De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 8 november pagina 3

8 november 1885 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 437 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Bergsma ?" riep ik verbaasd, wat heeft die met de zaak te maken ?" Was die niet wethouder in 1880? Heeft die niet een plaatsje bij de Imprial veroverd? Hoort eens, als Amsterdam het proces verliest Ik holde op een drafje weg, want ik kon niet langer naar de onheb belijkheden van den man hooren, die op zoo lichtvaardige en oneerbiedige wgze over hooggeplaatste persoonlijkheden sprak en, tot mijn leedwezen. bij eenige nieuwsgierigen bijval vond. Nog wel twee uur lang bleef ik uit myn humeur, maar ik knapte weder op, toen ik bemerkte, dat ik des avonds bij een vetkaars meest zitten, hetgeen mij tot veel danbaarheid jegens de mannen stemde, die steeds met zooveel ijver en kracht voor de belangen der burgerij opkomen en waken. Myn goede, luim werd er nog beter op, toen ik, in mijn arastoel bij een knappend vuur gezeten, aan de week vol kunstgenot dacht, die ik achter den rug had. Ik had Beethoven'a Fidelio" gehoord, de schildere-tentoonstelling in Arti bewonderd en bij Van Lier de Lijfrente" zien opvoeren; dat was eene zonderlinge combinatie, die mij aan het woord deed denken: du . sublime au ridicule, en hetgeen daar verder volgt, dat men echter volstrekt niet in kwaden zin moet opvatten. Over de lijfrente" praat ik niet, want ik 2ou er voor geen geld van de wereld iets kwaads van willen zeggen, daar ik veel te hartelyk ge lachen heb; ik stip enkel aan dat de heer Bigot zoo ontzettend grappig was dat ik nn en dan benauwd over den man werd en dat ik heel blijde was, dat ik Jan Aquarius niet bij mij had, want de fonkelende oogjes van juffrouw Kiehl hadden de gemoedsrust van den jongen, die op merk waardig jeugdigen leeftijd het schoone geslacht reeds begint te huldigen, zeker voor eeuigen tijd gestoord. En, Arti ?. Ik las iii dit blad eene satirieke beschouwing over de ge houden tentoonstelling, die mij zeer deed, dat wil zeggen, die be schouwing. Ik houd niet van satire en ben het met Aquavius eens dat die tot niets nut is, dat wil al weder zeggen, de satire. Zeg precies zooals je het meent", zeggen wij beiden, wij doen dat en bevinden ons er goed bij. Men lette maar eens op dat Aquarius in zijne geschriften altijd ronduit zijne opinie zegt; stoutigheden en hatelijkheden tapt hij nooit zelf en dat doen altijd anderen. Maar, pour revonir a nos montons, of in dit geval de scHlderijen; ik heb kloeke, ferme doeken gezien; er waren ook wel aanwezig die mg minder gelukt toeschenen, maar, jongens, ik heb toch Wel eens oleographieön gezien die een boel minder waren. Met weemoed staarde ik naar het bosje uien, dat in het vorig weekblad zoozeer gesmaad werd; ik vond ze zóó natuurlijk dat de tranen roe in de oogen schoten en ik al de poëzie snapte die in het tai'ereel school. Ik begrijp wel dat sommigen hierover zullen lachen, maar ik vraag verontwaardigd: Schuilt er in een ui geen poëzie ?" , Ik liep een tijd tong achter een kunstkenner aan, om diens opinie te hooren, maar, 't was zonderling, alles wat die man mooi vond kon mij aiet behagen en het omgekeerde was ook het geval. Hij maakte mij heel ooos toen hij, voor eene kudde schapen staande, over Schuim vanadvo, caten-borrel" sprak; ik had dadelijk begrepen dat de beesten in de sneeuw rondliepen. Toeu hij ook herhaaldelijk over waa en porselein begon te praten, liet ik hem loopen en vervolgde alleen mijn weg. Bewonderend heb ik naar het portret van een joagmensch in tamelijk geehiffoneerde kleeding, met onopgemaakt haar en de rechterhand in den rechterbroekzak, getuurd. Is dat dia Vliegend-blad-jongen niet van de internationale ten toonstelling van 1883, maar nu zonder pet? Ik heb reeds te veel gepraat en daarom vertel ik maar met weinig woorden, dat het mij zeer verbaasde don Stads-schouwburg bij de op voering van