Historisch Archief 1877-1940
440
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
is predikant geweest en wil dat wel weten. Hij vertelt met voorliefde van
den goeden invloed, dien een zachtaardig ernstig dochtertje op den dron
ken vader kan uitoefenen, of van de vredesttchtende wraking van een
innig goed karakter op een gehselen hniselijken kring. Dit alles echter
met zooveel aardige détails, zooveel natuurlijkheid en landelijke naiëveteit,
dat men gaarne aan het einde leest, hoe de verstokten tot beter humeur
en betere zeden bekeerd worden of een zalig uiteinde hebben.
De Indische schetsen van denzelfden schrijver zijn even curieus en
onderhondend van bijzonderheden, maar de heer Heering heeft van de
inlanders een geheel anderen indruk ontvangen dan van zijne
Overijseleche kudde. Hij ziet de Javanen en Maleiers wel wat en noir, meet
hunne ondeugden, diefachtigheid, wreedheid, oneerlijkheid, wraakzucht,
breed uit, en voegt daarbij eene eittliche Entrüstung" over de losban
digheid der ropggengs" en andere landgebrnikers, die zijn reizen
hem wel hadden moeten doen vergeten. La vertu est affaire de latitude.
De reisbeschrijvingen overigens, bezoeken aan allerlei bergen, zijn vol
kleur en leven; de schrijver heeft praatjes gemaakt met wien hij maar
ontmoeten kon, en vertelt er met de grootste animo van. Eene anecdote,
hem medegedeeld, is niet onaardig. Zij wordt tepas gebracht bij de op
merking, dat het zoo moeielijk ja luistervinken te ontgaan.
Behalve met het Maleisch in Europa!"
O, zeg dat niet, ik zou u verrassende stanltjes van het tegendeel
kunnen mededeelen. Het is verleden jaar in den trein tusschen Coblenz
en Keulen gebeurd, dat twee indische dames tegenover een mooien jon
gen man zaten. Vertrouwende op de onverstaanbaarheid van het Ma
leisch, maakten ze elkander zacht sprekende opmerkzaam op de schoon
heid van haar buurman, Het gelaat van dezen toonde zoo duidelijk
mogelijk, dat hij niets van haar gebrabbel verstond, zoodat de guitigste
der twee zich schertsend verstoutte, om bijna luide te zeggen: O, saja
kapingin tjioem sama dia (ik heb lust om hem een zoen te geven)!" Dan
onmiddelijk, o schrik! riep een heer naast haar: Djangannjonjah! (niet
doen, mevrouw)!" en de mooie jongen zelf sprak eensklaps: kaloe
njonjah kepingin, tra boleh tidah! (waarom niet, als mevrouw er zin
aan heeft?")
De firma E. J. Brill te Leiden heeft zoowel de Indische schetsen als
de Overysselsche Vertellingen royaal en in fraaien band uitgegeven, de
laatste met eene kloeke teekening van Jozef Israëls, waarschijnlijk olde
Triene1' voorstellend.
EEN JUBILAEUM.
Jonathan, waarheid en droomen, zesde druk, met
tien etsen van Wilm Steelinck, uitgave van E. J.
Brill te Leiden.
De firma E. J. Brill héft van den zesden druk van Jonathan waarheid
en droomen, eene artistieke gebeurtenis en een daad van letterkundige
piëteit..willen maken. Eene prachtuitgave in groot formaat, op fraai papier,
met decoratieve lijsten om iedere bladzijde, ia een band van een eenigszins
zonderlinge, maar niet onaangename klenren-harmonie, bruin, leiblauw,
geelgrijs en goud, geeft het klassiek werk van den Hollandschen letter
kundige de verschuldigde eer; maar tevens heeft de uitgever voor tien
der voornaamste hoofdstukken tien etsen van Wilm. Steelinck weten te
verkrijgen, die tot het fraaiste behooren wat zijne kunstvolle naald leverde.
Diepte, fijnheid, rijkdom en het origineele, persoonlijke, dat Steelinck ken
merkt, worden er in de hoogste mate aangetroffen. De namen der etsen
rijn De Baarlemsche Courant, Het album, St. Nicolaas, Het portret, De
Koning gaat ten grave, De harlngkooper, De schaatsenryder, De hofjes
juffrouw, De vi$chvrouw, en De dorpsschoolmeester; de kunstenaar heeft
niet alleen in de verschillende platen een groote verscheidenheid van verlich
ting gebracht, maar ook verwonderlijk juist en eigenaardig den toon van Jo
nathan, curieus ouderwetsch en zacht humoristisch, waar en echt en toch
een weinig goedkoop sentimenteel, natuurlijk en hartelijk en toch
conijventioneel, weten weer te geven. De voldoening door den eerwaardigen
schry ver zelf in het voorbericht te kennen gegeven, over het juiste treffen'
van den toon, is zelfs dengenen, die bij den derden druk van Waarheid
n droomen nog niet geboren waren, volkomen begrijpelijk.
Jonathan heeft steedsfeen dankbaar publiek gehad, en zal het, in de
£ala-kleed;jj gedost, weder vinden. In het voorbericht van den vijfdea
druk lazen wij, met de wordings-geschiedenis van den bundel, deze woorden:
Een mensch kan twee levens leven, een historisch, practiscb, en een
litterarisch leven een dubbel leven, ook hier, van Waarheid en van
Droomen, als gij wilt. Het eerste is zeker in menig opzicht het belangrijk
ste, het ware, het eigenlijke leven; maar ook het tweede heeft, naast en
in het eerste, zijn eigen beteekenis en waardij. Welnu, met het oog daarop
i;an Jonathan niet dan met groote dankbaarheid erkennen, dat, terwijl
zijn werkelijk leven, als ieder weefsel der Schikgodinnen, zijn gemengde
witte en zwarte draden gehad heeft, de webbe van zijn letterkundig leven
schier niet dan witte draden bevat. Hoeveel vrienden heeft hij op zijne
o m wandeling, nu reeds aanvankelijk onder een tweede geslacht, gevonden
en behouden!"
Dit schreef Jonathan in 1872; daar in 1840 de schetsen voor het eerst
verzameld werden, kan hij nu reeds bijna van een derde geslacht spreken.
dat hem waardeert en liefheeft. Onder de witte draden van zijn letter
kundig leven rekent hu zeker ook de prachtuitgave, hem door de firma
Brill gewijd; zy bewijst dat deze zelf iets voor hem over heeft, en van
de belangstelling van het publiek van 1835 verzekerd is.
Meta, een verhaal door Wilhelmina Brink.
Uitgave van J. Rinkes te Arnhem.
Meta is een eersteling. Van Mej. Brink verscheen tot heden slechts in
een onzer periodieken een kleine novelle, die leefde ce que vivent les feuille
tons. Te meer past het thans, op de verdienste van het verhaal te wijzen,
dat bij den uitgever Rinkes het licht zag. Wie in dezen roman van een
meisjeshart heftige tooneelen, grootsche toestanden, tragische
ontknoopingen, onoplosbare verwikkelingen zou zoeken, zou zich teleurgesteld vinden.
Alles is even eenvoudig; het is de geschiedenis van eeuige maanden uit
het leven ecner zeventienjarige, maar zoo verwonderlijk frisch, met een
eenvoud en schijnbare waarheid verteld, als vele schrijfsters eerst na on
eindig veel oefening, de meeste nooit verkrijgen. Op het oogenblik dat
bet verhaal begint, stoeit Meta nog met haar broertjes; op het oogenblik
dat het verhaal eindigt, heeft zij pas sedert drie weken ontdekt, dat zy
een hart bezit; en deze geheele overgang, van kind tot vrouw, wordt ver
teld met de fijnheid van analyse, de knnst van nuanceering eener volleerde
schrijfster, en de nai'eveteit en frischheid der zeventienjarige zelve.
Hetvalsche pathos, het pond f hartstochtelijke, waarin een jonge schrijfster meestal
vervalt, ontbreekt bijna geheel; daarentegen vertelt Meta van flensjes
bakken en het zoethouden der kinderen met een uitvoerigheid, die geheel
den indruk geven van een nog niet lang daaraan ontwassen bakvischje.
Voor de jeugd der schrijfster pleiten een paar groote onwaarschijnlijk
heden. Vooreerst zullen een vader en moeder met drie huwbare dochters
inderdaad, gelijk juffrouw Prader opmerkte, zich wel eens bedenken,
eer zij een knap interessant jongmensch, met een waas van geheimzinnig
heid omhuld, verrukkelijk zingend en zonder bepaalde bezigheid, gedurende
eenige maanden te logeeren vragen. Ten tweede is het zeer onwaarschijn
lijk, dat noch Meta, noch hare zuster op de gedachte kwam, na het aan
zoek van den jongen Otto, den Keulschen pretendent van dat aanzoek te
verwittigen, of althans mama op de hoogte te brengen van de hangende
plannen, ten einde uitstel te verkrijgen. Maar had Meta zich niet zoo on
gelukkig kunnen gevoelen, en men had de belangwekkende opeenstapeling
van kleine rampen gemist, die thans het blijde einde in Let juiste licht
stellen.
Meta's stijl is vloeiend; haar perioden zijn aangenaam ingedeeld en loo»
pen goed af. Alleen is zij hier en daar wat breedsprakig; zij schrijft!
Met een aanmerkelijk opgehelderd gelaat begon ik een aanvang met het
tafeldekken te maJcen. In stilte hoopte ik me ongestoord van die taakte
kunnen "kwijlen, alsook verschoond te eulkn blgven van een al te vrocgtydig
binnentreden van vader of een der overige hnisgenooten.
Aanvankelijk scheen mi/n wensch vervuld te zullen worden. Kleine
Johan bleef rustig doorslnimeren.
Nog was ik niet geheel gereed met dekken, toen een zacht gekreun uit
de wieg me de onaangename overtuiging schonk, dat de kleine slaper ont
waakt en op 't punt was in oen luid geschrei uit te barsten.
Terstond beproefde ik door een zacht wiegen het naderend gevaar te
bezweren."
Men gevoelt hoeveel hier te veel is; als Mej. Brink overal het
juiste woord gezocht had, was de bladzijde er de helft korter en het ver*
haal levendiger om geworden.
Alleraardigst geteekend is de feestavond, Meta's intrede in de wereld"
van het dorpje, haar kleine triomfen en groote onhandigheden. Uit dit
tooneel spreekt de gave van groepeering, usage du monde en een tintje
De slotsom is, dat wij met belangstelling een volgende pennevrucht van
de ongetwijfeld jeugdige schrijfster te gemoet zien.
Julia, een verhaal van Sicilië, door Goido.
Uitgaaf van W. Gosler te Haarlem.
Sluiten zich Marcellns Emants en Lovendaal aan de Noordsche poëzie
aan, wekt Albert Verwey's. bundel de herinnering aan Keats, Shelley en
Swinbume op, de adem van het Zuiden komt ons weder te gemoet uit
den hierboven genoemden bundel. De Julia vertoont geheel zuidelijke
tafereelen, zuidelijke dichtvormen en zuidelijke welluidendheid.
Jitlia ia een roman, in ongelijksoortige kleinere gedichten vervat, op
de wijze van Fiore della Neve's Liefde in het Zuiden. In den beginne is
zelfs de economie van het verhaal geheel gelijk aan die van genoemden
bundel. In Eene liefde in het Zuiden vindt men:
I. Voorzang. II. De dichter ziet voor 't eerst zijn heldin, zij glijdt in
zee en hij redt haar. III. «Gered. . . 'k heb haar gered ! En geen engel
des Hemels is zalig ala ik." IV. Kasaura is haar naam ; . . . een schoone
naam." VI. e nacht was zoel en geurig. . . Liefdesbekentenis."
In Julia : I. Voorzang. II. Allereerst ontmoeten ; de heldin rijdt met
een wild span schimmels, de dichter grijpt de teugels en redt haar. III.
Zij sloeg haar oogen op Geen koning dezer aard kan zaa'ger zijn!
IV. Haar naam is Julia wat klinkt dat schoon!" V. Wij zagen naar de
sterren liefdesverklaring!
Hiermede houdt echter ook de gelijkenis op, en de dichter van Julia
gaat zijn eigen weg. De hinderpaal voor hun geluk is geloofsverschil ;
Guido is protestant; Julia en haar familie geven enkel hunne toestemming
tot een huwelijk met een zoon der Moederkerk. De dichter aarzelt niet
lang. Mijn antwoord" luidt:
Mijn lief, gij hebt gelijk: IS heb aanschouwd,
Wat zaligheid het hart van hem doet beven,
Die zich voor dit en voor het volgend leven
&an 't zoet bestier der Moederkerk vertrouwt.
Gelijk vroeger een zang op Sizilia", vormt thans een hymne aan De
Moederkerk" intermezzo ; de dichter vereenigt in zijne vereering weldra
Julia en de Jonkvrouw ; hij zingt lofzangen en epithalamia. Maar het
uur van het noodlot nadert.
De huwelijksdag is reeds aangebroken, het is een drnkkend-zoele Julidag,
de gasten naderen voor den optocht naar de kerk, de mis wordt gevierd,
de band wordt gesloten; de jonge man maakt daarna met zijne geliefde
eene wandeling ianga de helling van den Etna, als zich plotseling een
gedreun gevoelen doet. De aschregen valt, de vlammen vertoonen zich
boven den krater, vurige golven dalen uit de spleten van den berg. De
beschrijving van de plechtigheid, waaronder men reeis het onheil voelt
naderen zonder nog te weten wat het is, daarna die van de uitbarsting
en van den daaropvolgenden nacht zijn zeer schoon; zij vormen het glanspunt
van het werk. Een wilde wedloop volgt tusschen den dichter, die zijn ge
liefde eerst medesleept en daarna draagt, en de vurige lavarivier. Julia
in gered, schoon bewusteloos; maar nog een zwaardere slag moest hem
treffen: zy ontwaakt niet weder.