Historisch Archief 1877-1940
No. 442
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
fc§se nog eens naleest, zelf niet meer begrijpt; hoe denkt u over zóó'n
?anhef:
fcZeven is achttien, en tegen is drie
'k Zit tot aan mijn hals in de sounetterie ?''
Dat is wartaal, Jan l" riep ik geërgerd.
Jan haalde minachtend de schouders op; het nageslacht zal een ander
1 oordeel vellen", zeide hij; mijn vriend Muller schrijft eene verhande
ling over het Klinkdicht; bij de lectuur er van heeft de lezer een gevoel
of hij het van stapel loopen van een schip op de Landswerf bijwoont."
Daar willen de schepen nooit van stapel, Jan!"
Juist, pa! De Vries een kranige jongen schrijft het politiek
overzicht; terecht heeft hij gemeend dat wij ieta spliuternieuws moesten
hebben en daarom theoriën verkondigd die enkel de redactie-leden met
hem eens zijn, terwijl geen ander mensch ter wereld er iets van wil weten!"
Maar Jan, dat alles is klink-klare nonsens!"
Dat denkt u, en zoo denken de meeste menschen, maar let u eens op,
binnen zes maanden gooien wij alles het ondersteboven en maken wij
schoon schip met verouderde begrippen en 't vasthouden aan afgezaagde
Baken!"
Dan ga je misschien je ouden vader ook nog afmaken, hè?
Dat 's niet onmogelyk", sprak Jan, ik moet erkennen dat uw manier
van schrijven my hoe langer hoe minder gaat bevallen; uw stu'l laat te
wenrehen over, uwe denkbeelden zijn vaak even oudbakken als deze
ju? bilé-broodjea en ge blijft steeds laag bij den grond. Ge zult ook moeten
toegeven, pa, dat ik geen enkele oorzaak heb om u te sparen, nu ge
liet publiek wilt gaan wijsmaken gelijk ik in het onvoltooide manuscript
van uw honderd-derde kadetje las dat ik ook geestelijk uw baksel
ben, en....." Op dit oogenblik kreeg ik mijn spraak, die ik van ont
zetting over de woorden van mijn zoon verloren had, terug: verwijder
u, ontaarde zoon", riep ik, uwe woorden hebbeu een licht in mg
ont? etokon, waar ik over zal nadenken.,..."
Wederom eene valsclie voorstelling," sprak Jan, wie ter wereld denkt
jm over een licht na dat in hem ontstoken is? Dat is werk voor een
eleetrisch gloeilampje."
Ik hield mij met groote inspanning bedaard. Ga," zeide ik nogmaals,
binnenkort zult ge vernemen dat ik een groot besluit genomen heb; te
laat zult ge het betreuren dat ge uw' grijzen vader gesard en beleedigd
iebt."
Jan ging met ean onverschillig gelaat heen en nam nog drie broodjes
Snet rookvleesch mede.
Ik viel in mijn armstoel en peinsde. Ik kwam tot resultaat dat ik niet
op de wijze der laatste tjjden kon blijven voortleven. Het is waar, mijne
h«ishouding wordt verwaarloosd; overal ontwaart het oog stof en
spinwebben, in den loop der week was het eten vijf keer aangebrand eo
t»en ik gisteravond in bed stapte viel het onderstel er uit.
En b{j dit alles komt nu nog de onbeschofte manier, waarop Jan zich
Ugen mjj.gaat verzetten. Neen,'t kan niet langer! Ik trek bij Sagittarius in!
Wel zal het my moeite kosten van myn geliefd Meerlust en mijne
Dierbare meren te scheiden, maar wat het zwaarst is moet het zwaarst
wegen. Bovendien kan ik Sagittarius er wellicht toe overhalen om later
Meerlust van mg te huren.
Ik ga dadelijk aan mijn' ouden vriend schrijven, Geef, hemel, dat ik
tiooit berouw over mijn besluit mag hebben!
Aquarius.
UIT HET HAAGJE.
LIX.
In mijn kindertijd 't is lang geleden waren er twee soorten
Vau menschan, scherp van elkaar onderscheiden, maar die zich tegen
woordig op merkwaardige wijze ondereen schijnen te mengen, zoodat
men gedurig geneigd is de eene soort voor de andere to nemen. Dat
waren de groote menschen en de kleine menschen, of wel de oudelui
en de kinderen, 't Is waar, men kan ze op 't oog nog wel uit elkander
houden, van wege 't verschil in lengte en breedte; maar ik ken tcch
vijftigjarige heeren, wier physionomie een jeugdiger uitdrukking heeft
dan die huns vijftienjarigen zoons, student op de Hoogere Burgerschool.
Ja, dat was een ellendige tijd. die oude tijd! Onze kinderen hebben
gelijk, dat ze medelijdend lachen om die bespottelijke grootpapa's en
grootmama's, die stijve, stemmige, afgemeten oude pruiken en mutsen.
Wat hadden die meuschen een verbeelding1, alsof ze alles beter wisten
dan hun posteriteit! Nota bene, omdat ze ouder waren dan hun kroost,
dachten ze rojaal-weg dat ze ook meai'der wijsheid bezaten! Oft, diable,
la pedanterie va-t-eüe se nicher.'"
Ik zei zooeven, dat die twee soorten, oud en jong, zich ondereen sch
Den te mengen, maar ik heb me misschien niet goed uitgedrukt; za
kunnen bjj den gelukkigen vooruitgang onzer maatschappy, mettertijd
van rollen verwisselen, en daar gaat het aardig heen. Een doelmatige
opleiding kan eerlang de jongelui het standpunt der oudelui doen in
nemen en omgekeerd. Dat zou gezegend zij a. Jeagdige krachten en
?{loofden zijn beter dan oude. Vraag 't uw zoon maar.
Ja, nog eens: 't was een dwaze tijd, die pruiken-tijd! Verbeeld-je, een
jongen van twaalf jaren, die 's avonds om acht uren in den zomer
uiterlijk negen naar bed werd gestuurd! Een jongen, die een kiel
droeg! Een jongen, die op strengen toon werd herinnerd aan de nood
zakelijkheid van zijn zakdoek te gebruiken, en die wel eens, om zijn
wijsneuzigheid, door zijn vader of meester bij een naam werd genoemd die
aan de noodzakelijkheid van het neus-snuiten herinnerde! Een jongen,
die op school met sijn gezicht tegen den muur werd gezet, of wtl, boven
op de bank ten spot van de andere jongens! Een jongen, die gaten in
zijn broekspijpen en zwarte kneukels op zijn handen knikkerde en gezegde
gaten wel eens moest bekoopen met een pak slaag, hoewel ze er niet door
gedicht werden! Een jongen, die als hij zich verstoutte, zich in 't gesprek
van groote menschen" te mengen, werd terechtgewezen met een barsch:
praten niet mee!" Neen» zulke jongens en zulke oude lui waren
onmogelijke exemplaren. Vraag 't nw zoontje maar. Ik wed dat tg 1
uitschatert om zulk een misselijk ras.
Ik heb toevallig geen zoons, wel dochters, die haar moeder, eB
een enkelen keer ook haar vader, in wijsheid overtreffen, en om dat
gemis van mannelijk oir kan ik den hemel niet genoeg danken; want
ik bezit mijn ijdelheid, zooals ieder mensch, en die zou niet gedoogen, dat
een jongen me voor een ouden domkop uitmaakte, zooals de tegenwoor
dige mode dat meebrengt. Maar ik heb familie en kennissen, die zich in
't bezit van jongens mogen verheugen en ik feliciteer hen van ganscher
harte met dat bezit, als 't hun plezier kan doen. Dit is zeker: ze kunnen
veel van hun wijze -Jongens leeren met veel goeden wil, namelijk, n de
noodige bevattelijkheid, welke de jongelui, helaas, niet altijd bij hun-edelea
papa aantreffen. Que voulez-vous? Een slordige opvoeding, en
dan die oude scholen waren zoo slecht! Eén meester voor alle vakken,
en nu voor elk vak een . . . leeraar! Ja, ze kunnen veel van hun
jongens leeren, die slecht onderlegde papa's, want zoo wijs of gek
kunt ge 't niet verzinnen of onze jongens weten er van, en weten ze
't niet, dan praten ze er toch over.
Mijn vader was een man die in zijn veelbewogen leven geen tijd had
gehad om te studeeren; hij was eenvoudig een man van actie en onder
vinding, die zijn beetje wetenschap zoo te hooi en te gras had opgevangen,
en ik durf 't nu gerust zeggen: op mijn vijftiende jaar bezat ik meer
school wijsheid dan hij; maar dit nam niet weg, dat als ik ook maar den
schijn aannam hem een bluf te willen slaan, hij me terstond den mond
stopte met een ruw: Kwajongen, spreek als je gevraagd wordt!" Kom
daar nu eens om! De eerste klasse burgerschool-jongen durft heal goed
tot den oorsprong zijner dagen te zeggen: Och, papa, daar weet a
immers niets van!" Papa mag dat onaangenaam vinden en zich ook
wel eens boos maken, maar een oogenblik later presenteert hij zijn knap
pen veelbelovenden zoon een sigaar en ze rooken samen de... vredespijp.
Kinderen zijn ze er nog? Ik heb een neefje van twaalf jaren, die
aan zijn knevel draait, hoewel hij hem alleen nog maar in zijn verbeel
ding bezit, en cigarettes rookt als een Turk. Hij drinkt, goddank, nog
maar port tot versterking, zooals Zijnedeles mama beweert in af
wachting dat hij tot de cognac-met-eieren-kuur overgaat, zooals ge weet
een nieuwe uitvinding om van zwakke kinderen sterke menschen te
maken. Dat heer rookt zich geregeld eiken dag misselijk; maar hij zou
het beneden zijn waardigheid achten, het rooken na te laten, want zijn
oom rookt en hij kan toch moeilijk tegenover dien ouden vent zijn min
derheid erkennen, onverschillig waarin dan ook. En die jongen i»
verbazend knap, mijnheer; hij weet heel wat meer dan de
ondergeteekende, maar schrijven doet hij als een smid.
Ik wilde hem laatst op mijn beurt ook eens een hak zetten, en ik
hield hem mijn schrift onder den neus ge weet, ik schrijf een vrij
goede hand, al zeg ik 't zelf en ik zei: Zieeens,jongentje,zoomoest
je kunnen schrijven; dan zoudt ge n niet, zooals laatst op school, behoe
ven te schamen, omdat ge uw eigen schrift niet kondet ontcijferen."
En wat denkt ge, dat ik ten antwoord kreeg? «Och, oom, dat mooi
schrijven is maar een domme kunst." Ik had met plezier den jongen
een ouderwetschen opstopper gegeven, zooals ik ze in mijn gelukkigen
kindertijd van mijn hardhandigen papa kreeg; maar dan was ik ten eeuwi
gen dage met zijn moeder gebrouilleerd geweest. Ergo, maakte ik een
vuist in mijn zak en veroorloofde ik me alleen de weelde van hem den
naam te geven die aan 't noodzakelijk gebruik van een neusdoek herinnert.
Ik wilde wel eens weten wiens schuld het eigenlijk is, dat onzejongena
geen jongens meer zijn, maar wel bg anticipatie mannen, minus de
physieke kracht. Bij de ouders zit het niet, zou ik denken; want, behoudens
den bluf dien ik wel eens hoor over de oninenschelijke knapheid hunner
mannelijke telgen, verneem ik toch ook vele klaagliederen over den
vooruitgang" en het veeleischende van ons opkomend geslacht. Daa
moet het in de school zitten.
't Zou me niet verwonderen. Daar zijn de toestanden en verhoudingen
zoo heel anders dan in mijn jongenstijd. Onze meesters en later onze
mesjeu's" waren in ons oog zeer geduchte personages, die ons op gevoe
lige wijze aan 't verstand wisten te brengen, dat wij maar jongens en zij
onze oppermachtige gebieders waren, 't Ia waar, buiten de school was
de meester zulk een heer niet en stond hij veeleer laag dan hoog in
aanzien; daarom ook wreekte hij zich een weinig op zijn jongens-perso
neel. De tegenwoordige leeraar acht het wellicht beneden zijn waardig
heid onderwijs te geven aan jongens" en vereert daarom zijn bengels
met den voornamer klinkenden titel van jongelui". Er is ook wel iets
hards in, als men zelf een doctors-graad heeft, onderwijs te moeten geven
aan schooljongens. Zoo wordt de jongen, zonder er om gevraagd te
hebben, een soort van student, met quasi-studenten-manieren en dito
pretensiën.
Ik meen de voortreffelijke resultaten van het tegenwoordig zeer uitge
breid eu veelzijdig onderwijs en de vroegtijdige emancipatie onzer man<
nelijke jeugd te ontdekken in het groot aantal uitstekend knappe,
hoogwijae jonge menschen, die bij 't begin hunner loopbaan de schitte
rendste verwachtingen van zich doen koesteren maar later van een
verrassende middelmatigheid blijken te zijn. In alles even knap, maar
nergens in uitblinkende.
En de meisjes? Gode zij dank, de mijne doen me geen strikvragen
Wölke me doen blozen over uiijn onwetendheid, zooals met de tegenwoor
dige papa's van burgerschool-knapen zoo dikwijls 't geval is; maar over
't algemeen zijn onzo hedendaagsche moisjoa haar mama's in menig op
zicht vooruit. Een Haagsch meisje van veertien jaren is heusch al een
dame" en ze weet evenveel als een dame namelijk over dingen, waar
van haar mama op dien leeftijd het abc nog niet had geleerd. In de
wttenschap is ze overigens niet bijzonder ver, en zal ik u eens iets zeggen?
Ik behoor volstrekt niet tot de menschen die ach en wee roepen over
het onvoldoende" van 't vrouwelijk onderwijs. Ik ben een boon als ik
't nut begrijp om van onze vrouwen blauwkousen te maken, en moet ik
mijn hart vrij uitspreken, dan verklaar ik, een puist te hebben aan vrou
welijke geleerdheid en de geleerde dames 't liefst uit den weg te gaan.