Fidelio" zoo vol te zien. Dat is bij opera's meestentijds het geval, hoorde ik, maar als de Vereeniging het Nederlandsen Tooneel" speelt, is dat volstrekt niet altijd het geval. Ik zag keurige toiletten en voor den Schouwburg ontwaarde ik tal van rijtuigen, twee zaken die, op hollandsche" avonden, ook nogal eens door afwezigheid schitteren. Is het bijzonder chic om naar de opera te gaan? Of steekt er wat an ders achter ? Wie verschaft me eens licht ? Minder chic vond ik het dat velen, geruimen tjjd vóór de voorstelling was afgeloopen, de rijtuigen lieten voorkomen en wegreden ...» AbscneulicDer, wo eilst du hin ?" riep'ik ze na. Duivekaters, zon men dat die lui ook niet kunnen toezingen, wan neer zij altijd naar de opera en zelden naar de hollandsche voorstellin gen trekken? Hoogachtend, mjjnheer de Redacteur, UEd. I>w. Dienaar, Sagittarius. K U N S T. EEN TOONEELSTUK,TE AMSTERDAM VERTAALD EN VERTOOND, EN EEN ANDER, HIER GESCHREVEN. De Lijfrente, door Von Moser. Gevaarlyk spel, door H. Th. Boden. Die aenden wegh timmert, lijdt veel berichts." Ik heb hier onlangs de meening uitgesproken en verdedigd, dat Hamlet s waanzin niet voor gewend was, maar het gevolg der overspanning zijner zenuwen, bij de verschijning van zyn geliefden en betreurden vader. Die meening is niet weerlegd, maar men heeft wel beweerd, dat Barnay ze niet deelde en bij die gelegenheid verhaald, dat deze groote akteur, in het 5e tooneel van het Eerste bedrijf, als een zijner medestanders de bede slaakt: De Hemel bescherme hem", daarop andwoordde: Zoo zij het!" ea dat dit in het stok niet voorkwam. Ik heb daarop de plaats naauwkeutig aan gewezen, waar het te lezen stond; maar van andere zijde is hiertegen ingebracht, dat niet Hamlet, maar Harcellus die woorden uitsprak. Later heeft gebleken, dat in sommige uitgaven de eene lezing, in sommige de andere gegeven werd. Na dat de Heer Loffelt, op zijn bekenden hoffelijken toon, gezegd had, wat hem van de waarde dier edities dacht, ont ving ik een schrijven van den schranderen Dante- en Shakespeare-vertolker, den Heer A. S. Kok, uit Breda, dat, naar ik meen, in ruimeren kring verdient bekend te worden. [Het gold de vraag,] aan wien So ba it!" moet worden toegekend, aan Hamlet of aan Marceüus. De zaak is deze, dat de toekenning aan Hamlet voorkomt in de vijf quarto's gedurende het leven des dichters uitgekomen. De allereerste uit gave van 1603, de onvolkomen afdruk, heeft de woorden in het geheel niet. De folios van 1623 en de volgende kennen den uitroep toe aan Marcélltts. De Cambridge-editie, wier tekst het hoogste vertrouwen verdient, volgt de quarto's, gelijk trouwens de meeste editiën van beteekenis. Tgchischwitz staat er in zijne uitgave opzettelijk bij stil en wil ttit den samenhang van Hamlets gedachtenloop besluiten, dat de woorden Hamlet toebehooren. Ook Schlegel volgt in zyno vertaling de quarto's. Onder de nieuwe uitgevers, die vertromven[verdienen, heeft Staunton den naam Marcellns als spreker, terwijl Knight er nog bijvoegt: within. Waarschijnlijk heeft de editie van Enight wel de meeste aanleiding ga geven van de quarto's af te wijken; deze editie toch is in Engeland zeer populair. De Cambridge-editie staat er echter in gezag verre boven. De afwijkingen van folio's en quarto's nagaande, zou ik zeer beslist voor de toekenning aan Hamlet zijn, wat bovendien zeer goed uit den gedachtenloop te verklaren is." Ik ben den Heer Kok zeer erkentelijk voor het licht, door hem in hel vraagstuk ontstoken. De eerste volzin van dit mijn artikel kon ook uitnemend als motto dienen bij een ander, geen engelsch, maar een duitsch geval. De vorige week paste ik op een paar onzer tooneelspelers het bekende gezegde toe: Sie haben ihren Fleiss gethan". Een meer welgezind dan deskundig lezer van het Weekblad schrijit mij daarover, en, meenend dat ik dien volzin gomaakt had, zegt hij, dat het geen Duitsch is, dat ik heb willen zeggen: Sie haben mit Fleiss das ihrige gethan". Aan deze goedhartige te-recht-wijzing voegt daarop de brave man den raad toe: Schuster, bleib bei deiner Leiste!" De raad is uitmuntend, en ik had hem in toepassing gebracht, want het gezegde is aan de kunsthistorio ontleend: het is van ALBKICCHT DÜREE! Als de geleerde Frankforter, die mij in der tijd met het Duitsch gemeenzaam maakte, zich in zijne vier Bretter und zwei Brettchen" heeft omgekeerd, toen zijn leerling op die wijze werd bejegend, kon hij nu zijne gemakkelijker pozitie weer hernemen. Hier en daar leed mijne gevoeligheid voor het Duitsche taaleigen nog last bij de voorstelling van Gustav von Mosers onder den titel DeL\jfrente" door den Heer Bigot vertaald Lustspiel". Ik heb o.a. de uitdruk king Leef wel" gehoord en een zeker getal 2e-naamvals-vormen, die in den hollandschen gcsprektoon niet thnishooren. Het stuk is, naar het program ons leert, op alle Theaters in Duitschland met uitbundig succes opgevoerd". Niet ten onrechte heeft Mr. J. N. van Hall, bij de behandeling van Daniel Rochat" aangetoond, wat groot verschil in opvatting en waardeering tusschen ons en onze nabuurvolken kan bestaan. Ofschoon het stuk alleraardigst gespeeld werd, was het succes in de Arastelstraat maar raatis;. Pa?;7cen deed het stuk niet. Dat het orchest tusschen de bedrijven muziekstukken uitvoerde, waarbij weinig aan do stemming gedacht werd, waarin zich het publiek bevond, was minder euvel te duiden, dan dat dit zelfde bij de voorstellingen van Barnay plaats had, toen hij de wevlien van Shakespeare en Dumas' Kean" speelde. De Lijfrente" brengt ons in geen stemming. De hoofdpersonen zijn de brave Heeren Schmoll en Kratser, direkteuren van een voorschotbank, die- elkander (hoewel vennoten) telkens een vlieg pogen af te vangen en een boekhouder hebben, die honger lijdt. De jonge Georg Hartwig, die 15.000 mark inkomen heeft van een lijf rente, doet aanzoek om de hand van Jenny Körner, eene mooye rente niersdochter, die hom door den vader geweigerd wordt, om dat hij een leêglooper is en geen 2.000.000 bezit. Daarop verkoopt Georg zijn lijfrente aan Schmoll, dia daarom groot balang er bij heeft, dat de jonkman in 't leven blijft. Krateer, die het geval mogelijk acht, dat Georg vroeg sterft, laat hem, buiten zijn voorkennis, in een levensverzekering inschrijven, waaraan het voordeel verbonden is, dat, bij de dood van Georg, 100.000 m. aan Kratser wordt uitbetaald. Georg associeert zich met een vindingrijken en veêrkrachtigen smitsknecht, die een nieuwe soort van naaima chines in exploitatie wil brengen. Door bemiddeling van Kratzcr koopen zij, veel te duur, een stuk bouwgrond van den Heer Körner. Zij slagen niet. Zelfs moet de inboedel van Georg bij exokutie verkocht worden (ofschoon hij het land nog in bezit heeft). Georg wordt nu smitsknecht bij Wilhelm Stockcl, zijn gewezen vennoot, die een smederijtjen opgezet heeft. Als de Heer Körner ziet, hoe moedig en volhardend Georg zijn wenken heeft opgevolgd, koopt hij voor de zelfde groote som het stuk bouwgrond te-rug en geeft zijn dochter aan den bekeerden leêglooper. Willi. Stockel, een aardige type, een vindingrijke driftkop, een Groliian, met een goed gemoed, trouwt met een meisjen van zijn keus. het naaistertjen Geertruida, dat bij afwisseling door de akteurs met den familie naam van Kalmus en van Kronau werd aangeduid. Er komen vrij wat grappen in het stuk voor en vooral de Heer Bigot, die de dankbare rol van den hongerlijdenclen boekhouder Zippe vervult, wist ze goed te doen uitkomen. Het in de teekening best geslaagde charakter is dat van den smit-werktuigkundige Stoc&el, die door den Heer Lageman, met veel sloeci en vlugheid vertegenwoordigd werd. Een font in het stuk is o.a. dat het publiek, waarvoor zulke blijspelen bisonder bestemd zijn, niet genoeg weet van lijfrenten en levensverzekeringen, Offl de aardige toespelingen hierop te kunnen vatten.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl