De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 22 november pagina 8

22 november 1885 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No/489 dochters rijk gezegend, raadt de schrijver te bestraffen door de keuze ?eener :^rouw uit die kringen, waar dezo kwalen nog niet zijn doorge drongen, of waar men verstandig genoeg is om tegen dea tijdstroom in ' te durven gaan. Het Mhere Töcliterscliulioesen moet het ook zwaar ontgelden; laat ons fcopen, dat hij hier wat te donker kleurt. Indien het waar was, dat die scholen' sjechts HalbMdung beoogden, we zouden met de klaagtonen . tnoetèn instemmen, want wij geven het volmondig toe, dat alle schijnbe- fehavHig' eer een vloek dan een zegen moet heeten. Zou ook de academie, zich soms tevreden stellen met wat men soms schijn-ontwikkeling ioet noemen? Von Hartmann vreest het wel; het dictaten-pennen vindt in hem een verwoed tegenstander.. In den regel ziin de handboeken 'beter dan de professorale voorlezingen; geen wonder dus, dat de vlijtige «tudent ze liever bestudeert en het bezoeken der colleges nalaat. Op 'Bijn manier zal hij de fout herstellen, die de universiteit begaat, door totaal de boekdrukkunst te ignoreeren. Die negatie van de boekdrukkunsfc ia den schrijver een doorn iu het oog; waarom toch, zegt hij, ver"menigvuldigen de professoren hun dictaten niet door den druk? Als ze 'dot' niet waard zijn, verdienen ze nog minder te worden voorgelezen en ' 01» ze.genoeg beteekenen, zou de voorafgaande bestudeering van de samengevattfr leerstof tot de nuttigste en aangenaamste bespreking in de college-zaal kunnen leiden, waarbij het materiaal door allen op rationeele wyze verwerkt kon worden. De zaak der vaste jaarlijksche college-gelden, waardoor ook niet-verplichte vakken beoefend zullen worden, moet door Von H. nog worden verdedigd; bij ons is zij reeds buiten quaestie gesteld. i. ETfBf tak van wetenschap lijdt tegenwoordig door al te gróote Epeciali.seeviog-, onnoodig te zeggen, dat do schrijver hier de studie der philoso* phie bedoelt. 't Is'of ze bevgwerkers zijn, die wis- en natuurkundigen, hofanici en ?zoölogen, en of ze zonder bepaald plan aan den arbeid zijn getogen en * 'daar maar werken in verschillende mijnen en gangen, zich al verder van. elkaar verwijderd, zoodat ten laatste geen meer het kloppen en hameren -der anderen hoort. Als dit proces nog een eeuw voortdumt en altijd h at bijzondere 't algemeene op den achtergrond dringt, aal de Europecsche ?wetenschap verstijfd zijn en een graad van versteening bereiken, waarbij 'die 'van' het tnandarijnendom, het talmudisme en islasmisme evenzeer in het niet zal verzinken, als de boekenschat der Chineczcn, Joden en Maliorccdan?n bij de bibliotheken onzer aehterlddnzonen. Onze zonen reecis worden veel te veel met boelten geplaagd, waaruit laat zich'-anders de toenemende tegenzin der jeugd in de school verklaren? jeen.we.tte,n en maatregelen van hoogcr hand zullen hier helpen volgens onzen wijsgeer, zoolang de school autoriteiten het bezwaarlijk vinden, om "'slechts waarde te hechten aan enkele bepaalde vakken en de andere weg "te laten uit de school, waarvan de doorslag de verplaatsing in een hoogere klasse tegenhoudt. De liefde voor de klassieke oudheid geeft hier deu philosoof den raad in de pen, om slechts Grieksch en Latijn te laten gelden op de gymnasia; als iemand aanleg heeft voor de andere vakken haalt hy het te-kort wel in, heeft hij de bosse van een of ander vakaiet, dan blijft *Ho verschuiving naar later toch zonder gevolg. i' Ten Blötte wil ik nog bij n der artikelen een oogenblik verwijlen: niet 'bij dat over het somnambulismc, dat slechts eene aanvulling is van Von tiactinann's uitvoerig geschrift over het spiritisme en ten opzichte .Van dezer nachtzij der mensehelijke natuur front maakt tegen een overdreven mysticisme; maar bij zijne bespreking van een gevaar, dat onze maatschappij dreigt door de overdrijving van iets in beginsel 200 goeds als «nze. lectuur. Der Büclicr Notli luidt hier het opschrift, waar het woordje nood ons een stillen wenk geelt in do richting van zijn compofiitum watersnood. Met geoorloofden nalionalen trots wijst de Duitsclier 9P bet gepote aantal wetenschappelijk toongevenda werken, die men te vergeefs op de Fransche en Engelsche boekenmarkt zoekt: maar helaas! ia Duitschland is de koopkracht der natie daaraan niet evenredig. Ite welgesteldheid en de belangstelling in de wetenschap zijn tot schade van deze laatste-bij onze buren over den Rijn aan verschillende standen toebedeeld en zoo houdt de aanschaffing van boeken geen gelijken tred met de belangstelling. Nu hebben, wel is waar, deze toestanden reeds lang bestaan, maar voor het tegenwoordige komt er bij, dat het den be schaafde!} .aan vrijen tijd ontbreekt, voor die werken, die een zekere concentratie van den geest eischen. Politieke belangen verdringen meer dan vroeger die van wetenschap en kunst. Wij verhuizen te vaak en eea te gróote boekenschat wordt ons tot last. Meer echter dan dit alles, werkt de periodieke litteratuur het aanschaffen van degelijke wetenschap pelijke werken tegen. 't Zgn krachtige slagen, die von Hartmann hier laat neerkomen op de gróote ^dagbladen, wier nommer van gisteren niet minder wezenloos is daa de ffneeuw van het vorige jaar" en de week- en maandbladen wenscht hij Ook althans uit de handen onzer jongens en meisjes te houden, om dat z$ een zeker stadium van ontwikkeling veronderstellen en geen ont brekende-vorming aanvullen. Zijn ideaal is, dat ook hij, die den druksteu werkkring heeft, t^jd neme, om persoonlijk neer te dalen tot de bronnen van bet geestesleven, waaraan de geest der nationale beschaving zich verfrischt,. tot de werken zelf der gróote vorschers en denkers en dichters. ? la het Aiet voor ona ook zaak, naar deze klanken te luisteren ? De koopluat voor boeken is waarschijnlijk in Nederland ook niet onrustbarend groot; a$j kan nog aanmerkelijk zich uitbreiden, voordat zelfs onder de weeldeartikelen op het budget der huisgezinnen eeue evem'edige plaats voor boeken, is ingeruimd. De familiën zijn nog met den vinger aan te wijzen, waar men een desrelijk werk over volkenkunde of populaire be schouwingen over politieke economie en weerkunde ziet staan naast Dickens en Eliot, Bret Harte en Scheffel, Paul Heyse en Heine, Suliy Prudhoïame en Taylor, Bosboom-Toussaint en Schimmel, Sainte-Beuve en Simon Gorter, Henri Taine en Stuart Mui. Er gaat toch wezenlijk van zulke huisgenooten een oneindig weldadigen geest uit, die het kleingees tige op de vlucht jaagt en bet kieiue doet waarducren, die het grootsche . of: of: leert bewonderen en valsche grootheid tot de juiste proportie leert terug brengen. Zulk een geest gaat, trots enkele schaduwzijden, ook van deze schetsen van Eduard von Hartmann uit. F- J' v. U. Persephone en andere gedichten, door Albert Verwey. Uitgave van A. Rössing te 's Hage. Meent ge een genie te zijn V" Ja." Die onbeschaamdheid is te geniaal om u niet te gelooven." Eei/igszins gelijksoortig met liet denkbeeld, in deze woorden van Multatuli weergegeven, is de indruk dien men zich bijna van de letterkundige persoonlijkheid van Albert Verwey zou gaan vormen, en die haasten wij ons, het er bij te voegen, aan aijn wezenlijk talent onrecht zou aandoen. Zijn naam heeft opeens alle trompetten der Faam in beslag genomen. Als criticus, dichter en redacteur, vinder van nieuwe paden en ontginner van nieuwe goudvelden, blaast hem Ae Nieuwe Gids', als model voor een schilder bazuint hem de catalogus van Arti; als vervaardiger van een trandel poëzie, in muisvaal, goud en zwart gedost, zendt hem da uitgever Rössing de wereld in; deze bundel doet hem tevens kennen als het middelpunt van een kring van vrienden, wien hij op dichterlijke wijze de waarheid mag zeggen. Het woord dat zich met zooveel kracht opdringt, moet wel de moeite waard zijn, dat men het hoore. Naar onze meening is het ook zeer die moeite waard, en toch schijnt juist de aard van Albert Venvey's talent met dat opdringen en propa ganda maken in strijd te zijn. De bundel Persephone doet Verwey ken nen, geheel in overeenstemming met zijn programma, als een dichter die slechts eene stemming, geea afgewerkte ' gedachte, geen samenstel van feiten, niets dia «K.tisch of didactisch, alleen eene stemming wil v/eergeven. .... oen stem, van verte, zeer van ver . Daar 't zwaarst wel diepst in 't barfe ir?s jros Doch als heriim'ring steeds daar achten!.. J Als een, die slarip'nos in dien lansen nacht >'66 iloor de wereld wordt gevoerd, tot waar Dj blijde morgen licht, zio ik en peins .... .Bijna al do gedichte» eindigen met eeue rij puntjes; dit kenschetst Verwey's manier. Hij geeft eene'gewaarwording weer, maakt door maat en rijm en klank en alliteratie haar voor een oogenblik zoo intens mogelijk, en breekt haar af het den lezer overlatend, haar ten einde te denken of te gevoelen. Dit wordt zelfs toegepast op het grootere gedicht, Pcr.sepïione, dat den bundel opent; men krijgt er vier gróote en drie kleine fragmenten, oversohoone fragmenten, van te lezen, en het laatste fragment eindigt met de onvermijdelijke puntjes . l'erseplione is zeer sclioon; het schetst oogeablikken uit de mythe van Koi-a of Perscphone, Je- dochter van Dcmeter, die op Sicilië, bloemen plulikei.de, door don God der ouderwereld geroofd werd. Benige verzen aan te liaie», zij toegestaan : Teen zij een kind was, woonde ze in liet dal Van III.S, waar 't gebloemte gaarne groeit, Ku rees er ied'rcn morgen vóór de zou, Eu Ht't Deme'cr in haar hoogo woning, De scuaduv/liel'lijke, van levend bout A'.et groene «alen, koel en wijd gewelfd! En huppelde- blij-ncuriè'nd in den dauw, Met wiuigen, waar de blos op lag en leefda Oiv.Yu!ki>aax', als een rozeublad in 't woud Der auhooue swapstor. liet aanhalen van een onklassiek beeld als dat der schoone slaapster in deze geschiedenis, O vidius nagezongen, zou bij een ander dicïiter allicht, schokken; het is een der bekoringen van Verwey's talent, dat da indruk zoo vluchtig, ycortglijdend is, in kleuren en schaduwen vervloeid, dat men nauwelijks aan den afstand tussehen de wereld, waar de Styx wen telt, en die waar Blauwbaard woedt, komt te denkeu. De beschrijving van de Styx zelve is prachtig. l)oeh waar 't paleis rijst, met kristallen zuilen Ytui vallend water, kiunk'lendo om de rots, Die wi]kt en welft om Imiv'rig duist'ro krochten 'Wier nare nacht op grauwe waat'ren grenst, Daar stond tlo Uonk're dreigende Godin De Styx, en lenndo haar geweld'ge leden In schaduw harer hallen aan 't gewelf. Doch breed stond haar gestalte tegen 't duistar, En haar gelaat was merkbaar in de mist. En later: En voorwaarts trad ze, en hief den stoeren arm Kn hief het hoofd, door slangenhaar omkruld, En langs haar steenen lippen glimpte en gleed Een spuitend-vale lach, terwijl zij sprak En al» 't geïuid, dat in eeu afgrond loeit, Waar water irnnw valt van kloof tot kloof. Holden haar woorden hortende in den nacht. Korte aanhalingen geven slechts een deel der stemming weder, en in zooverre zou de dichter er tegen kunnen hebbeu, dat men zijne symphonie verbrokkelde; eene verontschuldiging is het, dat hij zelf haar in frag menten gegeven heeft. f Behalve Persephone bevat de bundel nog een vijf en dertigtal Nederlantische gedichten en een Engelsen. Onder de schoonste telt men Doodendroom, Houw om het jaar, In memoriam patris. Kunstvol, rijk en evenredig van vorm en inhoud is het sonnet Maanlicht en AanNdlie; Der sterren mysterie vindt misschien in de Nederlandsche poëzie nauwe lijks zija gelijk. Gedachte, muziek en woordenkeus zijn in deze gedichien even schoon en verheven; enkele malen slechts verraadt zich te veel Verwey's studie van het Engelsch. Men kent b. v. The Bells van den Amerikaan Poe. Van de regels How tUty tinkle, tinkle, tinklfll Hov,- tLe stars, th.it oversprinkla All tho heavetis, eeem ti twinkla In a cryatuüiue delight l gebruikt de heer Verwey alle drie de rijmwoorden, die geen van drieën Kederlandscli z\ja;

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl