Historisch Archief 1877-1940
No. 437
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Bergsma ?" riep ik verbaasd, wat heeft die met de zaak te maken ?"
Was die niet wethouder in 1880? Heeft die niet een plaatsje bij de
Imprial veroverd? Hoort eens, als Amsterdam het proces verliest
Ik holde op een drafje weg, want ik kon niet langer naar de onheb
belijkheden van den man hooren, die op zoo lichtvaardige en oneerbiedige
wgze over hooggeplaatste persoonlijkheden sprak en, tot mijn leedwezen.
bij eenige nieuwsgierigen bijval vond. Nog wel twee uur lang bleef ik uit
myn humeur, maar ik knapte weder op, toen ik bemerkte, dat ik des
avonds bij een vetkaars meest zitten, hetgeen mij tot veel danbaarheid
jegens de mannen stemde, die steeds met zooveel ijver en kracht voor de
belangen der burgerij opkomen en waken.
Myn goede, luim werd er nog beter op, toen ik, in mijn arastoel bij een
knappend vuur gezeten, aan de week vol kunstgenot dacht, die ik achter
den rug had.
Ik had Beethoven'a Fidelio" gehoord, de schildere-tentoonstelling in
Arti bewonderd en bij Van Lier de Lijfrente" zien opvoeren; dat was
eene zonderlinge combinatie, die mij aan het woord deed denken: du
. sublime au ridicule, en hetgeen daar verder volgt, dat men echter volstrekt
niet in kwaden zin moet opvatten.
Over de lijfrente" praat ik niet, want ik 2ou er voor geen geld van
de wereld iets kwaads van willen zeggen, daar ik veel te hartelyk ge
lachen heb; ik stip enkel aan dat de heer Bigot zoo ontzettend grappig
was dat ik nn en dan benauwd over den man werd en dat ik heel blijde
was, dat ik Jan Aquarius niet bij mij had, want de fonkelende oogjes
van juffrouw Kiehl hadden de gemoedsrust van den jongen, die op merk
waardig jeugdigen leeftijd het schoone geslacht reeds begint te huldigen,
zeker voor eeuigen tijd gestoord.
En, Arti ?. Ik las iii dit blad eene satirieke beschouwing over de ge
houden tentoonstelling, die mij zeer deed, dat wil zeggen, die be
schouwing. Ik houd niet van satire en ben het met Aquavius eens dat
die tot niets nut is, dat wil al weder zeggen, de satire. Zeg precies
zooals je het meent", zeggen wij beiden, wij doen dat en bevinden ons
er goed bij. Men lette maar eens op dat Aquarius in zijne geschriften altijd
ronduit zijne opinie zegt; stoutigheden en hatelijkheden tapt hij nooit
zelf en dat doen altijd anderen.
Maar, pour revonir a nos montons, of in dit geval de scHlderijen; ik
heb kloeke, ferme doeken gezien; er waren ook wel aanwezig die mg
minder gelukt toeschenen, maar, jongens, ik heb toch Wel eens
oleographieön gezien die een boel minder waren. Met weemoed staarde ik naar
het bosje uien, dat in het vorig weekblad zoozeer gesmaad werd; ik
vond ze zóó natuurlijk dat de tranen roe in de oogen schoten en ik al
de poëzie snapte die in het tai'ereel school. Ik begrijp wel dat sommigen
hierover zullen lachen, maar ik vraag verontwaardigd:
Schuilt er in een ui geen poëzie ?"
, Ik liep een tijd tong achter een kunstkenner aan, om diens opinie te
hooren, maar, 't was zonderling, alles wat die man mooi vond kon mij
aiet behagen en het omgekeerde was ook het geval. Hij maakte mij heel
ooos toen hij, voor eene kudde schapen staande, over Schuim
vanadvo, caten-borrel" sprak; ik had dadelijk begrepen dat de beesten in de sneeuw
rondliepen. Toeu hij ook herhaaldelijk over waa en porselein begon te
praten, liet ik hem loopen en vervolgde alleen mijn weg. Bewonderend
heb ik naar het portret van een joagmensch in tamelijk geehiffoneerde
kleeding, met onopgemaakt haar en de rechterhand in den rechterbroekzak,
getuurd. Is dat dia Vliegend-blad-jongen niet van de internationale ten
toonstelling van 1883, maar nu zonder pet?
Ik heb reeds te veel gepraat en daarom vertel ik maar met weinig
woorden, dat het mij zeer verbaasde don Stads-schouwburg bij de op
voering van Fidelio" zoo vol te zien. Dat is bij opera's meestentijds
het geval, hoorde ik, maar als de Vereeniging het Nederlandsen Tooneel"
speelt, is dat volstrekt niet altijd het geval. Ik zag keurige toiletten en
voor den Schouwburg ontwaarde ik tal van rijtuigen, twee zaken die, op
hollandsche" avonden, ook nogal eens door afwezigheid schitteren.
Is het bijzonder chic om naar de opera te gaan? Of steekt er wat an
ders achter ? Wie verschaft me eens licht ?
Minder chic vond ik het dat velen, geruimen tjjd vóór de voorstelling
was afgeloopen, de rijtuigen lieten voorkomen en wegreden ...»
AbscneulicDer, wo eilst du hin ?"
riep'ik ze na.
Duivekaters, zon men dat die lui ook niet kunnen toezingen, wan
neer zij altijd naar de opera en zelden naar de hollandsche voorstellin
gen trekken?
Hoogachtend, mjjnheer de Redacteur,
UEd. I>w. Dienaar,
Sagittarius.
K U N S T.
EEN TOONEELSTUK,TE AMSTERDAM VERTAALD EN VERTOOND,
EN EEN ANDER, HIER GESCHREVEN.
De Lijfrente, door Von Moser.
Gevaarlyk spel, door H. Th. Boden.
Die aenden wegh timmert, lijdt veel berichts." Ik heb hier onlangs
de meening uitgesproken en verdedigd, dat Hamlet s waanzin niet voor
gewend was, maar het gevolg der overspanning zijner zenuwen, bij de
verschijning van zyn geliefden en betreurden vader. Die meening is niet
weerlegd, maar men heeft wel beweerd, dat Barnay ze niet deelde en bij
die gelegenheid verhaald, dat deze groote akteur, in het 5e tooneel van
het Eerste bedrijf, als een zijner medestanders de bede slaakt: De
Hemel bescherme hem", daarop andwoordde: Zoo zij het!" ea dat dit
in het stok niet voorkwam. Ik heb daarop de plaats naauwkeutig aan
gewezen, waar het te lezen stond; maar van andere zijde is hiertegen
ingebracht, dat niet Hamlet, maar Harcellus die woorden uitsprak. Later
heeft gebleken, dat in sommige uitgaven de eene lezing, in sommige de
andere gegeven werd. Na dat de Heer Loffelt, op zijn bekenden
hoffelijken toon, gezegd had, wat hem van de waarde dier edities dacht, ont
ving ik een schrijven van den schranderen Dante- en
Shakespeare-vertolker, den Heer A. S. Kok, uit Breda, dat, naar ik meen, in ruimeren
kring verdient bekend te worden.
[Het gold de vraag,] aan wien
So ba it!"
moet worden toegekend, aan Hamlet of aan Marceüus.
De zaak is deze, dat de toekenning aan Hamlet voorkomt in de vijf
quarto's gedurende het leven des dichters uitgekomen. De allereerste uit
gave van 1603, de onvolkomen afdruk, heeft de woorden in het geheel
niet.
De folios van 1623 en de volgende kennen den uitroep toe aan Marcélltts.
De Cambridge-editie, wier tekst het hoogste vertrouwen verdient, volgt
de quarto's, gelijk trouwens de meeste editiën van beteekenis. Tgchischwitz
staat er in zijne uitgave opzettelijk bij stil en wil ttit den samenhang
van Hamlets gedachtenloop besluiten, dat de woorden Hamlet toebehooren.
Ook Schlegel volgt in zyno vertaling de quarto's.
Onder de nieuwe uitgevers, die vertromven[verdienen, heeft Staunton den
naam Marcellns als spreker, terwijl Knight er nog bijvoegt: within.
Waarschijnlijk heeft de editie van Enight wel de meeste aanleiding ga
geven van de quarto's af te wijken; deze editie toch is in Engeland zeer
populair. De Cambridge-editie staat er echter in gezag verre boven.
De afwijkingen van folio's en quarto's nagaande, zou ik zeer beslist
voor de toekenning aan Hamlet zijn, wat bovendien zeer goed uit den
gedachtenloop te verklaren is."
Ik ben den Heer Kok zeer erkentelijk voor het licht, door hem in hel
vraagstuk ontstoken.
De eerste volzin van dit mijn artikel kon ook uitnemend als motto
dienen bij een ander, geen engelsch, maar een duitsch geval.
De vorige week paste ik op een paar onzer tooneelspelers het bekende
gezegde toe: Sie haben ihren Fleiss gethan". Een meer welgezind dan
deskundig lezer van het Weekblad schrijit mij daarover, en, meenend
dat ik dien volzin gomaakt had, zegt hij, dat het geen Duitsch is, dat ik
heb willen zeggen: Sie haben mit Fleiss das ihrige gethan". Aan deze
goedhartige te-recht-wijzing voegt daarop de brave man den raad toe:
Schuster, bleib bei deiner Leiste!" De raad is uitmuntend, en ik had
hem in toepassing gebracht, want het gezegde is aan de kunsthistorio
ontleend: het is van ALBKICCHT DÜREE! Als de geleerde Frankforter, die
mij in der tijd met het Duitsch gemeenzaam maakte, zich in zijne vier
Bretter und zwei Brettchen" heeft omgekeerd, toen zijn leerling op die
wijze werd bejegend, kon hij nu zijne gemakkelijker pozitie weer hernemen.
Hier en daar leed mijne gevoeligheid voor het Duitsche taaleigen nog
last bij de voorstelling van Gustav von Mosers onder den titel
DeL\jfrente" door den Heer Bigot vertaald Lustspiel". Ik heb o.a. de uitdruk
king Leef wel" gehoord en een zeker getal 2e-naamvals-vormen, die in
den hollandschen gcsprektoon niet thnishooren.
Het stuk is, naar het program ons leert, op alle Theaters in
Duitschland met uitbundig succes opgevoerd". Niet ten onrechte heeft Mr. J. N.
van Hall, bij de behandeling van Daniel Rochat" aangetoond, wat groot
verschil in opvatting en waardeering tusschen ons en onze nabuurvolken
kan bestaan.
Ofschoon het stuk alleraardigst gespeeld werd, was het succes in de
Arastelstraat maar raatis;. Pa?;7cen deed het stuk niet. Dat het orchest
tusschen de bedrijven muziekstukken uitvoerde, waarbij weinig aan do
stemming gedacht werd, waarin zich het publiek bevond, was minder
euvel te duiden, dan dat dit zelfde bij de voorstellingen van Barnay
plaats had, toen hij de wevlien van Shakespeare en Dumas' Kean"
speelde. De Lijfrente" brengt ons in geen stemming.
De hoofdpersonen zijn de brave Heeren Schmoll en Kratser, direkteuren
van een voorschotbank, die- elkander (hoewel vennoten) telkens een
vlieg pogen af te vangen en een boekhouder hebben, die honger lijdt.
De jonge Georg Hartwig, die 15.000 mark inkomen heeft van een lijf
rente, doet aanzoek om de hand van Jenny Körner, eene mooye rente
niersdochter, die hom door den vader geweigerd wordt, om dat hij een
leêglooper is en geen 2.000.000 bezit. Daarop verkoopt Georg zijn lijfrente
aan Schmoll, dia daarom groot balang er bij heeft, dat de jonkman in
't leven blijft. Krateer, die het geval mogelijk acht, dat Georg vroeg sterft,
laat hem, buiten zijn voorkennis, in een levensverzekering inschrijven,
waaraan het voordeel verbonden is, dat, bij de dood van Georg, 100.000
m. aan Kratser wordt uitbetaald. Georg associeert zich met een
vindingrijken en veêrkrachtigen smitsknecht, die een nieuwe soort van naaima
chines in exploitatie wil brengen. Door bemiddeling van Kratzcr koopen
zij, veel te duur, een stuk bouwgrond van den Heer Körner. Zij slagen
niet. Zelfs moet de inboedel van Georg bij exokutie verkocht worden
(ofschoon hij het land nog in bezit heeft). Georg wordt nu smitsknecht
bij Wilhelm Stockcl, zijn gewezen vennoot, die een smederijtjen opgezet
heeft. Als de Heer Körner ziet, hoe moedig en volhardend Georg zijn
wenken heeft opgevolgd, koopt hij voor de zelfde groote som het stuk
bouwgrond te-rug en geeft zijn dochter aan den bekeerden leêglooper.
Willi. Stockel, een aardige type, een vindingrijke driftkop, een Groliian,
met een goed gemoed, trouwt met een meisjen van zijn keus. het
naaistertjen Geertruida, dat bij afwisseling door de akteurs met den familie
naam van Kalmus en van Kronau werd aangeduid.
Er komen vrij wat grappen in het stuk voor en vooral de Heer Bigot,
die de dankbare rol van den hongerlijdenclen boekhouder Zippe vervult,
wist ze goed te doen uitkomen. Het in de teekening best geslaagde
charakter is dat van den smit-werktuigkundige Stoc&el, die door den Heer
Lageman, met veel sloeci en vlugheid vertegenwoordigd werd. Een font
in het stuk is o.a. dat het publiek, waarvoor zulke blijspelen bisonder
bestemd zijn, niet genoeg weet van lijfrenten en levensverzekeringen, Offl
de aardige toespelingen hierop te kunnen vatten.