De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 6 december pagina 8

6 december 1885 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 441 l l ! \ \ i* : p. Y. H' i "'t 't ,k Aoot on» enkele malen over het leven te troosten. Dit jonge meisje is tfifÉ* sterveling*; z\j ii de muze van het treurspel. Zfl heeft vooreerst het towettderenswaardigste kopje dat een tragédienne wenschen kan : het iaralIitiMB profiel ia «tjn edelsten, fijnsten vorm; trekken, tegelijk krachtig en-t*«<let, die uit zeer hard marmer gehouwen schijnen; geen kuiltjes of Sltéa, iet» reina, edel», zeer elegant en een weinig streng; de mond fier, *aW v»u teekening; groote warme, sombere oogen; een buigzaam, jong lichaam* geheel dopr de aandoening bezield; de houding en gebaren naen harmonisch; eene diepe, roerende contralto stem, die even teéderheid en medeleden als treffend smart en geestdrift kan D» aidére bladen zijn niet minder enthousiast; men merkt op, hoe {/Opfèe't Passant Sarah Bernhardt in het licht stelde, en nu zijne Jacolites Mllé. Wttper'a talent openbaren. De jonge actrice ia eerst dit voorjaar ta* bat Conservatoir* gekomen ; zij deelde er den eersten prijs met Jeanne &6A, wiet talent in de Jacobites bjj dat harer mededingster in het niet : UIT HET LEVEN. (Slot). Ea jou, na de middelen besproken te hebben, een woord over het kunst» *ffltk «elf, waarin de resultaten dezer middelen zijn neergelegd. ' behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat de inhoud dezer novellen eenvoudig, zeer alledaagsch is; Cooplandt laat ons niet tegenZo» by kleine volkskoroedietjes of achterbuurts-dramatjes, zooals van Maurjk of Baning zouden gedaan hebben, maar h\j doet een greep fcMipiÉuit het dagelyksche, werkelyke van ons volk, en geeit dat weer fwliff den invloed zijner artistieke gevoelens. Zqne personen zijn menjjbaen vafli vltesch en bloed, die het leven van werkelijke menschen leiden, f4 BWt zooalf de marionetten der beide bovengenoemde schrijvers op het ItóoUBAudQ van den auteur huilen, lachen, wandelen, verliefd worden, Iftwen, of ongelukkig zijn. Cooplandt laat zijne personen hunne volkomen, iadjvidoeele vrjjheid behouden, en treedt, zoodra zg gaan handelen, achter SfibermeR terig; in Een Buitenkansje", mogen z\j, volgens hun vrijen vloeien en drinken, en worden daarin niet door het eigenmachtig opttfcden vin den schrijver belet; in Een warme dag" verbreekt de boeren^d haar verloving met haar vryer, die zijne spaarduiten verloren heeft, ?p wordt piet door eenig sentimentalisme of scheef zedeljjkheids-begvip Va^i den tfohrjjver weerhouden; in De dood van Jaap Vliehoek" leeren wöde domheid en het bijgeloof van den boerenstand in hunne volle naaktraj| können; in De geschiedenis van Jan Zomer" de hulpvaardigheid, fie$ egoïsme en ondankbaarheid van het volk, en in Een huwelijk" het riydei^jkheids-gevoel van de boeren. Om deze novellen tot haar volle recht fp brengen, zon men ze met geljjksoortigen van Büning en van Van Maurik tooeten vergeleken. ,Eene eenvoudige geschiedenis" staaft duidelijk de bewering, dat de grootste kracht van Cooplandt'a talent niet in de kennis der psychologie ipjner personen schuilt; de gevoelens, gedachten en voornemens van Bertha z4jn vaak kleurloos n bouwen door hun samenstel geen persoon met «énig temperament op; Bertha is eene vrouw, waarop de schrijver eenige Bundelingen en gebeurtenissen heeft vastgelijmd, welke hun ontstaan te danken hebben aan het vooruit beraamd plan der novelle, en niet voortiloeien uit het wezen van haar karakter. Dit ia tevens de eenige novelle van flen gansehen bundel, waarin Cooplandt de harmonie tusschen de om geving en de personen niet heeft weten te bewaren. Maar juist deze eigen aardigheid is een bewijs van myne stelling betreffende het artisten -tempera»ent van den sehrgver. Wat zien wij namelijk? Cooplandt heeft in het mee»«&deel ftjjner novellen eene onpartijdige afspiegeling gegeven van werkelijk heid van het dagelgksche leven; hg heeft de uitwendige handelingen zijner P«Mongn dikwerf meesterlijk weten af te beelden; de natuur met en zon der menschen is door hem artistiek gevoeld en op het papier gebracht; hjj heeft zich echter van het naspeuren der psychologische drijf veeren onthouden, en htj schiep iets merkwaardigs. Ea ziet, zoodra hij deze per ken te buiten gaat, daalt het peil van zij a talent; de psychologie is slecht, inaar Ae teekening der omgeving is goed. De laatste eigenschap name lijk de schildering van den uitwendigen mensch in en met zijn omgeving b«heerscht het gansche boek. En de stelling, welke hieruit voortvloeit, ie deze: Cooplandt is een realist, wiens drijfveer tot het scheppen is ? bet getroffen worden zijner artistieke gevoelens. Hij voelt zich niet aange trokken door eene psychologische analyse, een merkwaardig ziels-proces, hét naspeuren der drijfveeren van de menschelijke handelingen, maar hij wordt bewogen door een stuk natuur, de uitwendige handelingen der menschen, een schilderachtige groep enz. : Cooplandt is een gevoels-artist, en gén verstands-kunstenaar ; men vindt in zijn werk een kunstenaar toet een nart en een schildersoog, niet den man met een hoofd en een denkvermogen. Ea vraagt men: wat is de waarde van Uit het Leven" voor onze h dendaagsche letterkunde? dan luidt het antwoord: Uit het Leven" is da tóoraang van het naderende naturalisme. De prijs, waartoe deze bundel in den handel is gebracht, leidt mij er toe nog een woord tot slot te zeggen. Men klaagt tegenwoordig, dat onze letterkundigen in aleohte geldelijke omstandigheden verkeeren, en dat het publiek g«cn hoUandsehe boeken koopt Dit is eene waarheid, waarop Biet» af t» dingen valt. Maar aan wien de schuld? Aan de uitgevers en ?pbtjtwi. De hollandsch* uitgevers brengen hnnne boeken gewoonlijk zoo het maat «enigszins mogelijk is in twee deelen in den handel; dat u voordeliger voor d0 leesbibliotheken, zeggen zg, en de werken kosten dan dri», vier of vjjf gulden. Het publiek koopt ze niet, en daar heeft het gelijk in. Haar laat de schrijvers de uitgevers met een zachten dwang aoodztkm den prijs lager te stellen en de wijze van uitgave te veranderen, ?En dat dit mogelijk is, bewijst Uit hef Leven. Met ter-zgde-lating van het 8t. Nieolaas-bandje, is het werkje keurig uitgegeven op fraai getint papier, mat Elsevier-letter, en voorzien van twee etsen ; en de prijs is zoo laag, «Ut het binnen ieders bereik valt. Hieruit blijkt dus, dat als er eeuige goede wil bij den uitgever is, en als de schrijver van een bepaald beginsel uitgaat, er zeer goed verbetering in den tegenwoordigen toestand <* brengen is. Qoedkoope uitgaven zullen verandering moeten brengen in onze slechte, geldelijke omstandigheden; wjj moeten met onee uitgever» contracten in dezen zin sluiten, en zoo dat niet gaat, ons zelf vereenigen» zooals de fransche letterkundigen. Frans Netteher. Les 'moeurs et la earicature en Allemagne, en Autriche en Sttisse. Avec préface de Champ~ fleury. Paris, Louis Westhauser 1885. XX «d 491 blz., in imp, 80. Eenigen tijd geleden verscheen van de hand des heeren John Grand Carteret onder dezen titel een werk, dat verdient in veler handen te zijn. Het is een merkwaardig boek, getuigende van ijverige studie en onver moeid nasporen. De schrijver toont ons het ontstaan der caricatuur aan in de middeleeuwen, toen de spotgeest dier dagen zich uitte in de kapiteelen en andere versieringen der kerkgebouwen, terwijl pas in den tjjd der hervorming de eerste spotprenten het licht zagen. In het laatste ge deelte der 18e eeuw nam het caricatuurteekeneninDuitschland eenhoo,re vlucht. Met zorg beschrijft de heer Grand Carteret ons de meesterstuk jeg van satire van Chodowieoki, aan wiens fijne opmerkingsgave bier hulde gebracht wordt. Achtereenvolgens worden nu behandeld Lavater en zijn physiognomouie, Gall en zijn craniologie, Mesmer en het magnetisme, Götz en zijn karakterbeelden en silhouetten, terwijl de schrijver ons keunis doet maken met de earioaturen van Schiller op Kqrrner en met den strijd, naar aanleiding der Xeniën van Goethe ontbrand. Het tijdvak der revolutie en van Napoleon leverde, zooals licht te begrijpen is, een ruim veld voor de carioatuur. Na dien tijd keerde zij zich tegen de volgers van het ancien régime". In 1848 brak een nieuw tijdperk van bloei voor de caricatuur aan, toen de eerste satiriek-humoristische weekbladen te M nchen en te Berlijn gesticht werden: Fliegende Blütter, LeuchtJcugeln en Kladderadatsch, .vaarin vooral in den eersten tijd het opkomende duitsche militarisme aan de kaak gesteld werd. Onder het tweede Keizerrijk keerde de geesel der satire zich in Duitschland hoofdzakelijk tegen Napoleon III. Met veel talent doet de schrijver vervolgens uitkomen op welke wijze zich de humor te Berlijn openbaarde, en welke onderwerpen daar bij voorkeur en op de geestigste wijze behandeld worden, om in het volgende hoofdstuk hetzelfde te doen voor München, van waar de geestigste en fijnste teekeningen komen. Daarna staat de schrijver uitvoerig stil bij het ontstaan, d« ontwikkeling en den inhoud der Fliegende Sluiter, die, zooals men weet, te München verschijnen, terwijl hij in een laatste hoofdstuk de charges, voor namelijk die van Wilhelm Bosch tot het onderwerp zijner studie genomen heeft. In de laatste twee hoofdstukken spreekt de heer Grand-Carteret uit voerig over de caricatuur in Weenen en in Zwitserland. Dit belangrijke werk, waarran hier slechts een dorre inhoudsopgaaf is gegeven, wordt besloten met een uitvoerige bibliographie van weekbladen, almanakken en geïl lustreerde werken en met een alphabetisehe lijst van caricatuur-teekenaars met korte biographische aanteekeningen. Het boek zelf is rijk geïllus treerd; 4 platen in kleuren, 19 buiten den tekst en 282 houtsneden tus schen den tekst en taliooze titelhoofden en culs-de lampe, alles te zameu 33G caricaturen versieren dit werk. Opmerking verdient nog, dat dit boek, ofschoon te Parijs door de firma Louis Westhauser uitgegeven, in ons land gedrukt werd, bij de Gebroeders Binger te Amsterdam, aan welke de schrijver in zijn voorrede om hun keurigen druk, terecht een plaats inruimt naast hun beste Parijsche vakgeuooten. -r. MIDDELBAAR ONDERWIJS-VRAGEN. 1) ! . , i. Schijnt het menigeen w»t lafet, om thans, begin December, nog een overzicht te geven van hetgeen in eene vergadering van uit. Augustus behandeld werd, die schyn zal verdwijnen voor de wetenschap, dat het officieel verslag van die Vergadering eerst zeer kort geleden van de pers kwam. Bovendien kan by den toenemendeu levensspoed en daaraan geevenredigde snelle vergetelheid onzer dagen, eene herinnering van het geen drie maanden her gebeurde, schier eene opwekking uit den doode heeten en krijgt zij dus eene historische waarde. Welke waren nu de vragen, door de 37 leden der Vereenigin? van leeraren bij 't M. O. op hun jongste samenkomst besproken en ten deele beantwoord ? , i Allereerst die welke door den heer Huet van Delft aan de orde was gesteld, over de opleiding opzef Ingenieurs, tegenwoordig naar veler meening veel te uitsluitend theoretisch. O ia waarlijk vruchtbaar te wezen moest de studie der boekeu ondersteund worden door practische oefening, technische voorbereiding, alleen te verkrijgen door een verblijf in de werk plaats of op het bouwterrein. Die stelling, door den spreker vooropge steld, vond weinig tegenspraak. Doch ook hier kwam het aan op de praktijk. Wanneer zou de aanstaande ingenieur het tijdstip voor die technische oefeningen het beste kiezen? Er deden zich drie gelegenheden voor. Na de voltooiing zijner theoretische studiën; maar dit ware voor gediplomeerden verre van aangenaam. Te midden der studiën aan de Polytechnische School, na aflegging van examen B; maar dit ware den geregelden gang der studie verbreken. Doch zoo die technische oefeningen noch na, noch te midden dier vakstudie eeue plaata konden vinden, wat bleef er over, dan er vóór? Laten wg ze stellen tusscben het verlaten der H. B. S. en het betreden der Polytechnische School", dus concludearde;de spreker dan ook; maar om alzoo den stu dietijd niette zeer te verlengen, meteen bet Eindexamen, Examen A, in krimpen en vervroegen, zoodat de jongelui de H. B. S. na de 4e klasse en op löjarigen leeftijd verlaten". Het was te voorzien, dat dit hervormingsplan zou stuiten op veler tegen* stand. De beer Menalda v. Schonwenburg kwam er tegen op, wijl hy jon gelui van 16 jaar nog te weinig onderlegd oordeelde, om van de praetiscbe

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl