Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 440
"J
f
TOD het Journal de Rome of de redactie van den nivers voorstellen.
Zeer verlegen zijn zjj, die beproeven, Renan's verhouding tot de Kerk,
in dit boek neergelegd, af fte meten naar de beschouwing van een katho
liek pf van een materialist; zjj stooten op zinnen als deze, die Renan's
standpunt aangeven: De goden zgn eene beleediging voor God; eenmaal
zal God eene beleediging voor het goddelijke zijn", in verband gebracht
met deze; De deugd heeft niet de gerechtigheid der menschen noodig;
maar eg kan «e» hemelsehen getuige niet ontberen, die haar toeroept:
Moed l Moed l"
UIT HET LEVEN. (1)
Da beer Cooplandt schrijft onder den invloed der hedendaagsche,
fransche natnraiisten. De groote psychologen hebben hem echter minder
aangetrokken dan de schrijvers, die zich op de schildering der zeden en ge
woonten van het werklieden-boerenleven toeleggen. Achter zijne novellen
vindt men Otty de Maupassant en Louis Desprez, maar niet Emile Zola of
Huysmans. Hjj heeft in dezen bundel weinig werk gemaakt van de
zielkunde zijner personen; geen zijner novellen is de langzame ontwikkeling
van eenig psychologisch proces, de analyse eener handeling, eener ge
dachte-of een voornemen. Maar het hoofdkenmerk van zijn talent is:
eene groote liefde voor een natuurgetrouwe en plastische schildering van
het werklieden- en boerenleven, van hunne wijze van spreken, van huwen,
hunne jooroordeelen, hun kleederdracht, hunne levenswijze, kortom van
hunne "zeden en gewoonten. In Een Buitenkansje" teekent h0 hoe de
werklieden eener fabriek het geld verteeren, dat zjj uit een loterij ge
trokken hebben; in Een Huwelijk" de geschiedenis eener boerenmeid,
d!e onteerd is; maar niet wat er in de ziel van die vrouw omgaat; in
Een warme dag" hoe een boerenmeid haar vrijer bedankt, als deze zijne
spaarduiten verloren heeft, maar niet wat zij doorleeft, als zij baar plan
vormt en ten uitvoer legt, enz. Hij staat dan ook meer als schilder
tegenover z$ne personen, dan als psycholoog in hunne geesteswaereld.
Men dient den heer Cooplandt daarom in onze letterkunde de plaats
aan te wijzen van realist de eenige onvervalschte, die wij op het
oogenblik bezitten , welke op een zeer nauwe wijze met het naturalisme
samenhangt.
De heer Cooplandt ia een scherp waarnemer, hij bezit een sterk ont
wikkelden zin voor waarheid, en bovenal het vermogen van plastiesch de
natuur te kunnen afbeelden. Lees zijne novellen door, en of hij u in het
open veld büeenige hooiers, aan het ziekbed bij een ouden boer, in de
werkplaats eener fabriek of in een dorpsherberg brengt, overal zult gij
.gewaar worden, dat hjj de natuur en de personen, ieder afzonderlijk en
in hun wederkeerig verband, op een artistieke wijze voelt en weet weer
te geven. HU beziet de natuur, om het zoo uit te drukken, met een
schildersoog; moet hy een landschap schilderen, hij weet onmiddelijk wat
hg er van zeggen en wat van verzwijgen moet om den gewenschten indruk
te weeg te brengen, welk rustpunt hij het oog schenken, welke kleur en
welk lichteffect hg aangeven moet. En men krijgt door zijne woorden
altijd dat landschap te zien, hetwelk hij te voorschijn heeft willen roepen
en door zijn oog aanschouwt men de omgeving, die hij zelf ook heeft
waargenomen. Soms geeft hij een hatuurtooueel, eene houding of een
groep met slechts drie of vier zinnen aan, maar dan staat het op het
papier als in relief en in kleuren. Zijn plastiesch vermogen is buitenge
woon groot; ik ken slechts weinig schrijvers, die dermate hot talent be
zitten om zóó aanschonwlijk de natuur af te malen. Daarbij komt, dat
hg de gave heeft om de juiste harmonie te kunnen bewaren tusschen de
personen en hunne omgeving; de een verduistert of verplettert den ander
niet, maar de personen leven in hunne omgeving, en de omgeving leeft
rond de personen. De technische moeielijkheid van dit effekt te voorschijn
te roepen, heeft hij meesterlijk overwonnen. Men zou van Cooplandt kun»
Den zeggen, dat hij een schilder onder de letterkundigen is.
De middelen, waarvan hij gebruik heeft gemaakt om zijne effekten te
voorschijn te roepen, zijn hoogst eenvoudig. Men behoeft bij hem niet
naar een oorspronkelyken of persoonlijken stijl te zoeken; zijn hollandsch
kenmerkt zieh in het minst niet door vindingrijke nieuwigheden, door
neologismen, die teekenen en kleuren, door gewaagde zinswendingen of
eene vreemde taalgymnastiek. Cooplandt voert het hollandsch niet tot de
hoogste zijner moderne kunstbeginselen op, maar hij daalt ook niet tot
hars grijze alledaagschheid af; het nieuwerwetsche van zijn réalisme brengt
hij in overeenstemming met het ouderwetsche van het dagelijksch hol
landsch; en het geheel bezit toch iets frisch en oorspronkelijke. Zijn stijl
en zijn taal onderscheiden zich door niets buitengewoons; hij maakt de
zelfstandig- en bijvoeglijk naamwoorden, de werk- en bijwoorden, de
zinsen stijlwendingen van het gros der hedendaagsche, nederlandsche
schrgvers tot de zijnen. Maar met een gebrek aan nauwgezetheid, welke zgn
bedenkelijke zijde bezit, stempelt hij het meest gewone hollandsch tot zijn
eigendom, en drukt er een kenmerk van artistiek gevoel op. Ik zeg dit
volstrekt niet als een verwijt, maar slechts om aan te toonen, dat de
staat van kennelijke onmacht) waarin onze hedendaagsche letterkundigen
verkeeren, meer voortspruit uit een afwezigheid van waar gevoel en vrij
heid van opvatting, dan in een jammerlijk gebrek aan taal- en
stijl-oorspronkeltjkheid. Desnoods zou men het nog tijdelijk met het tegenwoor
dige boeken-hollandsch kunnen stellen, zoo slechts de kunstenaar de juiste
gevoelens bezit, waarop ze geplakt en gelijmd kan worden. De bundel van
Cooplandt bewijst dit, want wij hebben volstrekt geen taa [wonder voor
ons, en toch schijnt het alsof het hollandsch in zijn boekje iets
oorspronkelijks bezit. De reden hiervan is, dat zijne kunstenaars-gevoelens het van
zijne taal winnen; zijne artistieke gevoelens teekenen en kleuren zijn taal,
en het hollandsch is een dekverf geworden, welke onder die kl. wen schuil
gaat. Wanneer men een bedelaarskind van de straat neemt, h«t oppoetst,
kamt en ordentelijk aankleedt, dan zou men menigmaal een. aardig fi
guurtje of een fijn gezichtje bij veler dezer herschapen schooye'-s vinden.
.Het bedelende schooyerskind is het hollandsch van de heeien Ising,
Keiler, Van Rees, enz. en Cooplandt heeft het gewasscl en, op
gepoetst, en ons door het onverwachte der wedergeboorte hier en daar
getroffen. Ik zal deze bewering door het aanvoeren van twee voorbeelden
uit zijn'bundel bewijzen. Lees eens het volgende:
Eene strak blauwe lucht, aan den horizont lichter gekleurd, welfd*
zich over de lange, pas gebouwde straat: eene aaneenschakeling van
witte huizen, waarin de jonggeplante rijen iepenboomen door de sterke
zou gestoofd werden.
Ofschoon er geen zuchtje aan de lucht was, steeg nit de gloeiende,
straatsteenen langzaam een grijs stof op.
Voor een der huizen wachtte een open rijtuig, en de voorovergezakta
hoed van den slapenden koetsier glom in het zonnelicht als vernis." ene.
En:
De lucht, lichtblauw van kleur, vol warme trillende lichtstrepen, wierp
een zee van hitte over het veld, sterk groen van kleur, doorsneden door
een sloot, die in het zonlicht een langwerpigen, zilveren spiegel scheet.
Een drukkende stilte heerschte, alsof alles onder de warmte was inge»
slapen. Alleen heel diep het land in zag Hein Poot, gehuld in een
wazigen gloed, de figuur van een blauwgekielden boer, die achter een span
bruine paarden liep, welke met moeite een ploeg, waarvan het ijzer fel
schitterde, door den diep zwarten kleigrond trok.
Het sterke licht vermoeide zijne oogen, en geruimen tijd zat hij met
het verbruind gelaat nuar den grond gekeerd, en bekeek de putjes, die
hij op loome wijze met de hakken zijner zware schoenen in het mulle
zand boorde."
Cooplandt heeft in deze beide schilderingen slechts den totaal indruk
weergegeven, zonder in bijzonderheden af te dalen, en juist hierin ligt zijn
macht en het geheim der aanschouwelijke voorstelling dezer tafereelen,
want men ziet beide op het papier.
Frans Netscher.
(Slot volgt).
(1) Vit liet Leven" van A. Cooplandt (novellen) bjj Monton en Co. te 's-Hage,
met etsen van mej. van Houten en Tb. Zilcken.
NEDERLANDSCHE NOVELLEN.
Hollanders in politieïi en uniform, geschetst door
A. A. Beekman, Igeteekend door Wm. Staring. Uit
gave van W. J. Thieme te Zutphen.
Veluicsclie novellen, door H. Zeger de Beyl. Uit
gave van Tj. van Holkema te Amsterdam.
Indische schetsen, door P. Heering. Uitgave van
Van E. J. Brill te Leiden.
Overi/sselsche vertellingen door P. Heering. Uitgave
van E. J. Brili te Leiden.
De novelle is eene kunstuiting, waartoe de Nederlandsche kunst onzer
eeuw zich bij uitnemendheid geroepen moet gevoelen. Zij correspondeert met
het firewre-stukje en het binnenhuis in de schilderkunst. Grootsche historie
stukken, epopeën en wereldverbazende romans zijn hier zeldzaam; in de
novelle tellen wij onze beste krachten. Cremer, Gerard Keiler, Brunings
onder de ouderen, van Maurik, Werumeus Buning, Emants, Melati van
Java en een aantal dames onder de lateren, Cooplandt, Netscher
en nog velen die pas even komen kijken, bewijzen dat er animo voor is
bij de schrijvers en belangstelling bij hot publiek. Een geheele stoet schaart
zich om de paar hierboven genoemde namen.
De bandels, aan het hoofd van dit opstel vermeld, zijn alle in meer dan
n opzicht verdienstelijk. Zij hebben meest alïe ook dit prijzenswaardige,
dat zij in een opgeruimde», gemoedelijk optimistischen trant geschreven
zijn; geen contes cruels, contes funèbres of nocturnes; het karakter der
Nederlandsche novelle is een weinig humoristisch, soms een tintje senti
menteel, maar dcorgaands opgeruimd.
A. A. Beekman geeft nilitaire schetsen, waarvan een paar vroeger in dit
weekblad verschenen; met genoegen herinnert menigeen zich nog De
oppasser van den luin't en In het jaar 70. Beekman legt liefst het tintje
van sentiment wat somber; reeds bij de eerste novelle, de eenvoudige
geschiedenis van den overste, den herdersjongen en den papegaai kan
een eenigzins vatbare een traantje wegpinken; nadat hij gelachen heeft
om Miet en de vaardigheid, waarmede de scheper het versch genoten
slagverhaal in toepassing brengt om haar uitteschelden.
Wil ik oe ens wat zeggen, Miet? Als gij ien Rusland op de snee
lag, dan zouen zeker de Russische roaven en de Russische kroaien kras
send en krijschend op oe neerstrijken en oe je undaakbaore eugen uut
den kop pikken."
De soldaten van A. A. Beekman zijn een goedig, hartelijk en oprecht
volkje, met liefde en kennis geschetst; voor den komischen, zoowel als
voor den erustigen kant van hun leven heeft h\j een goed oog gehad;
waar het de officieren geldt is het meest de humor die zijne pen be
stuurd heeft. De platen Weener heliotypie naar teekeningen van Staring,
zijn fraaier dan de meeste illustratiën, die wij in den laatsten tijd te
zien kregen.
De tweede bundel, Veluwsclie novellen, door Zeger de Beyl, bevat
slechts twee stuks, J)e hut van den scheper en Hannes de zinger. Het
eerste der twee verhalen is bijna een roman, met moordaanslag, diefstal
terechtzitting; de indruk, dien het maakt, is geëvenredigd aan deze
groote middelen; de geschiedenis van den ouden scheper en zijn neef
Krelis is zeer interessant. De fiiguur van dezen ouden man, die vijfen
dertig duizend gulden in een hut op de heide bewaart, is in haren op
zet een weinig onwaarschijnlijk; ook klinken enkele woorden, b.v.
illueies", in zijn inond wat vreemd, maar er is wel een bijzonder man noo
dig om op de heide zulk een drama te doen afspelen. Zeger de Beyl's
sterke zijde is de dialoog; bijna geen gesprek, of ieder woord, ieder
antwoord toont karakter. Het is de kernachtige taal der stilzwijgende boeren,
die niet zeggen wat niet noodig is, en niet verzachten wat wel noodigis.
De Overysclsche Vertellingen van P. Heering zijn een herdruk; zij
hebben hun weg reeds gemaakt en zijn in den staaak gevallen. De toon
is iets nieer moi'aliseerend dan van de andere bundels; de heer Heering