Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, \V EEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 437.
l
tr
yl
niet maar eeuig naakt te leveren, gelijk dit bij een zittend jong meisjen
te bestudeereu valt, maar deze keus dienstbaar te maken aan.de
uitdruk? king, de syrnbolizeering eener gedachte. Ik mag natuurlijk den schilder niet
, verdenken, bjj wijze van studie dit meisjen, met haren weinig intelligen^en
blik, geschilderd ie hebben, en slechts naderhand er op verdacht te zijn
geweest er een naam aan te geven. Gold het slechts een naam dan
mocht men in beraad staan, of men haar Marie of Na zou noemen: maar
hét gold hier de aanduiding vau een charakter, de meêdeeling eener lei
dende gedachte, de prsecizeering van een vruchtbaar idee. Eer men een
schildering als de hier bedoelde ontwerpt, de vormen, de kompozitie bepaalt,
ismen het met zich-zelf eens, wat men makou wil. INNOCENTIA! Daar zit
die ontkleede arme meid, van voren gezien; niet uit voegzaamheid opge
trokken kniën, kijkt ze, mot een goedig gezicht, een weinig hébétée, u
aan, laat haar armen zijwaards afhangen (de linker vooral is en treurig
misdeelde), en wordt toch bedoeld, zoo-als het een Deugd past, op een
soort van thróon te zitten. Achter haar heeft ze een roodo draperie, onder
haar voeten eenig lijnwaad, op zij en op den vloer macht van witte lelies.
Meent de schilder, al is het vlcosch nóg zoo goed van kleur en behan
deling, dat, om alleen maar een -paar koloristen te noemen, Tiziaan of
' ? Tintoretto vrede zouden hebben met zulke verregaande door-elkaar-warring
van het symbolische en het vulgaire?
Ik verklaar mij gaarne een voorstander van het streven om de ideali
teit, hoe .langer hoe meer en hoe levendiger hoe liever, van de realiteit te
doordriogen. Duizend maal liever had ik de zij het dan wat vleezjge Godin
nen van Rübéns geschilderd, dan dédroog-aïlegorisclïo van Laires.se, maar
' elke sfeer van ideën en intentiën heeft toch hare eigen wetten, hare
eigenaardigheden: en als men eene allegorie wil bezielen en werkelijk wil
doen tintelen van leven, dan is er toch een keus van edele lijnen, een keus
van gebaar en stand, die past aaneen Deugd, een Nymf, een Godin,
? en die niet even goed zou kunnen dienen, om te verhalen, als het meisjen
werd aangekleed, hoe zy laatst zat
? by Saarlja,
Onze oude goede baker,
' ; Die apreulijens lian vertoHen."
Het doet m\j zeer leed, dat ik deze allegorische schilderij niet anders
bepordeelen kan: maar het.geldt hier een hoofdbeginsel; het geldt hier
: de goede smaak; het bepalen der grenzen tusaehen twes genres. Eenig
nadenken zal den Heer v. d. W. van de rechtmatigheid mijner bedenkingen
: , overtuigen. Zijne andere schilderij, No. 258, Een groot geheim" zondigt
Biet tegen de over-een-stemming, die tusschen het denkbeeld en de voor
dracht behoort te bestaan. Het zyn twee arme kinderen, een ouder meiajen
Cin een zusjen, tussehen wie dat geheim" verhandeld wordt liet stuk
? heeft weer groote verdiensten van uitvoering, maar dertig jaar geleden,
zou men gevonden hebben, dat het in een vuil kleuren-gamma geschil
derd was. Had men ongelijk? Is de Heer van der Waay de Venetianen
en den grooten Veronees en die andere Zuiderlingen gaan beoefenen, om
Ons zulk een somber gekleurd tafereel vóór te zetten ? De kunstenaar
hérinuere zich dat noblesse oblige en zyne antecedenten hem behooren te
nopen ons meer verkwikkende vruchten van zijn rijp talent voor te zetten.
Zit het in de lucht, dat dit jaar vele schilders min opgewekte stemmingen
in hun werk aanschouwelijk hebben gemaakt?
De vriend van Van der Waay, de Heer Witkamp, levert insgelijks twee
tafereelen: eene Artiste, gehuld in halven toon, zittend in haar atelier,
een stut,, dat als portret misschien de verdienste der gel jjkenis heef t: maar
waarom die onbehaaglijke verlichting?
Van de distinktie, die de vryere kompozities des Hoeren Witkamp steeds
kenmerkte (wg hebben er hier in No. 213 nog een getuigenis voor) is ook
in dit doek weinig te bespeuren. Veel meer behaagt mij No. 263
TerugTccer van de markt: een kinderjuffor (?), die een paar bloempotten naar
huis'draagt: een lieve profielfiguur van goede teekening en behandeling
en harmonietch van kleur. Alleen vraagt men zich af: wat wordt er met
dien achtergrond bedoeld? Zijjn die kleuren en hunne wijze om ze op doek
te brengen eenvoudig een andwoord op de vraag: wat zou het beste doe»,
achter dit fignurtjen? Mag dat? ? Gaat dat aau?
'"Men heeft zich in de laatste iaren aangewend met zekere geringschat
ting op Gallait neer te zien. Maar zet u nog eens eenoogenblik voor zijn
r?l4ken van Egmont en Hoorn". Ziet daar die broeders van het
Schuttengüd. Heeft de meester gewaagd, welke kleur van muur of schot of
dra.porie moet achter die voorste mannen komen, om er niet aan te schaden?
Neen, hjj heeft ze geattroepeerd, Zy staan op en voor malkaar. Tusschen
de openingen, onder de koppen door, ziet men weer andere koppen.
Schaadt dit aan de voorste? In 't minste niet. Hoe is de schilder aan zijn
effekt gekomen? Daartoe ga men te rade bij de meesters, en bij
hun«lier meesteres: de natuur.
, .Men moet mg ten goede honden, als ik mij .nu en dan veroorloof be
ginselen te ontwikkelen, en daartoe aanleiding neem uit
ten-toon-stellingén?dat ik dan de bekwaamste kunstenaars, en die ik de meeste achting
toedraag, eerder ga bestudeeren dan de middelmatigen.
Ons vaderland mag met gerustheid van de Heeren van der Waay en
Witkamp nog groote verwachtingen koesteren.
l'Nov.'85. Alb. Th.
ARTI.
Leekepraatjens.
II.
Lairesse zegt in zyn Groot Schilderboek", ter plaatse waar hy de stil
levens behandelt: Behalve deze genoemde zyn 'er noch andere soorten
van Stillevens, die wy voorby zullen gaan, alzo zy geen byzondere
beatekenissen hebben, en te gering, ja niet waardig zyn om in kamers,
zaaien, veel minder in kabinetten van groote en wijze mannen nevens
het voorgestelde te pronken, hoe fraay en natuurlyk zy ook mogen
geschilderd weezen, als doode visschen, kool, wortelen, raapen, uyen,
disfotejen en «dfiro eteekeljge onkruideo,
Elders noemt de ijverige, maar breedsprakige man dergeujke onder
werpen, slegte en gemeene vercieringen".
Hieruit leert raeadus vooreerst, dat er dan toch werkelijk stillevens zijn die
beteekenis hebben en dat deze soort te onderscheiden is in kamer-, zaal*
en kabinet-stillevens; ten tweede, dat het niet alleen van onzen ,tqd il
onbeduidende voortbrengselen te leveren.
Vrage: waar moeten de doekskens gehangen worden diéniet onder
die drie categorieën mét beteekenis te rangschikken zyn. Ik heb
nu alleen nog maar op het oog op vertrekken van kleine mannen en
wier wijsheid minder groot is.
Waar behooren b. v. de gladiolussen thuis, die in Arli zgn binnen ge
smokkeld en dan ook heel ckndestienelijk hoog en in een weinig in 'toog
vallend hoekje zijn opgehangen. xDen keurmeesters komt bij al het bl
kbaar gebrek aan warenkennis dat hen vrees ik ongeschikt zou maken
om als stadskeurmeesters op te treden toch nog eep woord van lof
toe, voor de zorgvuldigheid, waarmede zij overvoering van de markt hebben
voorkomen. Er is maar n bosje van die waar. Maar genoeg om er voor
eerst zijn bekomst van te hebben. Als die steekelige onkruiden" gladiolnssen
zijn weet ik niet wat me meer bevreemdt: de slegtheid en de gemeen
heid van de ... verciering, had 'k bijna gezegd, of de wijsheid die voor
deze ossenbloed-fantasie nog n gastvrij kamertje denkt te vinden.
.Zonder dat nitzicht toch gaat men zyn uren niet zoekbrengen mat
zulk geesteloos werk als het bijeenfutselen van zulke gladiolussen. .Ge
lukkig voor dengeno die er zich aan te buiten gegaan is, zy hangen
in groot.en waardig gezelschap. Wat misschien oorzaak zal zijn dat ze
in leven blijven en dat de maker er niet eens fliak de grondrerfkwast
over heen haalt.
Zoo zag ik een ander stilleven" dot citroenen en druiven moest
voorstellen. Ik zou de keurmeesters van Arti in natura wel eens'die
ineengesloaken druifkens willen voorzetten, gerimpeld als de huid van eea
Hottentot en mooi op weg om rozijn of krent te worden. Ik verwed er
het heelo doekje onder dat zij er geen mond aan zouden zetten.
En dan die oesters ja waarlijk: ze gjn verkocht! Of de arme dieren
onder de doode visschen moeten gerekend worden, waarvan Lairesse
en terecht zulk een afkeer heelt, of dat ze heeten zich nog ans
Dasein su erfrcuen, weet ik niet. Dat kon 'k ook met behulp van m'n
bril niet uitmaken. De kooper zal zich echter daaromtrent bij den
schepper der oesters vóór den koop vergewist hebben en deze zal hem
vast de waarheid wel verteld hebben.
Gemakkelijker is dit uit te maken bij eene portie snoek, die eene
bsoefeuaarster der beeldende ichthyologie de eer waardig keurde om, netjes
liggende op oen schotel, ten voeten uit te worden geconterfeifc.
Om kort te gaan deze vercieringen" zijn voldoende om in de ru
briek stillevens, nog het bestaan van eene onder-rubriek die der keu
kenstillevens te constateeren.
Het is te hopen dat de jury van Arti het volgend jaar dergelijke visch'
achtige kunstuitingen voor kennisgeving aanneemt en..... wat ruimte
zal laten tusschen de schilderijen die byzondere betekenissen" hebben
Jammer, dat een talent als b. v. mej. G. J. van de Sande Bakhuizen
haar kuust ton beste geeft aan een omgevallen mandje met pruimen..
Parbleu, als miju dochter de tuinierderij en de warmoezierdery zal
hebben doorloopen wat nu eenmaal niet anders kan en ze drijft
de manie van de kunst om de kunst zelf," zoo ver van allerlei doode,
saaie, vervelende stillevens met of zonder beteekenis dan te willen
schilderen, dan krygt zij n doorloopende weigering.
Want tegen dien tijd zal ik zorgen in het bestuur van Arti te zitten.
Maar och! laat ik mya toorn |tegen de zwakkere Eekse wat matigen,
zoo lang de heoren der schepping niet voorgaan. Zoolang zij niet toonen
dat zij uit de oogen keken in de wereld, waar zooveel te zien is, en
waar te nemen en te leeren en te gevoelen.
Wat moet men denken van een kunstenaar als Pieter Oyens, die een
gedekte tafel schildert meteen ineengefrommeld servet er op. 'k Ben er zeker
van dat het gemerkt is P. O. of zoo iets, al is het merkje verscholen
in de plooien. Op die tafel staat een bord en een flesch en nog wat. Een
glas geloof 'k, met 't een of ander er in. Nu vraag 'k u. Hoe zoo'nmaa
niet tuureluursch wordt van misschien uren lang op een dergelijke
rommelzoöte zitten kijken; het is me eenvoudig onbegrijpelijk. Ik werd na een
paar minuten kijkens al landerig en het schilderijke is niet .een stuk van
mijn geest, van mijn vleesch en bloed.
Een ander stilleven. Nó. 257 Innocentia (N. van der Waay). Een hoopken
leliën lisrgen her en der, min of meer smaakvol op den grond verspreid.
egen den muur is een bloemenstandaard of een bloemenhouder geplaatst,
voorzien van dezelfde kindorkens van Flora; het zjjn zoo waar
Lis-deFrance.
Is elders bij de bloemen een console geschilderd, blijkbaar om daaraan
wat hoog noodig relief te gevenj, hier doet dienst eene spiernaakte
deern met eene groezelige huidkleur en in eene houding die, wat onbe
holpenheid en naïeven wansmaak betreft, doet denken aan photographieën
van Congo-negers.
Aangenomen nu dat de deern leefde ik verzeker u, ze is opgezet
en dat niet b. v. het vulstroo in de linkerkuit van het object en daarmede
de kuit in quaestie was omhoog gezakt aangenomen dat zij de
deern werkelijk daar op die steenen bank was gaan zitten, zóó als
wij haar daar zien zitten, in die stijve kouwelijke houding wil de
schilder dan dat wezentje met haar zelfbeschuldigende linkerknie doen
doorgaan voor het beeld der onschuld? Wat moeten de Lapsen daar
van zeggen?
En welk een blik! Bij Jupiter; ook het oog dier ongewasschen Indo»
lentia is opgezet.
Intusschen is 't een zegen dat ik hen kan geruststellen door de heilige
verzekering dat de heer v. d. Waay aanvankelijk van plan was een groot
bloemeastuk te zenden naar Arti; dat hy eenmaal begonnen zijnde, geen
kans meer zag gereed te komen; dat hij wilde inzenden; dat hij wetende
dat Arti gemakkelijk is zjju doek vulde, lo met een groot ej»