Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOK NEDERLAND.
No. 439
ti*
f
t
s
daar was. We waren bijzonder nieuwsgierig te weten, hoe iemand zich
van die taak zou kannen kwijten.
War der Plan nicht so verdammt curios
.Man batte Lust ibn herzlich dnmm zn nonnen."
B.
1) Het Is ons niet onbekend, dat in Deo. 1884 door den Inspecteur der Infanterie
een» aanwijzing is verstrekt, om te dezen opzichte een milderen geest in 't leven
te roepen.
D« praotijk heeft geleerd, dat men bij vele korpsen precies deed, of die aanschrij
ving van 16 December '81 niet bestond.
Wat helpen mildere voorschriften, als men ze eenvoudig negeeit of door
eigengemaakte toevoeg«ëlen verlamt?
3) Het hier volgende betreft hoofdzakelijk de Infanterie, ofachoon veel er van ook
op de andere wapens toepasselijk ia. Wij nieenen, dat, met name bij de artillerie,
meer het gebruik bestaat, dat ook hoogere autoriteiten hunne meerdere kennis en
ervaring ten beate geven, om sommige oefeningen Tan den afgcloopen zomer te
bespreken. Toch ligt, ook bij dat wapen, eene ongeveer verplichte voordracht nog
wel eens zwaar in de maag van den patiënt
(Slot volgt).
SCHAAKSPEL.
No. 47
Van Met z'n vieren" te Amsterdam.
ZWART.
411 ?
n »
WIT.
Wit ipeelt voor *n geeft in 3 zetUn mat,
(Wit 9 en Zwart 8 met E. E 3).
OPLOSSING VAN SCHAAKPROBLEEM No. 45.
SB» B 211 D 5 C 4 (l
SI B« F4f E3ofC6-E6
3 B J E 4, of E 8 B 5 mat.
*f » ? S ? .?
a E8-CBf
S A 6 nt O 5 mat.
9 Pd'.?rVtt
S D. D 6 mat.
D s??E 4 (a
06ntC5
T. E 4 t (3
D 5-D 6
(3)
J . . t . . O 6 O 4 f (4
a E a?F 4 11 E. E 4.
S F 7»t O 4 raat.
Z ..... E 3 C 3 (3
ST E6 C7olF4ft E. D 4 of D 6
S D. D 6 of P 7 mat.
(6)
l E 3 nt E S (7
2 D. D 7 f K.sp.ofT.ofEh.dekt
3 D 7 D4 of B5,B.?F7,ofD7nt E6 m&t.
l K. C6ntPd(8
2 D. nt. B 7 f K.?04 ofE6?C 6
3 Eb. B 5 of B 7 nt C 6 mat.
l . . . . . 06 D6ofC5(9
3 E6-C7ofF4ff K.- E 4
3 A 6 C 5 mat.
(9)
1 ? ? ? ? ? . B7ntA6ofC8(10
2 Pd.E-C7ff K.-C5ofD6ofE4
8 B 6 nt C 6 of D.-D 5 mat.
(10)
B 7
O 6 O S (6
K. sp. of 1. dekt
(11)
Speelt anders.
l <
?
INGEZONDEN OPLOSSINGEN.
Juist f 8 no. 45 opgelost door D. te Botterdam: 45 en 46 door Vf v H f B
toet eindatelliog; 48 door Studiosus te Leiden.
Eindstelliug ran J. W. E. D. te Amsterdam: \Vit: K. F 8, T. G l Pd El Tïh
A 7, P. D 2, D 5, E 4 en H 4. Zwart: K. F 6, P. D 6, D 4, E 3 en E S O a «n
H 6. Wit 8, zwart 7 met E F 6. Wit geeft in drie zetten mat. '
Het Probleem van den Jeugdigen Cornelis te Rotterdam
De ware oplossing van dit probleem is aan onze aandacht ontsnapt. Immers btt
I wit Dame op F 7, kan de zwarte Monarch op D 6 zich posteeren en daMdoó? h J
mat op den tweeden zet verijdelen. Vél mooier oplossing beoogde de auteur en deze
is wel degelgk correct. Wij honden de oplossing eene week achter om de aeze
i het genoegen der opsporing niet te benemen.
VADER EN ZOON,
naar het Zweedsch
VAS
ERNST
Daar zat hij in de eenvoudige herberg, met de armen op de
bruingeschilderde tafel en het hoofd in de handen. Thans was hij
zijn doel nabij. Wat nog onlangs oneindig ver af had geschenen,
daarvan was hij nu nog slechts een enkelen nacht, misschien een
halve mijl verwijderd. Hij lette niet op de schamele meubelen,
hij merkte niets van de vochtige lucht, want welbekende
gedaaaten trokken voorbij het oog zijner verbeelding: hij hield
generaalinspectie met het verledene.
Welk een vreemde gewaarwording! Hij, die als onbezorgde
vogel, over land en zee getogen was, vrij en vroolijk, hoewel hij
geen tehuis en geene bloedverwanten bezat; hij, die verwend was
door den stormachtigen bijval der menigte; hij, die zoo vaak 't
gemis had achtergelaten zonder het zelf te gevoelen; bijstond
op het punt zijn vader terug ie zien. Hij wilde zich tegen zijne
borst aanvleien, zoo rustig, dat hij hem in zijne stille smart niet
stoorde, zoo ernstig dat zijn vader gevoelen moest, te worden
verstaan en zoo gelukkig, omdat hij eene herinnering mocht zijn
aan de trouw beweende gade.
Was het niet als zou een zijner liefste sprookjes uit den kin
dertijd nu voor hem verwezenlijkt worden?
Pierre d'Auglars was een zijdefabrikant te Marseille, zooals zijn
vader geweest was en zijn grootvader voor dezen. Als nigkind
had hij alleen den geachten naam der firma geërfd, het oude huis
en het groot vermogen, dat millioenen francs beliep. Hij wasén
gelukskind die Pierre d'Auglars; hij genoot van alles wat het
leven schoon en liefelijk maakt, en hij meende dit met recht te
mogen doen; daarbij was hij niet ondankbaar; hij was tevreden
niet de wereld en met zich zelf.
Pierre d'Auglars had eene pleegzuster, de eenige dochter van
zijn overleden oom, een fijn poppetje, veel jonger dan hij, arm
aan bezittingen, maor rijk aan schoonheid en prachtige goudblonde
lokken. Zij had altijd tegen haren pleegbroeder opgezien als tegen
eene vereeniging van alle manlijke volmaaktheden: hij had bij
haar de plaats van zuster en broeder vervuld; hij was haar steun
geworden nadat de pleegouders waren heengegaan. Zij bezat nie
mand anders in de wereld en zij had hem lief, zoo als zulk een
klein, blauwoogig1, aardig kind beminnen kan; zoo hartelijk en
onschuldig, dat er geen ruimte overbleef voor ijdel genoegen voor
het bevallig persoontje dat haar uit eiken spiegel tegenlachte.
Toen Pierre zijn dertigste jaar bereikt had deed hij zijn nichlje
het voorstel, als zijne vrouw, het oude deftige huis in bezit te
nemen. En het scheen dat het oude huis er-zelf ook plezier in
had, want er ontlook een wereld van zomer en zonneschijn
daarbinnen; het werd licht en vroolijk in de groote sombere
kamers, nu zij daar als meesteres haar vriendelijke scepter zwaaide.
Heloise Aaglars lachte tegen de geheele wereld en de wereld
beantwoordde haren glimlach. Wat wonder, dat zij vol blij ver
trouwen hare armen naar de onbekende toekomst uitstrekte: vóór
haar stond immers een gelukkig leven open?
Pierre was met de beschikkingen der voorzienigheid ten zijnen
opzichte recht tevreden; hij was bereid te erkennen, dat zij geheel
rechtvaardig handelde, en hij was er dankbaar voor. Hij kon in
stille bewondering dat kleine lieve gezichtje, daar vóór hem, be
schouwen, met de blauwe oogen en de kuiltjes in de wangen,
terwijl hij naar die vroolijke, vleiende stem luisterde, die voor
hem nooit iets anders dan klanken der liefde had. Hij kleedde
zijne Heloise in zijde en fluweel, met zoo rijken sleep, als ware
zij eene prinses; hij zou haar hoog boven de hoofden der menigte
hebben willen optillen, opdat men haar mocht bewonderen; hij
zou haar op zijne armen door het leven hebben willen dragen.
Maar helaas! op zekeren dag bracht onze lieve Heer, zelfs zonder
Pierre eens om raad te vragen, eene spaak in het wiel, en wel
geheel onverwachts. Hij nam zijne jonge gade van hem weg, en
schonk hem als vergoeding een zoontje, dat niet eens op zijne
moeder geleek. Pierre, die nu duidelijk inzag, dat hij zich vergist
had, want dat de voorzienigheid hem niet behandelde, zooals hij
verdiende, verklaarde hoonend, dat die voorzienigheid niets anders
is als toeval, en daar dus zijn leven door het toeval bestuurd
werd, mocht hij ook alles cp het toeval laten aankomen.
Nadat hij het graf zijner vrouw met bloemen en tranen bedekt
had, begreep hij, dat hij in de eerste plaats aan zich zelf moest
denken hij was een ongelukkig, verongelijkt raan; hij had
behoefte te vergeten wat achter hem lag; hij moest afleiding hebben.
Zijne bezittingen verkocht hij; de koffers werden gepakt en
Pierre d'Auglars rekende met het verledene af.
De kleine Heloin lag in zijne wieg vroolijk tegen hern te lachen,
toen zijn papa in de kinderkamer kwam om afscheid van hem te
nemen. Hij zag het ventje met een donkeren blik aan; hij was
een onnatuurlijke zoon, die op zulk een oogenblik lachen kon.
Hij bedekte de wiegedeken met banknoten en verdween.
De kloeke arbeidersvrouw, die min hij den kleine was, neuriede
een slaapliedje, terwijl zij de wieg in beweging hield en een traan