Historisch Archief 1877-1940
? DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No/439
?
?H
l
tf
dochters rijk gezegend, raadt de schrijver te bestraffen door de keuze
eener ?fcrouw uit die kringen, waar dezo kwalen aog niet zijn doorge
drongen, of waar mea verstandig genoeg is om tegen dca tijdstroom in
* te durven gaan.
Het kokere Töchtcrschitlwesen moet het ook zwaar ontgelden; laat ons
hopen, dat hij hier wat te donker kleurt. Indien het waar was, dat die
scholen' fdechts Halbbildung beoogden, we zouden met de klaagtonen
tnoetèn instemmen, want wij geven het volmondig toe, dat alle
schijnbe- «chaving eer een vloek dan een zegen moet heeten. Zou ook de
academie, zich soms tevreden stellen met wat men soms scrrijn-ontwikkeling
inoet noemen? Von Hartmann vreest het wel; het dictaten-pennen vindt
in hem. een verwoed tegenstander.. In den regel zijn de handboeken
'iwiter dan de professorale voorlezingen; geen wonder dus, dat de vlijtige
«tudent ze liever bestudeert en het bezoeken der colleges nalaat. Op
lüijn manier zal hij de fout herstellen, die de universiteit begaat, door
totaal d« boekdrukkunst te ignoreeren. Die negatie van de
boekdruk.'kunst' ia den schrijver een doorn in het oog; wanrom toch, zegt hij,
ver. "menigvuldigen de professoren hun dictaten niet door den druk? Als ze
'duit' niét waard zijn, verdienen ze nog minder te worden voorgelezen en
- -als ze genoeg beteekenen, zou de voorafgaande bestudeering van de
samengevattfr leerstof tot de nuttigste en aangenaamste bespreking in de
col.lège-zaal kunnen leiden, waarbij het materiaal door allen op rationeele
«wjjze verwerkt kon worden. De zaak der vaste jaarlijksche college-gelden,
. waardoor ook niet-verplichte vakken beoefend zullen worden, moet door
Von Hl nog worden verdedigd; bij ons is zij reeds buiten quaestie gesteld.
/ Eea tak van wetenschap lijdt tegenwoordig door al te groote
speciali.Me«Bgr» onnoodig te zeggen, dat de schrijver hier de studie der
philosopbie bedoelt.
't Is'-of ze bergwerkers zijn, d'e wis- en natuurkundigen, botanie! en
;:zoölögea, en of ze zonder bepaald plan aan den arbeid zijn getogen en
''daar maar werken in verschillende mijnen en gangen, zich al verder van
elkaar verwijderd, zoodat ten laatste geen meer het kloppen en hameren
;der anderen hoort. Als dit proces nog een eeuw voortduurt fin altijd hst
bijzondere 't algefneene op den achtergrond dringt, zal de Europeesche
?wetenschap verstijfd zijn en een graad van versteening bereiken, waarbij
'die iran het mandarijnendom, het talmudisme en islasmisme evenzeer in
het ^iet zal verzinken, als de boekenscliat dor Chineczcn, Joden en
Maliomedanen bij de bibliotheken onzer achterkkinzoncn.
Onse zqnen reeds worden veel te veel met boeken geplaagd, waaruit
laat zich'anders de toenemende tegenzin der jeugd in de school verklaren?
feen.we,tte,n en maatregelen van hoogcr hand zullen hier helpen volgens
onzen wijsgeer, zoolang de sclioolautoriteiten het bezwaarlijk vinden, orn
BÏephts waarde te hechten aan enkele bepaalde vakken en de andere weg
"te laten uit de school, waarvan de doorslag de verplaatsing in een hoogere
klasse tegenhoudt. De liefde voor tle klassieke oudheid geeft hier deii
philosoof den raad in de pen, om slechts Grieksch en Latijn te laten
gelden op de gymnasia; als iemand aanleg heelt voor de andere vakken
haalt hy het te-kort wel in, heeft, hij de losse van een of ander vak niet,
dan blijft alle verschuiving naar later toch zonder gevolg.
i Ton elotte wil ik nog bij n der artikelen een oogenblik verwijlen:
niet 'bij dat over het BOiunambulismo, dat slechts enne aanvulling is van
Von Hartmann's uitvoerig geschrift over het spiritisme ea ten opzichte
San deze nachtzij der menschelijke natuur front maakt tegen een
overdreven mysticisme; maar bij zijne bespreking van een gevaar, dat onze
maatschappij dreigt door de overdrijving van iets in beginsel eoo goeds
als onze lectuur. Oer Büclier Notli luidt hier het opschrift, waar het
woordje /nood ons een stillen wenk geelt in do richting van zijn
compoeitum watersnood. Met geoorloofden na<ionalen trots wijst de Duitschcr
9P Jiet groote aantal wetenschappelijk toongevende werken, die men te
vergeefs tjp de Fransche en Engelsche boekenmarkt zoekt: maar helaas!
in Duitschland is de koopkracht der natie daaraan niet evenredig.
Ila welgesteldheid en de belangstelling in de wetenschap zijn tot schade
van deze laatste-bij onze buren over den Rijn aan verschillende standen
toebedeeld en zoo houdt de aanschaffing van boeken geen gelijken tred
met de belangstelling. Nu hebben, wel is waar, deze toestanden reeds
laag bestaan, maar voor het tegenwoordige komt er bij, dat het den
beBchaafden aan vrjjen tijd ontbreekt, voor die werken, die een zekere
coneentrati» van den geest eischen. Politieke belargen verdringen meer
daa vroeger die van wetenschap en kunst. Wij verhuizen te vaak en een
te gfóoto böekensehat wordt ons tot last. Meer echter dan dit alles,
werkt de .periodieke litteratuur het aanschaffen van degelijke wetenschap
pelijke werken tegen.
't Z$n krachtige slagen, die von Hartmann hier laat neerkomen op de
groote Dagbladen, wier nomrner van gisteren niet minder wezenloos is
daa de ««eeuw van het vorige jaar" en de week- en maandbladen wenscht
hu ook althans uit de handen onzer jongens en meisjes te houden, om
dat ztf een ze.ker stadium van ontwikkeling veronderstellen en geen ont
brekende vorming aanvullen. Zijn ideaal is, dat ook hij, die den druksten
werkkring heeft, t(jd neme, om persoonlijk neer te dalen tot de bronnen
van bet geestesleven, waaraan de geest der nationale beschaving zich
verfriseht, tot de werken zelf der groote vorschers en denkers en
dichters.
? Ia het niet voor ons ook zaak, naar deze klanken te luisteren ? De
koopluat voor boeken is waarschijnlijk in Nederland ook niet onrustbarend
groot; B$j kan nog aanmerkelijk zich uitbreiden, voordat zelfs onder de
weeldeartikelen op het budget der huisgezinnen eeiie evenredige plaats
voor boeken is ingeruimd. De familiën zijn nog met den vinger aan te
wijzen, waar men een degelijk werk over volkenkunde of populaire be
schouwingen over politieke economie en weerkunde ziet staan naast
Dickens en Eliot, Bret Harte en Schoffel, Paul Heyse en Heine, Sully
PrudhoMine en Taylor, Bosboom-Toussaint en Schimmel, Sainte-Benve en
Simon Gorter, Henri Taine en Stuart Mui. Er gaat toch wezenlijk van
zulke huisgenooten een oneindig weldadigcn geest uit, die het kleingees
tige op de vlucht jaagt en het kieiue doet waarducren, die het grootsche
. of:
of:
leert bewonderen en valsche grootheid tot de juiste proportie leert terug
brengen. Zulk een geest gaat, trots enkele schaduwzijden, ook van deze
schetsen van Eduard von Hartmann uit. F- J« v. U.
Persephone en andere gedichten, door Albert
Verwey. Uitgave van A. Ecissing te 's Hage.
Meent ge een genie te zijn?"
- Ja."
Die onbeschaamdheid is te geniaal om u niet te gelooven."
Eenigszins gelijksoortig mefc het denkbeeld, in deze woorden van
Multatuli weergegeven, is de indruk djen men zich bijna van de letterkundige
persoonlijkheid van Albert Verwey zou gaan vormen, en die haasten
wij ons, het er bij te voegen, aan zijn wezenlijk talent onrecht zou
aandoen. Zijn naam heeft opeens alle trompetten der Faam in beslag
genomen. Als criticus, dichter en redacteur, vinder van nieuwe paden en
ontgiuner van nieuwe goudvelden, blaast hem de Nieuwe Gids', als model
voor een schilder bazuint hem de catalogus van Arti; als vervaardiger
van een trandel poëzie, in muisvaal, goud en zwart gedost, zendt hem da
uitgever Rössiug de wereld in; deze bundel doet hem tevens kennen ala
het middelpunt van een kring vau vrienden, wien hij op dichterlijke wijze
de waarheid mag zeggen. Het woord dat zich met zooveel kracht opdringt,
moet wel de moeite waard zijn, dat men het hoore.
Naar onze meening is het ook zeer die moeite waard, en toch schijnt
juist de aard van Albert Vervvey's talent met dafc opdringen en
propagauda maken in strijd te zijn. De bundel Persephone doet Verwey ken
nen, geheel in overeenstemming met zijn programma, als een dichter die
slechts eene stemming, geen afgewerkte ' gedachte, geen samenstel van
feiten, Diets dm «mtisch of didactisch, alleen eene stemming wil v/eergeven.
.... oen stem, van verre, zeer van Vér ....
Daar 't zwaarst trel diepst in 't barfe w? s sr""o ken,
Doch als herinu'riiig steods daar achter i;., l ....
Als eon, die slaaplnos in dien lansen nacht
/ó5 iioor de wereld wordt gevoerd, tot waar
DJ biijJe morgen Jicht, zio ik eu peins ....
Bijna al de gedichte» eindigen met eeue rij puntjes; dit kensclielsb
Verwey's manier. Hij geeft eene gewaarwording weer, maakt door maat en
rijm en klank en alliteratie haar voor een oogenblik zoo intens mogelijk,
en breekt haar af het don lezer overlatend, haar ten einde te denken
of te gevoelen. Dit wordt zelfs toegepast op het grootere gedicht,
Persephone, dat deu bundel opent; men krijgt er vier groote en drie kleine
fragmenten, oversohoone fragmenten, van te lezen, en het laatste
fragment eindigt met de onvermijdelijke puntjes ....
l'erseplionc is zeer schoon; het schetst oogenblikken uit de mythe van
Kora of Pcrsophone, i!e dochter van Demeter, die op Sicilië, bloemen
plulikoi.de, door den God der onderwereld geroofd werd. Eenige verzen
aau te haien, zij toegestaan :
Teen zij een kind \ras, woonde zo in liet dal
Vau EuiiS, waai- 't gcblocmte gaarnu groeit,
Ku reoa er ied'ren morgen vóór de KOU,
Eu liet Deme!er in haar hooge woning,
De aciiaduv.'iiel'lijke, van Jevend bout
.v,et groene Kalen, koel en wijd gewelfd:
F.n huppelde blij-ncuriënd in den dauw,
Met wangen, waar de blos op lag en leefda
Ouweikuuar, als een rozenblad ia 't woud
Der schouüe slaapster.
Het aanhalen van een onklassiek beeld als dat der schoone slaapster
in deze geschiedenis, ' O vidius nagezongen, zou bij oen arwer dichter
allicht, schokken; het is een der bekoringen van Verwey's talent, dat de
indruk zoo vluchtig, vcontglijdend is, in kleuren en schaduwen vervloeid,
dat men nauwelijks aan den afstand tusschen de wereld, waar de Styx wen
telt, en dio waar Blauwbaard woedt, komt te deuken. De beschrijving
van de Styx zelve is prachtig.
Doch waar 't paleis rijst, met kristallen zuilen
Van vallend water, kiunk'lendn om de rots,
Die wi]kt en welft om Imivrig duist'ro krochten
Wier nare nacht op grauwe waat'ren grenst,
Daar stond de donk're dreigende Godin
De Styx, en lenndo haar geweld'ge leden
In schadtnv harer hallou aan 't gewelf.
Doch breed stond haar gestalte tegen 't duistar,
En haar gelaat was merkbaar in de mist.
En later: . .
En voorwaarte trad ze, en hief den stoeren arm
Ka bief het hoofd, door slangenhaar omkruld,
En langs haar uteenen lippen glimpte en gleed
Een Bpi.ttend-vale lach, terwijl zij sprak
EB al» 't geluid, dat in eea afgrond loeit,
Waar water immer valt van kloof tot kloof.
Hulden haar wourdon hortende in den nacht.
Korte aanhalingen geven slechts een deel der stemming weder, en in
zooverre zou de dichter er tegen kunnen hebbei), dat men zijne symphonie
verbrokkelde; eene verontschuldiging is het, dat hij zelf haar in frag
menten gegeven heeft. 9
Behalve Persephone bevat de bundel nog een vijf en dertigtal
Nederlancische gedichten en een Engelsen. Onder de schoonste telt men
Doodendroom, Rouw om Jiet jaar, In memoriam patris. Kunstvol, rijk
en evenredig van vorm en inhoud is het sonnet Maanlicht en AanNdlie;
Der sterren mysterie vindt misschien in de Nederlandsche poëzie nauwe
lijks zijn gelijk. Gedachte, muziek en woordenkeus zijn in deze gedich
ten even schoon en verheven; enkele malen slechts verraadt zich te veel
Verwey's studie van het Engelsen. Men kent b. v. The Eells van den
Amerikaan Poe. Van de regels
How thty tinkle, tinkle, tinklel
How the stars, that oversprinWa
All tno heavons, eeem t') twinkla
Ia a crystalliüo delightl
gebruikt de heer Verwey alle drie de rijmwoorden, die geen van drieën
Hederlaudsch z'ijal