Historisch Archief 1877-1940
No. 442
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
13
sonnetten ter eere van het schoon geslacht hem den zegen en zijn
lauweren had doen behalen, verleenden hern een onweerstaanbare
aantrekkelijkheid. Er was iets van een vertroeteld wonderkind
over dien grooten knaap, die niettegenstaande zijn kinderlijk ge
laat, toch zoo schoon wist te zingen van Venetie's nachten en
Napel's tarantella. Men beschouwde hem als een vroegwijs kind.
De vrouwen houden zich gaarne bezig met zulke groote kin
deren; in welke zij meenen" reeds den man te kunnen raden.
Het is steeds haar ideaal de eerste liefde van een man te zijn,
ea zoo wekte ook Victor allervvege veel belangstelling, heigeen
tesgevolge had, dat hij met zijn oppervlakkig karaktervan de
eene verliefdheid in do andere vervie', zonder dat er ooit eenig
werkelijk gevoel bij in het spel was. Er was iets van den
truubadour over hem gekomen van de troubadours, die hij zoo
veel bezong en zuchten en handdrukken en gerooide kusjes
waren hem bij de liefde hoofdzaak geworden.
De mannen vertroetelden hern evenzeer als de vrouwen. Ze
beschouwden hem niet als hun gelijke; hij was en bleef een
aardig artikel van weelde met iets vreemds over zich; een
kind dat men toelachte en waarop men nooit boos kon worden.
Ofschoon hij talent genoeg bezat, hield men zich overtuigd dat
hij er nooit een ander mede in den weg zou staan; hij was een
uitzondering, waarbij er in de versie verte geen sprake kon zijn
van afgunst of naijver, daartoe was hij te onbeholpen, te
zwak. En juist deze onbeholpenheid, deze zwakte, vormden een
aantrekkelijkheid, te meer. De meeste mannen gevoelden voor
Yictor, wat een groote hond tegenover een dartel kefïertje ge
voelen moet: de welwillende, nederbuigende toegeeflijkheid van
den meerdere, die ook dezen bevredigt omdat er tegelijkertijd een
rustig gevoel van eigen macht in opgesloten ligt.
Maar Victor zag het vernederende hiervan nief in. Hij liet
maar stillekes met zich begaan, en onder al die vleierijen ea op
lettendheden werd hij hoe langer hoe meer een geblaseerd won
derkind en hoe langer hoe minder een man.
Zij was niet mooi; haar figuur was te slonk en haar gelaats
trekken waren vrij onregelmatig. Alleen wanneer zij sprak
kreeg men den indruk dut zij er toch lief uitzag; dan kwam er
leven en haar gelaat, in een bezielde glans in haar oogen. Maar
wat haar bepaald betooverend maakte, het was wanneer zij lachte
met haar frisschen, glaszuiveren lach, waarin men gevoelde dat
zij zich zelve geheel en al openbaarde. Zij deed het echter niet
vaak; over het algemeen was zij nog al koel, bedaard en in zich
zelf gekeerd. Wel verre van hartstochtelijk te zijn, behoorde zij
eerder tot die vrouwen, die ongehuwd zouden sterven zonder ooit
eenig gemis gevoeld te hebben.
Toch had Martha bemind, of liever zij was eens verliefd ge
weest. Een van die vluchiige aandoeningen der eerste jeuii.d,
teeder en frisch als een lentebloem, die reiner van kleur en liefe
lijker van geur is dan een der bonle en bedwelmende bloemen,
welke de volle zomer ons in rijken overvloed schenkt. Jammer
maar dat n enkele nachtvorst voldoende is om die vroege, teedere
bloempjes te vernietigen.
Zoo was het Mariiia gegnan. Het peval had niet veel te be
duiden gehad, zoodal zij er zich spoedig over heen zette, en er
niet dan met een zeker gevoel van schaamte aan kon terugden
ken. Maar toch zou men bij een nauwgezet onderzoek waar
schijnlijk bevonden hebben dat, hoe snel ook geëindigd bij gebrek
aan warmte en sympathie, deze vluchiige verhouding toch nog
tijd gehad had duidelijke sporen in haar gemoed achter te laten.
Een eerste liefde vergeet men nooit, en zelfs in het meest
beuzelachlige minnarijlje schuilt er toch eenig liefde, smeult er
iets van den waren gloed, en het veroorzaakt ons smart, wanneer
die wordt uitgedoofd.
Wanneer het met de eerste ernstige aandoening van een vrouwen
hart gaat als met de vroege anemoon, door n ruwe nachtvorst
onbarmhartig gedood, is voor haar alle kans op geluk nog niet
voorbij en kan het nog wel zomer worden in haar leven.
Maar dien vorstnacht in haar lentejaren vergeet zij nooit. In
het diepste van haar hart blijft toch altijd een spoor van bitter
heid, een kille ademtocht, een donkere schaduw achter; wel zal
zij later ernstig kunnen beminnen, maar aan een vluchtige ge
negenheid zal zij nooit meer toegeven.
Victor oefende een vreemdsoortige invloed op Martha uit.
Terwijl haar ernstige geest onaangenaam getroffen werd door
zijn speelsche zwakheid, trok zijn talent haar aan, het bestrikte
haar al verder en verder, en hield haar ondanks haar
wederstreven, hoe langer hoe meer gevangen. Niet zijn persoonlijkheid,
maar zijn talent was het dat haar begoochelde, en het
overheerschend gevoel in haar was medelijden, leedwezen bijna, dat in
dezen zoo weinig beteekenenden man de kiemen schuilden, een
zoo^veel beteekenend dichter te worden.
Van zijn zijde was de eerste toenadering weinig anders ge
weest dan een oogenblikkelijke opwelling; hij was er aan gewoon
geraakt door een ieder gezocht en gevleiu te worden; zij had
noch het een noch het ander gedaan, en dit had als van zeiften
gevolge dat hij zijn best deed haar opmerkzaamheid te trekken.
En nadat zij op deze wijze allengs nader met elkander in aan
raking waren gekomen, ontwaakte in haar eensklaps de echt
vrouwelijke geestdrift voor een taak, die zij meende dut op haar
weg lag, namelijk vnn den dichter een man r,e maken, hem krach
tig en groot Ie rkieu worden. Wat hem belieft, hij begon
gaandeweg voor haar een gevoel te koesteren, dat geheel nieuw
voor hem was ca hem zeli bevreemdde, een zekere eerbiedige
genegenheid, die nauwer verwant was aan vriendschap dan aan
liefde en hartstocht. Zij kreeg invloed op zijn werken en denken,
zelfs reeds eer ze verloofd waren.
Toen hij na verloop van een maand of drie, vier, zich eindelijk
vermande en om haar hand vroeg, zeide zij ja.
En nu waren ze, zooals we zeiden, reeds vier jaren getrouwd.
lun huwelijksleven was buitengewoon gelukkig geweest. De
sympathie, die zij voor elkander gevoelden, was niet den dag
toegenomen, een diepgevoelde, innige sympathie, die hun
geheeie leven om-loot, en Viclor's bestaan in alle opzichten ver
vulde. En terwijl zij er steeds voor waakte dal liij ooit zijn
minderheid tegenover haar zou gevoelen, was hij gaandeweg on
der haar leiding degelijker, mannelijker geworden. Het scheen
inderdaad alsof zij in hun rustigen, harmonischen echt van hen
beiden de zwakkere geworden was.
Martha was gelukkig toen zij haar pogingen met goeden uit
slag bekroond zag. Maar in het derde jaar van haar huwelijk
werd het haar eenklaps onbeschnjllijk angstig te moede. Zij had
haren man een aanzienlijk vermogen aangebracht, en zelf was
hij ook ver van onbemiddeld, zoodat hij niet om den broode be
hoefde te schrijven. Kort na hun trouwen had hij een bundel
poëzie het licht doen zien, lijrische gedichten, voornamelijk
dagleekenend van het tijdvak, waarin hij zich tot Martha had
aangetiokken gevoeld. Sedert had hij weinig of niets voortgebracht,
hij hield zich eenigszins op de hoogte van de nieuwe litteratuur,
leverde nu en dan eenige bladzijden kritiek aan een letterkundig
weekblad, dat was alles. Martha sprak hem slechts zelden hier
over, en deed zij het, dan klaagde hij steeds over gebrek aan stof.
>Ik krijg geen indrukken meer," zeide hij.
En deze woorden «ik ksijg geen indrukken meer,'' zij werden
de nachtmerrie van haar leren. Zij was als verlamd door een
knagende vrees; naarmate in hem de man zich ontwikkelde, ver
dween de dichter. Dit leven aan hare zijde was hem dus niet
genoeg?
Zij verzonk in eindelooze, smartelijke overpeinzingen. Uren lang
kon zij met de handen in den schoot zitten, haar geest telkens
op nieuw aftobbende met dezelfde gedachten, wier verwarde,
onaizienbare rij steeds met een vraagteeken eindigde.
Moest dan een dichter noodzakelijk een slecht of een zwak
mensch zijn ? Zij zag den dichter duim voor duim verdwijnen,
verwelken in het bestaan, dat zij met de toewijding van
haargeheele leven voor hem geschapen had. En nu zou zij haar eigen
werk moeten vernielen, met eigen handen het geestelijk gebouw
afbraken, dat zij met zooveel inspanning had opgetrokken ?
Ja, het moest, al zou haar het harte bloeden, al gevoelde zij
dat zij het doodvonnis over haar eigen leven uitsprak, maar de
dichter mocht niet ten ondergaan, zij had het recht niet in hem
den dichter te dooden.
Hoe zou ook dit kalme, huiselijke leven, dat zij leidden, be
vruchtend kunnen werken op zijn genie ? Hij had immers meer
behoefte aan minnekozende teederheid dan aan liefde, meer aan
hartstocht dan aan rustig geluk. Toen verwenschte zij haar koelen
aard, dien vorstnacht die zijn kille hand verstijvend op haar eerste
teederheid gedrukt had. Zij schikte zich op, veranderde van kap
sel, gaf aan haar stem een vleienden klank, trachtte zooveel
mog''lijk uitlokkend en bekoorlijk te zijn. Maar spoedig staakte zij
die pogingen. Victor lette er zelfs niet op, of wel hij beschouwde
ze als grillen, waarmede zelfs de beste vrouwen somwijlen behept
zijn. Hij begreep niet dat zij zijn phantasie trachtte op te wek
ken, dat de echtgenoot van den man de minnares des dichters
wilde zijn.
Deze voortdurende strijd greep Martha's gestel aan. En zij
zag in, met een angst die op ontzetting geleek, dat wilde zij haar
man. niet geheel als dichter zien ten ondergaan, er iets nieuws
in hun leven moest komen. Maar van waar ? Zij kon het niet
aanbrengen. En toch, wie weet? Toen begonnen de oude
kunstmiddeltjes van voren af aan, al die vruchtelooze pogingen
om zich zelve tot een ander te maken, heel die trooslelooze ko
medie, die zij met walging afspeelde.
Victor merkte weinig of niets op van dezen innerlijken strijd.
Hij was niet sterk in de zielkunde, en juist omdat hij altijd om en
bij haar was, juist omdat hij persoonlijk betrokken was in den
strijd zijner vrouw, viel het hem niet op dat er iets
buitengewoons plaats vond. Bovendien was hem in zijn ledige uurtjes,
naar aanleiding van een onbeduidend idylletje, het plan voor een
nieuw drama in het hoofd gerijpt, waarvan hij de hoofdrol be
stemde voor een jonge kunstenares, die toen juist veel opgang
maakte, een van de vele jonge dames, wier grootste talent
bestaat uit haar lieftallig uiterlijk, en die men bewondert zoolang
ze jong zijn.
toen zij hem zoo met vollen ijver aan het werk zag, gevoelde
Martha zich geheel herleven; misschien was zijn werke
loosheid slechts een oogenblikkelijke verslapping, een dood punt
in zijn dichterlijk vermogen, een overgang van de lyrische jeugd
tot _ een hoogere ontwikkeling geweest. En op nieuw gevoelde
zij iets van den triomf uit de dagen, toen zij nog niet had leeren
twijfelen.
Nu begreep zij het: het was de lyrische dichter, die in hun
huwelijk was ten ondergegaan; de man, door haar gevoimd, zou
meer worden; geen miimek troubadour, neen, een waarachtig
dichter, die het leven bezingen en den menschen hun eigen beeld
voorhouden zou. Hoe idealiseerde zij de kleine idylle, die voor
haar tot een grootsch dichtwerk, een letterkundige gebeurtenis