Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 441
l
l
! \
\ i*
: p.
Y.
H'
i
"'t
't
,k
Aoot on» enkele malen over het leven te troosten. Dit jonge meisje is
tfifÉ* sterveling*; z\j ii de muze van het treurspel. Zfl heeft vooreerst het
towettderenswaardigste kopje dat een tragédienne wenschen kan : het
iaralIitiMB profiel ia «tjn edelsten, fijnsten vorm; trekken, tegelijk krachtig
en-t*«<let, die uit zeer hard marmer gehouwen schijnen; geen kuiltjes of
Sltéa, iet» reina, edel», zeer elegant en een weinig streng; de mond fier,
*aW v»u teekening; groote warme, sombere oogen; een buigzaam, jong
lichaam* geheel dopr de aandoening bezield; de houding en gebaren
naen harmonisch; eene diepe, roerende contralto stem, die even
teéderheid en medeleden als treffend smart en geestdrift kan
D» aidére bladen zijn niet minder enthousiast; men merkt op, hoe
{/Opfèe't Passant Sarah Bernhardt in het licht stelde, en nu zijne Jacolites
Mllé. Wttper'a talent openbaren. De jonge actrice ia eerst dit voorjaar
ta* bat Conservatoir* gekomen ; zij deelde er den eersten prijs met Jeanne
&6A, wiet talent in de Jacobites bjj dat harer mededingster in het niet
: UIT HET LEVEN.
(Slot).
Ea jou, na de middelen besproken te hebben, een woord over het kunst»
*ffltk «elf, waarin de resultaten dezer middelen zijn neergelegd.
' behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat de inhoud dezer novellen
eenvoudig, zeer alledaagsch is; Cooplandt laat ons niet
tegenZo» by kleine volkskoroedietjes of achterbuurts-dramatjes, zooals
van Maurjk of Baning zouden gedaan hebben, maar h\j doet een greep
fcMipiÉuit het dagelyksche, werkelyke van ons volk, en geeit dat weer
fwliff den invloed zijner artistieke gevoelens. Zqne personen zijn
menjjbaen vafli vltesch en bloed, die het leven van werkelijke menschen leiden,
f4 BWt zooalf de marionetten der beide bovengenoemde schrijvers op het
ItóoUBAudQ van den auteur huilen, lachen, wandelen, verliefd worden,
Iftwen, of ongelukkig zijn. Cooplandt laat zijne personen hunne volkomen,
iadjvidoeele vrjjheid behouden, en treedt, zoodra zg gaan handelen, achter
SfibermeR terig; in Een Buitenkansje", mogen z\j, volgens hun vrijen
vloeien en drinken, en worden daarin niet door het eigenmachtig
opttfcden vin den schrijver belet; in Een warme dag" verbreekt de
boeren^d haar verloving met haar vryer, die zijne spaarduiten verloren heeft,
?p wordt piet door eenig sentimentalisme of scheef zedeljjkheids-begvip
Va^i den tfohrjjver weerhouden; in De dood van Jaap Vliehoek" leeren
wöde domheid en het bijgeloof van den boerenstand in hunne volle
naaktraj| können; in De geschiedenis van Jan Zomer" de hulpvaardigheid,
fie$ egoïsme en ondankbaarheid van het volk, en in Een huwelijk" het
riydei^jkheids-gevoel van de boeren. Om deze novellen tot haar volle recht
fp brengen, zon men ze met geljjksoortigen van Büning en van Van Maurik
tooeten vergeleken.
,Eene eenvoudige geschiedenis" staaft duidelijk de bewering, dat de
grootste kracht van Cooplandt'a talent niet in de kennis der psychologie
ipjner personen schuilt; de gevoelens, gedachten en voornemens van Bertha
z4jn vaak kleurloos n bouwen door hun samenstel geen persoon met
«énig temperament op; Bertha is eene vrouw, waarop de schrijver eenige
Bundelingen en gebeurtenissen heeft vastgelijmd, welke hun ontstaan te
danken hebben aan het vooruit beraamd plan der novelle, en niet
voortiloeien uit het wezen van haar karakter. Dit ia tevens de eenige novelle
van flen gansehen bundel, waarin Cooplandt de harmonie tusschen de om
geving en de personen niet heeft weten te bewaren. Maar juist deze eigen
aardigheid is een bewijs van myne stelling betreffende het artisten
-tempera»ent van den sehrgver. Wat zien wij namelijk? Cooplandt heeft in het
mee»«&deel ftjjner novellen eene onpartijdige afspiegeling gegeven van werkelijk
heid van het dagelgksche leven; hg heeft de uitwendige handelingen zijner
P«Mongn dikwerf meesterlijk weten af te beelden; de natuur met en zon
der menschen is door hem artistiek gevoeld en op het papier gebracht;
hjj heeft zich echter van het naspeuren der psychologische drijf veeren
onthouden, en htj schiep iets merkwaardigs. Ea ziet, zoodra hij deze per
ken te buiten gaat, daalt het peil van zij a talent; de psychologie is slecht,
inaar Ae teekening der omgeving is goed. De laatste eigenschap name
lijk de schildering van den uitwendigen mensch in en met zijn omgeving
b«heerscht het gansche boek. En de stelling, welke hieruit voortvloeit,
ie deze: Cooplandt is een realist, wiens drijfveer tot het scheppen is ?
bet getroffen worden zijner artistieke gevoelens. Hij voelt zich niet aange
trokken door eene psychologische analyse, een merkwaardig ziels-proces,
hét naspeuren der drijfveeren van de menschelijke handelingen, maar hij
wordt bewogen door een stuk natuur, de uitwendige handelingen der
menschen, een schilderachtige groep enz. : Cooplandt is een gevoels-artist,
en gén verstands-kunstenaar ; men vindt in zijn werk een kunstenaar
toet een nart en een schildersoog, niet den man met een hoofd en een
denkvermogen.
Ea vraagt men: wat is de waarde van Uit het Leven" voor onze h
dendaagsche letterkunde? dan luidt het antwoord: Uit het Leven" is da
tóoraang van het naderende naturalisme.
De prijs, waartoe deze bundel in den handel is gebracht, leidt mij er
toe nog een woord tot slot te zeggen. Men klaagt tegenwoordig, dat onze
letterkundigen in aleohte geldelijke omstandigheden verkeeren, en dat het
publiek g«cn hoUandsehe boeken koopt Dit is eene waarheid, waarop
Biet» af t» dingen valt. Maar aan wien de schuld? Aan de uitgevers en
?pbtjtwi. De hollandsch* uitgevers brengen hnnne boeken gewoonlijk zoo
het maat «enigszins mogelijk is in twee deelen in den handel; dat u
voordeliger voor d0 leesbibliotheken, zeggen zg, en de werken kosten
dan dri», vier of vjjf gulden. Het publiek koopt ze niet, en daar heeft het
gelijk in. Haar laat de schrijvers de uitgevers met een zachten dwang
aoodztkm den prijs lager te stellen en de wijze van uitgave te veranderen,
?En dat dit mogelijk is, bewijst Uit hef Leven. Met ter-zgde-lating van het
8t. Nieolaas-bandje, is het werkje keurig uitgegeven op fraai getint papier,
mat Elsevier-letter, en voorzien van twee etsen ; en de prijs is zoo laag,
«Ut het binnen ieders bereik valt. Hieruit blijkt dus, dat als er eeuige
goede wil bij den uitgever is, en als de schrijver van een bepaald beginsel
uitgaat, er zeer goed verbetering in den tegenwoordigen toestand <*
brengen is. Qoedkoope uitgaven zullen verandering moeten brengen in
onze slechte, geldelijke omstandigheden; wjj moeten met onee uitgever»
contracten in dezen zin sluiten, en zoo dat niet gaat, ons zelf vereenigen»
zooals de fransche letterkundigen. Frans Netteher.
Les 'moeurs et la earicature en Allemagne, en
Autriche en Sttisse. Avec préface de Champ~
fleury. Paris, Louis Westhauser 1885. XX «d
491 blz., in imp, 80.
Eenigen tijd geleden verscheen van de hand des heeren John Grand
Carteret onder dezen titel een werk, dat verdient in veler handen te zijn.
Het is een merkwaardig boek, getuigende van ijverige studie en onver
moeid nasporen. De schrijver toont ons het ontstaan der caricatuur aan
in de middeleeuwen, toen de spotgeest dier dagen zich uitte in de
kapiteelen en andere versieringen der kerkgebouwen, terwijl pas in den tjjd
der hervorming de eerste spotprenten het licht zagen. In het laatste ge
deelte der 18e eeuw nam het caricatuurteekeneninDuitschland eenhoo,re
vlucht. Met zorg beschrijft de heer Grand Carteret ons de meesterstuk jeg
van satire van Chodowieoki, aan wiens fijne opmerkingsgave bier hulde
gebracht wordt. Achtereenvolgens worden nu behandeld Lavater en zijn
physiognomouie, Gall en zijn craniologie, Mesmer en het magnetisme,
Götz en zijn karakterbeelden en silhouetten, terwijl de schrijver ons
keunis doet maken met de earioaturen van Schiller op Kqrrner en met
den strijd, naar aanleiding der Xeniën van Goethe ontbrand. Het tijdvak
der revolutie en van Napoleon leverde, zooals licht te begrijpen is, een ruim
veld voor de carioatuur. Na dien tijd keerde zij zich tegen de volgers van
het ancien régime". In 1848 brak een nieuw tijdperk van bloei voor de
caricatuur aan, toen de eerste satiriek-humoristische weekbladen te M
nchen en te Berlijn gesticht werden: Fliegende Blütter, LeuchtJcugeln en
Kladderadatsch, .vaarin vooral in den eersten tijd het opkomende duitsche
militarisme aan de kaak gesteld werd. Onder het tweede Keizerrijk keerde
de geesel der satire zich in Duitschland hoofdzakelijk tegen Napoleon III.
Met veel talent doet de schrijver vervolgens uitkomen op welke wijze zich
de humor te Berlijn openbaarde, en welke onderwerpen daar bij voorkeur
en op de geestigste wijze behandeld worden, om in het volgende hoofdstuk
hetzelfde te doen voor München, van waar de geestigste en fijnste
teekeningen komen. Daarna staat de schrijver uitvoerig stil bij het ontstaan, d«
ontwikkeling en den inhoud der Fliegende Sluiter, die, zooals men weet,
te München verschijnen, terwijl hij in een laatste hoofdstuk de charges, voor
namelijk die van Wilhelm Bosch tot het onderwerp zijner studie genomen
heeft. In de laatste twee hoofdstukken spreekt de heer Grand-Carteret uit
voerig over de caricatuur in Weenen en in Zwitserland. Dit belangrijke werk,
waarran hier slechts een dorre inhoudsopgaaf is gegeven, wordt besloten
met een uitvoerige bibliographie van weekbladen, almanakken en geïl
lustreerde werken en met een alphabetisehe lijst van caricatuur-teekenaars
met korte biographische aanteekeningen. Het boek zelf is rijk geïllus
treerd; 4 platen in kleuren, 19 buiten den tekst en 282 houtsneden tus
schen den tekst en taliooze titelhoofden en culs-de lampe, alles te zameu
33G caricaturen versieren dit werk. Opmerking verdient nog, dat dit
boek, ofschoon te Parijs door de firma Louis Westhauser uitgegeven, in
ons land gedrukt werd, bij de Gebroeders Binger te Amsterdam, aan
welke de schrijver in zijn voorrede om hun keurigen druk, terecht een
plaats inruimt naast hun beste Parijsche vakgeuooten.
-r.
MIDDELBAAR ONDERWIJS-VRAGEN. 1)
! . , i.
Schijnt het menigeen w»t lafet, om thans, begin December, nog een
overzicht te geven van hetgeen in eene vergadering van uit. Augustus
behandeld werd, die schyn zal verdwijnen voor de wetenschap, dat het
officieel verslag van die Vergadering eerst zeer kort geleden van de pers
kwam. Bovendien kan by den toenemendeu levensspoed en daaraan
geevenredigde snelle vergetelheid onzer dagen, eene herinnering van het
geen drie maanden her gebeurde, schier eene opwekking uit den doode
heeten en krijgt zij dus eene historische waarde.
Welke waren nu de vragen, door de 37 leden der Vereenigin? van
leeraren bij 't M. O. op hun jongste samenkomst besproken en ten deele
beantwoord ? , i
Allereerst die welke door den heer Huet van Delft aan de orde was
gesteld, over de opleiding opzef Ingenieurs, tegenwoordig naar veler
meening veel te uitsluitend theoretisch. O ia waarlijk vruchtbaar te wezen
moest de studie der boekeu ondersteund worden door practische oefening,
technische voorbereiding, alleen te verkrijgen door een verblijf in de werk
plaats of op het bouwterrein. Die stelling, door den spreker vooropge
steld, vond weinig tegenspraak. Doch ook hier kwam het aan op de
praktijk. Wanneer zou de aanstaande ingenieur het tijdstip voor die
technische oefeningen het beste kiezen? Er deden zich drie gelegenheden
voor. Na de voltooiing zijner theoretische studiën; maar dit ware
voor gediplomeerden verre van aangenaam. Te midden der studiën aan
de Polytechnische School, na aflegging van examen B; maar dit ware
den geregelden gang der studie verbreken. Doch zoo die technische
oefeningen noch na, noch te midden dier vakstudie eeue plaata
konden vinden, wat bleef er over, dan er vóór? Laten wg ze stellen
tusscben het verlaten der H. B. S. en het betreden der Polytechnische
School", dus concludearde;de spreker dan ook; maar om alzoo den stu
dietijd niette zeer te verlengen, meteen bet Eindexamen, Examen A, in
krimpen en vervroegen, zoodat de jongelui de H. B. S. na de 4e klasse
en op löjarigen leeftijd verlaten".
Het was te voorzien, dat dit hervormingsplan zou stuiten op veler tegen*
stand. De beer Menalda v. Schonwenburg kwam er tegen op, wijl hy jon
gelui van 16 jaar nog te weinig onderlegd oordeelde, om van de praetiscbe