De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 29 november pagina 8

29 november 1885 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 440 "J f TOD het Journal de Rome of de redactie van den nivers voorstellen. Zeer verlegen zijn zjj, die beproeven, Renan's verhouding tot de Kerk, in dit boek neergelegd, af fte meten naar de beschouwing van een katho liek pf van een materialist; zjj stooten op zinnen als deze, die Renan's standpunt aangeven: De goden zgn eene beleediging voor God; eenmaal zal God eene beleediging voor het goddelijke zijn", in verband gebracht met deze; De deugd heeft niet de gerechtigheid der menschen noodig; maar eg kan «e» hemelsehen getuige niet ontberen, die haar toeroept: Moed l Moed l" UIT HET LEVEN. (1) Da beer Cooplandt schrijft onder den invloed der hedendaagsche, fransche natnraiisten. De groote psychologen hebben hem echter minder aangetrokken dan de schrijvers, die zich op de schildering der zeden en ge woonten van het werklieden-boerenleven toeleggen. Achter zijne novellen vindt men Otty de Maupassant en Louis Desprez, maar niet Emile Zola of Huysmans. Hjj heeft in dezen bundel weinig werk gemaakt van de zielkunde zijner personen; geen zijner novellen is de langzame ontwikkeling van eenig psychologisch proces, de analyse eener handeling, eener ge dachte-of een voornemen. Maar het hoofdkenmerk van zijn talent is: eene groote liefde voor een natuurgetrouwe en plastische schildering van het werklieden- en boerenleven, van hunne wijze van spreken, van huwen, hunne jooroordeelen, hun kleederdracht, hunne levenswijze, kortom van hunne "zeden en gewoonten. In Een Buitenkansje" teekent h0 hoe de werklieden eener fabriek het geld verteeren, dat zjj uit een loterij ge trokken hebben; in Een Huwelijk" de geschiedenis eener boerenmeid, d!e onteerd is; maar niet wat er in de ziel van die vrouw omgaat; in Een warme dag" hoe een boerenmeid haar vrijer bedankt, als deze zijne spaarduiten verloren heeft, maar niet wat zij doorleeft, als zij baar plan vormt en ten uitvoer legt, enz. Hij staat dan ook meer als schilder tegenover z$ne personen, dan als psycholoog in hunne geesteswaereld. Men dient den heer Cooplandt daarom in onze letterkunde de plaats aan te wijzen van realist de eenige onvervalschte, die wij op het oogenblik bezitten , welke op een zeer nauwe wijze met het naturalisme samenhangt. De heer Cooplandt ia een scherp waarnemer, hij bezit een sterk ont wikkelden zin voor waarheid, en bovenal het vermogen van plastiesch de natuur te kunnen afbeelden. Lees zijne novellen door, en of hij u in het open veld büeenige hooiers, aan het ziekbed bij een ouden boer, in de werkplaats eener fabriek of in een dorpsherberg brengt, overal zult gij .gewaar worden, dat hjj de natuur en de personen, ieder afzonderlijk en in hun wederkeerig verband, op een artistieke wijze voelt en weet weer te geven. HU beziet de natuur, om het zoo uit te drukken, met een schildersoog; moet hy een landschap schilderen, hij weet onmiddelijk wat hg er van zeggen en wat van verzwijgen moet om den gewenschten indruk te weeg te brengen, welk rustpunt hij het oog schenken, welke kleur en welk lichteffect hg aangeven moet. En men krijgt door zijne woorden altijd dat landschap te zien, hetwelk hij te voorschijn heeft willen roepen en door zijn oog aanschouwt men de omgeving, die hij zelf ook heeft waargenomen. Soms geeft hij een hatuurtooueel, eene houding of een groep met slechts drie of vier zinnen aan, maar dan staat het op het papier als in relief en in kleuren. Zijn plastiesch vermogen is buitenge woon groot; ik ken slechts weinig schrijvers, die dermate hot talent be zitten om zóó aanschonwlijk de natuur af te malen. Daarbij komt, dat hg de gave heeft om de juiste harmonie te kunnen bewaren tusschen de personen en hunne omgeving; de een verduistert of verplettert den ander niet, maar de personen leven in hunne omgeving, en de omgeving leeft rond de personen. De technische moeielijkheid van dit effekt te voorschijn te roepen, heeft hij meesterlijk overwonnen. Men zou van Cooplandt kun» Den zeggen, dat hij een schilder onder de letterkundigen is. De middelen, waarvan hij gebruik heeft gemaakt om zijne effekten te voorschijn te roepen, zijn hoogst eenvoudig. Men behoeft bij hem niet naar een oorspronkelyken of persoonlijken stijl te zoeken; zijn hollandsch kenmerkt zieh in het minst niet door vindingrijke nieuwigheden, door neologismen, die teekenen en kleuren, door gewaagde zinswendingen of eene vreemde taalgymnastiek. Cooplandt voert het hollandsch niet tot de hoogste zijner moderne kunstbeginselen op, maar hij daalt ook niet tot hars grijze alledaagschheid af; het nieuwerwetsche van zijn réalisme brengt hij in overeenstemming met het ouderwetsche van het dagelijksch hol landsch; en het geheel bezit toch iets frisch en oorspronkelijke. Zijn stijl en zijn taal onderscheiden zich door niets buitengewoons; hij maakt de zelfstandig- en bijvoeglijk naamwoorden, de werk- en bijwoorden, de zinsen stijlwendingen van het gros der hedendaagsche, nederlandsche schrgvers tot de zijnen. Maar met een gebrek aan nauwgezetheid, welke zgn bedenkelijke zijde bezit, stempelt hij het meest gewone hollandsch tot zijn eigendom, en drukt er een kenmerk van artistiek gevoel op. Ik zeg dit volstrekt niet als een verwijt, maar slechts om aan te toonen, dat de staat van kennelijke onmacht) waarin onze hedendaagsche letterkundigen verkeeren, meer voortspruit uit een afwezigheid van waar gevoel en vrij heid van opvatting, dan in een jammerlijk gebrek aan taal- en stijl-oorspronkeltjkheid. Desnoods zou men het nog tijdelijk met het tegenwoor dige boeken-hollandsch kunnen stellen, zoo slechts de kunstenaar de juiste gevoelens bezit, waarop ze geplakt en gelijmd kan worden. De bundel van Cooplandt bewijst dit, want wij hebben volstrekt geen taa [wonder voor ons, en toch schijnt het alsof het hollandsch in zijn boekje iets oorspronkelijks bezit. De reden hiervan is, dat zijne kunstenaars-gevoelens het van zijne taal winnen; zijne artistieke gevoelens teekenen en kleuren zijn taal, en het hollandsch is een dekverf geworden, welke onder die kl. wen schuil gaat. Wanneer men een bedelaarskind van de straat neemt, h«t oppoetst, kamt en ordentelijk aankleedt, dan zou men menigmaal een. aardig fi guurtje of een fijn gezichtje bij veler dezer herschapen schooye'-s vinden. .Het bedelende schooyerskind is het hollandsch van de heeien Ising, Keiler, Van Rees, enz. en Cooplandt heeft het gewasscl en, op gepoetst, en ons door het onverwachte der wedergeboorte hier en daar getroffen. Ik zal deze bewering door het aanvoeren van twee voorbeelden uit zijn'bundel bewijzen. Lees eens het volgende: Eene strak blauwe lucht, aan den horizont lichter gekleurd, welfd* zich over de lange, pas gebouwde straat: eene aaneenschakeling van witte huizen, waarin de jonggeplante rijen iepenboomen door de sterke zou gestoofd werden. Ofschoon er geen zuchtje aan de lucht was, steeg nit de gloeiende, straatsteenen langzaam een grijs stof op. Voor een der huizen wachtte een open rijtuig, en de voorovergezakta hoed van den slapenden koetsier glom in het zonnelicht als vernis." ene. En: De lucht, lichtblauw van kleur, vol warme trillende lichtstrepen, wierp een zee van hitte over het veld, sterk groen van kleur, doorsneden door een sloot, die in het zonlicht een langwerpigen, zilveren spiegel scheet. Een drukkende stilte heerschte, alsof alles onder de warmte was inge» slapen. Alleen heel diep het land in zag Hein Poot, gehuld in een wazigen gloed, de figuur van een blauwgekielden boer, die achter een span bruine paarden liep, welke met moeite een ploeg, waarvan het ijzer fel schitterde, door den diep zwarten kleigrond trok. Het sterke licht vermoeide zijne oogen, en geruimen tijd zat hij met het verbruind gelaat nuar den grond gekeerd, en bekeek de putjes, die hij op loome wijze met de hakken zijner zware schoenen in het mulle zand boorde." Cooplandt heeft in deze beide schilderingen slechts den totaal indruk weergegeven, zonder in bijzonderheden af te dalen, en juist hierin ligt zijn macht en het geheim der aanschouwelijke voorstelling dezer tafereelen, want men ziet beide op het papier. Frans Netscher. (Slot volgt). (1) Vit liet Leven" van A. Cooplandt (novellen) bjj Monton en Co. te 's-Hage, met etsen van mej. van Houten en Tb. Zilcken. NEDERLANDSCHE NOVELLEN. Hollanders in politieïi en uniform, geschetst door A. A. Beekman, Igeteekend door Wm. Staring. Uit gave van W. J. Thieme te Zutphen. Veluicsclie novellen, door H. Zeger de Beyl. Uit gave van Tj. van Holkema te Amsterdam. Indische schetsen, door P. Heering. Uitgave van Van E. J. Brill te Leiden. Overi/sselsche vertellingen door P. Heering. Uitgave van E. J. Brili te Leiden. De novelle is eene kunstuiting, waartoe de Nederlandsche kunst onzer eeuw zich bij uitnemendheid geroepen moet gevoelen. Zij correspondeert met het firewre-stukje en het binnenhuis in de schilderkunst. Grootsche historie stukken, epopeën en wereldverbazende romans zijn hier zeldzaam; in de novelle tellen wij onze beste krachten. Cremer, Gerard Keiler, Brunings onder de ouderen, van Maurik, Werumeus Buning, Emants, Melati van Java en een aantal dames onder de lateren, Cooplandt, Netscher en nog velen die pas even komen kijken, bewijzen dat er animo voor is bij de schrijvers en belangstelling bij hot publiek. Een geheele stoet schaart zich om de paar hierboven genoemde namen. De bandels, aan het hoofd van dit opstel vermeld, zijn alle in meer dan n opzicht verdienstelijk. Zij hebben meest alïe ook dit prijzenswaardige, dat zij in een opgeruimde», gemoedelijk optimistischen trant geschreven zijn; geen contes cruels, contes funèbres of nocturnes; het karakter der Nederlandsche novelle is een weinig humoristisch, soms een tintje senti menteel, maar dcorgaands opgeruimd. A. A. Beekman geeft nilitaire schetsen, waarvan een paar vroeger in dit weekblad verschenen; met genoegen herinnert menigeen zich nog De oppasser van den luin't en In het jaar 70. Beekman legt liefst het tintje van sentiment wat somber; reeds bij de eerste novelle, de eenvoudige geschiedenis van den overste, den herdersjongen en den papegaai kan een eenigzins vatbare een traantje wegpinken; nadat hij gelachen heeft om Miet en de vaardigheid, waarmede de scheper het versch genoten slagverhaal in toepassing brengt om haar uitteschelden. Wil ik oe ens wat zeggen, Miet? Als gij ien Rusland op de snee lag, dan zouen zeker de Russische roaven en de Russische kroaien kras send en krijschend op oe neerstrijken en oe je undaakbaore eugen uut den kop pikken." De soldaten van A. A. Beekman zijn een goedig, hartelijk en oprecht volkje, met liefde en kennis geschetst; voor den komischen, zoowel als voor den erustigen kant van hun leven heeft h\j een goed oog gehad; waar het de officieren geldt is het meest de humor die zijne pen be stuurd heeft. De platen Weener heliotypie naar teekeningen van Staring, zijn fraaier dan de meeste illustratiën, die wij in den laatsten tijd te zien kregen. De tweede bundel, Veluwsclie novellen, door Zeger de Beyl, bevat slechts twee stuks, J)e hut van den scheper en Hannes de zinger. Het eerste der twee verhalen is bijna een roman, met moordaanslag, diefstal terechtzitting; de indruk, dien het maakt, is geëvenredigd aan deze groote middelen; de geschiedenis van den ouden scheper en zijn neef Krelis is zeer interessant. De fiiguur van dezen ouden man, die vijfen dertig duizend gulden in een hut op de heide bewaart, is in haren op zet een weinig onwaarschijnlijk; ook klinken enkele woorden, b.v. illueies", in zijn inond wat vreemd, maar er is wel een bijzonder man noo dig om op de heide zulk een drama te doen afspelen. Zeger de Beyl's sterke zijde is de dialoog; bijna geen gesprek, of ieder woord, ieder antwoord toont karakter. Het is de kernachtige taal der stilzwijgende boeren, die niet zeggen wat niet noodig is, en niet verzachten wat wel noodigis. De Overysclsche Vertellingen van P. Heering zijn een herdruk; zij hebben hun weg reeds gemaakt en zijn in den staaak gevallen. De toon is iets nieer moi'aliseerend dan van de andere bundels; de heer Heering

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl