfficier. Zijn overmoed, zijn afkeer van den onadellyk gewaandeu neef, . zijn aandoening bij het verbranden van het klooster, dat alles is echt. En nog meer echt, zou men gelooven, dat een romanticus zulk een . cynisch motief aan een nobele figuur durft toekennen ? nog- meer echt is de verandering van zijn stemming tegenover Isidro, wanneer hy bemerkt, dat deze, hoewel schaapherder, toch wezenlek edelman is. Ook in de schildering van den bloeddorstigen pastoor vertoont zich een prijzens;? waardige afwijking van de conventioneele romantiek. Niets was gemak, keiijker dan van dezen priester een schavuit te maken. Mr. ten Hoet ia echter wjjzer, en vraagt voor den vechtsnden priester sympathie, door hem een overtuiging te schenken, de overtuiging, dat oorlogvoeren met het zwaard hem geoorloofd, of zelfs geboden is. Deze eerste novelle heeft ook voor, dat zij de beste bladzijden van het gansche -boek bevat. Het markttooneel ia het Spaanscue dorp is inderdaad zeer levendig, en de praatlievende herbergierster een vrij aardige verre nicht van dengrooten Saiicho Pansa. Op zulk een wijze wordt het onderricht in de ethnographie, waar mede Mr. ten Hoet zoo kwistig is, van leeren spelen. Ik mag n ding niet verzwijgen. Mr. ten Hoet deelt ons meer dan eens mede, dat hij zijn pennevruchten jaren gunt om rijp te worden; hij wijst meer dan eens op het nomtm prcmatur. Het is daarom niet meer dan ons recht te verlangen, dat zijn taal bestudeerd zij. Stijl is weinigen gegeven, doch betamelijk schrijven kan een ieder leeren, en wij mogen het betreuren, dat de Herfstviolen niet van zulk een studie blijk geven. Wanneer ik lees, dat iemand geen bezwaar maakt, een ander om zeep te helpen", en daarachter vind of van de huig to lichten," begin ik te gelooven, dat Mr. ten Hoet zijn zuigelingen wel lang in de wieg laat liggen, doch ben uit de wieg neemt, zooals zij er in kwamen. Ik werd niet bekeerd, als ik zie, dat Mazyii, de musikus, eeu treffende verschij ning den volgenden morgen glad" vergeten heeft; ik word nog gelooviger door een zin als dezen: er bestaat (in Spanje) een oud, nog altoos gehandhaafd gelruïk", en de duitsche geur van verscheidene uitdrukkin gen versterkt mg al weder in mijn mecning. Aangezien Mr. ten Hoet echter zelf beweert een te wezen van hen, die eerst na jaren hun arbeid den volke vertoonen, aangezien hij wil behooren tot de weinige beteren, die in onze tijden met den dag meer en meer verdwijnen, durven wjj hém in bedenking geven, vaarwel te zeggen aan de Oltraans-romantiek, zich toe te leggen op smaakvol schrijven, en, ten slotte, zoo min mogelijk onder zijn verhaal door te causeereo, doch, zoo veel hij kan, die talenten voor dramatische voorstelling te ontwikkelen, waarover hij in zijn eerste novelle getoond heeft te beschikken. Wij 'gelooven, dat zoowel het publiek, als Mr. ten Hoet, bij zulk een. dieet zullen wei-varen. C. P. 1) Blz. 26é. . . . Onze wellicht te vroeg ontslapen Oltmwia, wions Loenestein allereerst, dan Schaapherder, naast Van Lennep's Pleegzoon en Suos, met Droat's Htrmingard en Pestilentie allén eep Letterkunde vormen, door die van niet n eenig volk geëvensanl, verre boven Walter Seott'a, Spindler's, Victor Hngo's, d'Azeglio'a meesterstukken zelfs eng. Geschiclttc der DeutscJien Kunst, mit zahlreichen IHustrationen im Text.TafeJn und Farbendrucken. Berlin, G. Grotescbe Verlagsbuchhandlung, 1885. Dïuck von Pischer und Wittig, in Leipzig. In 24 aflev. in fo. tot/1.50. Ref. hoeft in het nummer van 19 Juli 1.1. van dit WeeJ&lad, bl. 5, bovengenoemd werk uitvoerig besproken en geschetst. Sedert dien tyd zijn er weder drie afleveringen van verschenen, welke voor de iwee eerste niet behoeven onder te doen. Zij bevatten het ver volg der geschiedenis van de bouwkunst en van die der Plastik", die, gelijk wij gezien hebben, dóór een overzicht der ontwikkeling van 't ivoorsnijden geopend'is. Wij leeren van de geschiedenis der bouw kunst bier den bloeitijd van den romaanschen stijl en den overgang tot de gothische kunst kennen. De ivoorsnij- en beeldhouwkunst vinden wij hier in den dienst der gothische bouwkunst, en in haren tweeden bloeitijd (1450?1530) behan deld. Daartoe zijn 18 groote chromolithographische en andere afbeeldin gen gegeven en 80 illustratiën van belang in den tekst opgenomen. In de derde aflevering, waarin de geschiedenis der bouwkunst wordt voortgezet, ontmoeten wij b. v. op aanschouwelijke wfl'ze de drie hoofdbeelden der groote kerken van Maintz, Spiers en Worms ter vergelijking ne vens elkander gesteld, en in ft algemeen, meer dan in de eerste aflevering voorbeelden uit a 11 e d e e l e n van Duitschland bijeengebracht In de 5e aflevering, die de derde vervolgt, vinden wjj o.a. hoogst merkwaardige overgeblevene brokstukken afgebeeld van bet prachtig keizerpaleis van Frederik Barbarossa te Gelnhausen, aan de Kinzig in 't groothertogdom Baden! Dit paleis werd in den dertigjarigen oorlog door de Zweden verwoest, In de vierde aflevering, die de geschiedenis der andere kunsten voortzet, zien wij o. a. eene merkwaardige afbeel-iing van Enrydice met Orpheus, die zijne omgeving betoovert 'door het bespelen van een klein s t r ij k instrument (!) (een brons-relief', uit het museum van Berlijn, waarvan de kunstenaar P. Viseher heet.) Doch dit behoort reeds tct den vervaltgd 4er 15e eeuw. K, . ^., f?'

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl