De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 6 december pagina 5

6 december 1885 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 441 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Bij opsrêtten all Le cosur et la main" doet zich altijd het vraagstuk voor der zedelijkheid. Geen christenmensch zou in de XVIIe Eeuw het in zfin hoofd gekregen hebben, 't onvoegzaam, veel minder onzedelijk te noemen, dat een nieuw getrouwde man en vrouw met zang en dans naar beêWerden geleid: maar we hebben, sedert, de buitensporigheden der Séyenêe n Vau Louis Ie Bien-aimébijgewoond, en nu trekken niet alleen oude anglaiscs haarsluyers voor het gezicht, maar lieden van geftefid verstand meenen aich te moeten gedragen als of er geen bruiloftsbed bestond en vinden het hoogst gepast, dat jonggetrouwden, na het tolttèkkèn der plechtigheid, zich op reis begeven, om toch, in 's Hemels naam, op de lippen van nadenkende adolescente maar de vraag te doen be**ijkeft i w»t «r gebeurt na een voltrokken huwelijk. Sommigen achten dit n ongehoorden en dwazen toestand; maar wat daarvan zij: velen maken beswaar, toespelingen op het samenzijn van man eu vrouw in een schouwburg te gaan zien. Alle eerbied voor de vrijheid om een dcrgeigfce meening aan te kleven: onder dit voorbehoud, wijs ik, met een en kel Woord op de geestige vinding, Om een jongen Prins, die met een fttieM moet huwen, maar op een tuinierstertjen verliefd ia geworden, om wiet Wille hg volstandig weigert de Princes ook maar een oogenblik aan te zien, om dien jongen Prins gelukkig te maken, door den knoop Vaft het stuk hierin to leggen, dat het tuinierstertjen de Princes-zelve was, die zich aan de strenge etikette van 's Vaders hof een oogeublik Onttrokken had. Het geval heeft plaats in de eerste helft der XVIIIe Eeuw. De kosturaen geven hiervan (hoewel niet zonder inkonsequèntie) getuigenis. De uitvoering liet niets te wensohen over. De Heer Kreeft heeft, met zijn bekend meesterschap, een ouden dwazen Koning verbeeld; de Heeren v. Westerhoven (Prins), v. Beein (jeugdig bombardïr) en Kiehl (de Kolonel Don Hosqmtós) hebben zich uitstekend van hunne rollen gekweten. De Heer v. Westerhoven zou nog meer toegejuicht ziju, maar het publiek van den Fnscati-Behouwburg juicht slechts zangers toe, die zeer sterke stam men hebben. Daarom wordt ook döorgaands Jnfvr. Coersen, die nu den veel belo vende» naam van Nagtegaal aan den hare héft zien toevoegen, niet zoo sterk gépplaudiseerd als zij 't anders wel verdiende. Het goedronde voorkomen van Me v. Marie v. Westerhoven leent zich niet bjj voorkeur tot de rol eener spaansche Dame d'atcur. Toch heeft zfj nét tooneeltjen met den Prins aardig gespeeld en over 't geheel hare partij (die klein is) zuiver gezongen. De koningin van den avond was Mej. van Zant, die met gevoel en gratie, in haar niet te sterk gekleurd Vlaamsch de rol der Princes-tuinierster gezongen en gespeeld heeft. Het Vlaamsch, dat nu en dan voor onze Amsterdammers, die van de Heeren Kreeft en van Westerhoven nooit een lettergreep missen, wat onduidelijk was, had, daarentegen, in sommige pat&aadjes een aandoenlijk-naïef charakter en meer gevoelvol dan 't uit den HollancUchen mond zou gedaan hebben, klonk bijv. |iok eb veel artseer ondervonden ala iek aan ónze ecueidiong daoht." Ale Wfc Wel hebben, i* Mej. van Zant ook in Frankrijk opgetreden, en dan is 't inderdaad zeer te waardeeren, dat ae zioh bij ons taaleigeu oog zoo goed aansluit. Wij hebben geen lof genoeg voor de naauwkeurigheid en het talent, waarmee al wat op kostuum en dekoratie betrekking heeft door de Heeren Prot wordt verzorgd, Tooneelvoorstellingen uit de XVIe, XVIIe en XVIIIe Eeuw zijn tegenwoordig dikwerf lessen in de kostuumkunde, d. i. in de beschavingsgeschiedenis. *) 3 D. '85. A. Th. ?) Als ik niet vreesde van snorrofobie beschuldigd te worden, zon ik zeggen, dat de knevels van den Prins in dit schouwspel niet te verdedigen zya. HARMONIE EN MELODIE. II. (Vervolg.) Camille Saint-Saëns men heeft het reeds kunnen bemerken aan het geen wij uit de inleiding van zijn boek overschreven is een eclecticus. HU zweert niet bg een enkelen grooten meester; hij kent en vereert ze allen, maar hjj heeft daarby geen afstand gedaan van zy'ne rechten als «cherpzinnig beoordeelaar en zelfstandig critious. Den strijd over de groote muzikale quaestiën van onzen tijd terug te brengen tot de vraag harmonie of melodie?" acht bij een dwaasheid. Het is eene veel en ver verspreide dwaling, dat de harmonie, als het secundaire element der toonkunst, uit de melodie zou worden geboren, terwijl de melodie spontaan ontstaat; dat de melodie het werk van het genie zou zyn, en de harmonie het product van wetenschap en bereke ning. «Deze theorie berust op geen enkel feit, integendeel, zij is met alle feiten in fitryd. Ongelukkig echter is zij aangenomen door een aan tal schrijvers, die geen musici waren, en die door hare schijnbare helder heid werden verleid. Daar zij reeds oud is, heeft zij al de kracht van een vooroordeel verkregen, en in naam van dit vooroordeel tast men da schoonste werken aan en vervolgt men de groote toankunstenaars." De leer der melodisten" is door Stendhal tot hare uiterste consequentie doorgevoerd. Ayez un beau chant" zoo schreef deze in 1814 et votre composition, quelle qifelle solt, sera belle, et plaira certainement". Waarom ? omdat Stendhal in de muziek alleen Ie plaisirphysique zoekt. Vandaar dat hg Beethoven en Mozart veroordeelt, om hunne opeenstape» ling van noten en denkbeelden, hunne bizarre en overvloedige modulatiën", met een woord, om hunne geleerdheid. Neen" zegt Saint-Saëns de muziek is iets andera dan een mid del tot physische bekoring. De muziek is een der fijnst bewerktuigde voortbrengselen van den menschelijken geest. In de diepten zijner intelli gentie bezit de mensch een afzonderlijk zintuig voor inwendige waarne ming, den aesthetischen ein, waardoor hy de kunst waarneemt: de muziek is een der middelen, om de trillingen van dit zintuig op te wekken." oorenutreeljng dos, zonder meer; dikwijls zelfs het tegendeel. BGjj kent Beethovens Symphonie pastorale', gij hebt den rondedans der boeren gehoord, die langzamerhand levendiger, eindelijk duizelingwekkend wordt, tot dolheid toe. Doch plotseling houdt alles op, en zouder eenigen over gang doen de bassen vianissimo eene aan de tonaliteit geheel vreemde noot hooren. Men hoort dien toon ternauwernood, maar hy' maakt den indruk van een zwarten sluier, die aich eensklaps uitbreidt; het is de schim van het onverzoenlijke noodlot, die zich te midden van het feest vertoont. Plaatst men zich op het standpunt van het oor en de physische bekoring, 'a zelfs op het standpunt van het koele verstand, dan is dia noot ongerijmd, want zij verstoort de tonaliteit en de logische ontwikke ling van het stuk. En toch is die noot verrukkely'k. Men moet, volgens Saint-Saëns, drieërlei soort van melodie onderschei» den: die der theoretici, die der musici en die der melodisten." De theoreticus noemt iedere opeenvolging van noten eene melodie. Slechts als men van deze definitie uitgaat, kan men melodie vinden in da werken van Palestrina en diens school. Bij deze is ook de rhythmus zwevend en de tonaliteit onbepaald. En toch maken de werken van Palestriua, bij behoorlijke uitvoering, ook thans nog een diepen indruk, Wel een bewijs, dat eene sterk sprekende, domineerende melodie, een scherp geteekemle rhytbmus en eene duidelijk bepaalde tonaliteit niet zoo onmisbaar zij», als men in onze dagen beweert. Maar het contrast tusschen toen en nu is te groot, om eenigen twijfel te laten opkomen aan de waarheid dat, na de merkwaardige ontwikkeling der harmonie ia de 16e eeuw, de melodie hare rechten hernomen heeft. Is het thema van het Andante in Beethovens vijfde sympnonie eens melodie? Ongetwijfeld zegt de musicus het is een edele, schoont en treffende melodie. Neen zegt de melodist deze muzikale phrase ia niet afgerond; er is een kop, maar geen staart aan; zij eindigt met een vraagteeken. Het kenmerk der melodie is voor hem het vocale karakter der phrase. En dit vocale karakter komt eigenlijk neer op groote een voudigheid, op afwezigheid van alles wat naar geleerdheid «weemt, van al wat de aandacht des toehoorders zou kunnen afleiden. Die eenvoud en helderheid wordt gepredikt met eene affectatie, die aan de bekende Sainte Mousseline van Sardou doet denken. Wie voor deze prediking doof blijft, en beweert, dat zij eene verheerlijking van het vulgaire en hét ba nale is, is zelf een pedant, die met zijn wetenschap te koop loopt, een algebraïcus, een scheikundige, een man even rijk aan aanmatiging, al» arm aan denkbeelden. De leer van deze groote school der eenvoudig heid komt eigenlijk hier op neer, dat men Don Gioeanni, Quillawme Tdl, de Huguenols, Beethoven's symphonieën, de Missa Papae Marcelli, de Maühüus-P'ission, Israël in Egypten, stelt beneden Au clair de la lune" en J'ai du bon tabac dans ma tabatière." Waartoe dient deze diatnbe ? zoo zal men vragen. Bestaan er der gelijke melodisten", en zoo ja kunnen zy gerekend worden tot de lieden, met welke meu een ernstig woord over muziek kon spreken? En maakt een man als Saint-Saëns zich niet schuldig aan het enfoncer UM porte oiiverte", als hij tegen dergelijke beweringen te velde trekt? Het ware te wenschen, dat men deze laatste vraag volmondig bevesti gend kon beantwoorden. Maar er zijn inderdaad nog te veel lieden, die de toonkunst, om het woord van Roqueplan te gebruiken, als een art de joie beschouwen. Er zy'n lieden" zegt Saint-Saëns dis meenen, dat zij van bloemen honden, omdat zij die afsnijden om er bouquetten van te maken: voor hen bestaat de plant, met het wondervollesamenstel van bladeren, stengels en wortels, in het geheel niet; naar eene plant, die niet bloeit, zien zij niet om. Er zijn er anderen, die de plant in haar geheel beschouwen, hare ontwikkeling nagaan, hare kunstvol ge venredigde vormen, hare sierlijke, nu eens fijne, dan WEU krachtige ly'nen bewonderen, maar voor welke de bloem slechts waarde heeft, wanneer zij, in al de volheid des levens, aan den stengel prijkt. Zal men na be weren, dat deze laatsten een afkeer van bloemen hebben? En waarom zal men dan zeggen, dat musici de melodie versmaden, zoodra zij niet al het overige daaraan opofferen? Niemand is afkeerig van melodie, mftar wat men wél haten mag, zijn de beuzelarijen en de platheden, die men onder de vlag der melodie wil binnensmokkelen." Wij betwijfelen iutusschen, of aan de melodisten van Stendhal sttlk eene uitvoerige bestrijding ten deel zou zijn gevallen, als het niet voor de Saint-Saëns eene behoefte was geweest, te zeggen wat hg' over de melodie denkt, voor dat hij zijn oordeel uitspreekt over het muzikaal procédé, dat lijnrecht tegenover de recepten der melodisten ataat, (Wordt vervolgd.) E. D. P, TJIT BELGIË. Weeuen van Hlavacek. PfiX di Home in beeldhouwkunst. Eerst te Antwerpen en vervolgens te Brussel werd in de laatste we» ken een kunstwerk tentoongesteld van den 44 jarigen landschapschilder A. Hlavacek, voorstellende De keizerstad aan den Donau en hare om streken", opgenomen van den Nussberg, neven den benoemden Kakkn* berg gelegen. Hlavaeek is in westelijk Europa slechts weinig bekend. EO bepaalde aieh vooral tot het schilderen van de streken der Oostenrijksche provin ciën, en der meren van Opper-Beieren, en leverde zijne kunstwerken af naarmate zij hem besteld werden. Wat het heden geëxposeerde werk betreft, de reiziger weet dat men van Weenen af, deels per wagen, deels te voet, in elk geval twee uren noodig heeft om den top van den Eahlenberg of den Nussberg te bereiken, en rustig in Bellevue of in Der Himmel het heerlijk uitzicht op do stad te genieten. Zoo was het althans vóór eenige jaren nog. Heden is ook hier een Badbahn gebouwd. Welnu, de genoemde kunstenaar heeft van die Streek een beeld ontworpen, dat het midden houdt tusschen een landschap en een stadsgezicht; een beeld, waardoor de grootschheid der omstreken net Marchfeld, tot aan de uitloopers" der Karpathen, aan do grenzen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl