Historisch Archief 1877-1940
4
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 443
.
te ontvangen; overigens werden de bezoekers eenvoudig in de huiska
mer toegelaten. Eigenlijk heette die pronk-kamer anders; ze droeg.een
naam die tegenwoordig aan een vertrekje wordt gegeven, waar men vol
strekt niet te pronk zit. Ronduit gezegd ze was en heette te-recht de
beste"- Kamer, om dezelfde eenvoudige reden waarom ik mijn
Zondagschen hoed liefst mijn besten" hoed noem. Als de familie om de een
of andere reden in de pronk-kamer vereenigd was, dan gevoelde ze zich
daar even aangenaam en gezellig als een kat in een vreemd pakhuis en
iedereen verlangde naar de huiskamer terug.
Als ik me nu zon willen voorstellen hoe de familie van den kullunnel
's avonds in haar huiskamer zat, de oude heer met een boek in de
hand, mevrouw bezig met een breikoua en de jonge dames met een der
gelijk nuttig vrouwelijk handwerk, of wel v er diept in fraaie en tevens leer
zame lectuur, als ik me zulk een tafereel zou kunnen voor den geest
brengen, zou ik waarschijnlijk tegelijk op de gedachte komen of de
menBchen in eens stapelgek waren geworden.
En nu is de kolonel nog wel een man, wiens doop-alite uit het eerste
kwart gedeelte onzer eeuw dateert en die in zijne jeugd te Ridderkerk,
of waar hjj geboren is, met vader, moeder en verdere familie,
's avonds in een aller-ordinairste huiskamer zat, waar een ronde biezen
mat onder de tafel de plaats van tapijt innam; waar matten stoelen den
ouders en dito tabouretten of zoogenaamde profijters den kinderen
tot zetel dienden, en waar de kolonel, als oudste zoon, belast was met
het kaars-snuiten, in welke kunst hij eerst eenige bedrevenheid had ver
kregen, nadat hij eens de kaars voor den neus van ziju-edeles papa had
uitgesnoten en deze hem zjjne onhandigheid met een pak slaag uit f-kruis
had ingepeperd.
En nu is de vrouw van den kolonel, dezelfde dame die 't zoo ontzettend
hoog in naar wapens heeft, de dochter van heel brave, ordentelijke
burgertnenschen, die in een klein stadje van ons land, waar de kolonel als
jong kapitein in garnizoen lag, een zeer fatsoenlijk logement hielden.
Mevrouw de kolonelso had een blauwen Maandag op een Fransch
pensionaat doorgebracht en zou juist iets van 't Franseh gaan begrijpen,
toen de dood baars vaders haar weder naar de ouderlijke woning riep,
waar ze nu niet gemist kon worden. In 't kort, mevrouw de kolonelae is
doodeenvoudig de dochter uit een logement, en de voortreffelijke vrouw
gelooft vast en zeker dat niemand het weet.
Geen van beiden, de kolonel zoo min als zijn gemalin, zijn in hun
jeugd verwend en nn vraagt men: wat drijft die menschen om hier in
den Haag een eerste viool te willen spelen en nu en dan, ondanks hun
hooge borst, toch wel eens op onaangename wijze te moeten gevoelen
dat er andere menschen zjjn die uit de hoogte op hen neerzien. En
och, mochten ze eens hooren hoe men achter hun rug over hen spreekt!
Al pronkt mevrouw als een pauw in haar salon en al bedient ze zich,
op zjjn Haagsch, van allerlei Fransche stadhuis-woorden, de aap komt
toch wel eens uit de mouw en hoe kan 't ook anders ? 't ISIensch neemt
nooit een boek in haar hand en in waarheid is haar hersenkas zoo leeg
als thans de oude schako van den kullunnel, die boven zijn wapenrok
prijkt met de pluim er op.
Toch is 't vreemd: men mag achter hun rug den draak met hen ste
ken, ze oefent toch een zekere prestige uit op menschen, die in we
zenlijke beschaving boven hen staan, en wsarom? Eenvoudig omdat ze
de onbeschaamdheid hebben op diezelfde mensehen, die nederig zijn, met
zekere minachting neder te zien. Zoo waar is 't, dat brutale lui de
halve wereld innemen. En 't bespottelijkste van alles is nog, dat die
menschen er ook een receptiedag op nahouden, evenals een minister of
ander voornaam personage. Men zou zeggen!
Keen, al moet ik dan ook met den stroom destijds mee, al kan ik ten
mijnent den ouderwetschen eenvoud niet betrachten, omdat dit in strijd
zon suj'n met de menschen en verlangens mijner geliefden, en al houden
ook wij er een salon op na, omdat we niet anders kunnen, onze
huiskamer is nog ons geliefkoosd verblijf; hot salon wordt vrij zeld
zaam gebruikt, en Goddank, we zijn tenminste niet in de dwaasheid van
een receptieavond vervallen...,
Menheer, toen ik zoo ver was gekomen en ik juist aan mijn opstel een
passend slot wilde maken, zooveel als een lol ;ang op de huiselijkheid,
daar ontviel de pen aan mijn bevende hand. Och vraag me niet waarom!
't Is waarljjfc al te vernederend voor me om het te zeggen.
Wilt ge 't dan volstrekt weten ? Welnu, daar kwam mijn oudste
dochter met een van vreugde stralend gelaat mijn kamer binnen. Ik zag
haar aan en knikte haar welgevallig to9. Wel kind", gei ik, wat zie
je er frisch en^ tegelijk opgewekt uit! Een prettige wandeling gedaan?"
Och, papa", zei 't beminnelijk meisje, we hebben visites gemaakt met
mama; ontelbaar veel visites."
Zoo, mijn kind! En welke reden was er voor juist vandaag al die
visites te doen?" vroeg ik argeloos.
Wel, papa, we zijn aan allo kennissen gaan p.-anoneeeren, dat we voort
aan Woensdag-avonds receptie zullen houden."
P a s q u i n o.
UIT DE BISSCHOPSTAD.
Da Utrechtenaren 2ijn deze week waarlijk even wakker geweest, niet
half en half, neen klaar wakker, zelfs zijn er enkelen in vuur geraak;en
daarvoor moet heel wat gebeuren. Het was dan ook een allerbelangrijkst
iets, 't gold onze universiteit.
Volg mg s. V. p. naar de Parkzaal Tivoli," die haar feestkleed heeft
aangetogen en door de commissie van beheer kosteloos tot een meeting
ter aansporing voor de feestviering in het aanstaande jaar is afgestaan.
(Dat noemt men een spiering uitgooien om een kabeljauw te vangen). Of
aansporing noodig was? Tot de f eestviering misschien niet; maar om er
het aoodige geld voor bijeen te krijgen zeker wel, want wij zijn niet erg
goedgeefs. Een ibordpapieren sol institiae, een tiopee van de vlaggen der
faculteiten on ter weerszijden twee met de stadskleuren verkondigden
den vo"to dat het de academie en Utrecht gold.
Tal van personen in rok en witte aas liepen rond om... te «orgen,
dat iemand die op de galerij behoorde niet beneden kwam zitten en om
hen, die beneden mochten komen behoorlijk te schiften. We zijn in
Utrecht zeer aristocratisch en het zou zeker vreeselijk" geweest ajjn,
indien een geinviteerde notabele naast een gewoon mensc/i (plebejer)
kwam te zitten. Dat gaat niet. Voor de algemeene meeting van Utrecht's
lurgeri/ zijn witte kaarten aan de fatsoenlijke" familiën gexonden, verder
is aan ieder de gelegenheid gegeven een roode kaart te laten halen b(j
de Kruijff, den boekhandelaar, aan wien is opgedragen goed toe te zien,
dat hjj niet iedereen zoo maar een kaart geeft, want dan wordt het zoo'n
pLrtenboel. De witte kaarten zitten vooraan, zij die slechts een
republikeinsche bezitten moeten zich met mindere plaatsen vergenoegen. Dat
zijn ook maar plebeiers.
't Is ruim kwart over acht en met een deftig pas beklimt de commissie
het orkest en zet zich neder. Om acht uur zou de vergadering begonnen
zijn, maar les grands seigneurs se font attendre. De vergadering is
geopend met een toepasselijk woord van een onzer eerevoorzitters, onzen
commissaris 'sJacob.
Een ding was jammer, dat hij bij zijn slotwoorden, die tot ons allen
gericht waren:
Ms u het hart tot spreken dringt,
Zoo spreekt!"
niet den volgenden regel voegde:
Maar wat gij spreekt, of preekt, of zingt,
Hou steek!"
en vooral ook deze:
Kort, krachtig zy uw toast, uw lied,
Uw preek!"
Welk een nut zouden die woorden gedaan hebben, ten minste als
Amersfoort's Edelachtbare burgervader die begrepen had.
We zijn in het Sticht en daarom moet het u niet verwonderen dat alle
redevoeringen een min of meer stichtelijk tintje hadden, ja dat die van
sommigen wel wat al te veel in den Hecre waren, maar dat is hier nog
al gewild, daarover dus niet verder.
De eerste redenaar, die optrad was de heer Roëll, die ons in een
boeiende rede het nut deed kennen dat de academiën in het algemeen
en de Utrechtsche in het bijzonder in den loop der eeuwen hebben ge
sticht. Hij eindigde met een wensch op het welzijn der academie en ook
hij was zoo door de Stichtsche stichtelijkheid aangestoken, dat hij niet
Icon nalaten tot slot een stichtelijk woordje te spreken. Moeilijk was
het voor de volgende sprekers hem te evenaren en misschien was het
ann zijn schoonen stijl te wijten, dat de anderen mij minder voldeden, er
was bovendien iets in, (niet Ifi alle anderen) dat den dichter der boven*
staande regelen de woorden zou ontlokt hebben:
Och, scherm niet voor uw eigen kliek
of Ik!"
Dat kan evenwel niet van den heer Schimmelpenninck van der Oye
gezegd worden, ten minste niet wat zijn standgenooten de officieren
betrefr, die hij, om den gestudeerden een weinig te verheffen, al heel laag
plaatste wat wereldkennis en algemeene ontwikkeling aangaat. Mars heeft
zeker uitgeroepen, toen hij die rede hoorde: TM quoique, Brutel
De heer De Beaufort, na den vorigen spreker optredende, vergastte
ons op een schotel geschiedenis, die wel iets smakelijker had kunnen
toebereid zijn, toch was zijn rede niet van verdienste ontbloot, waar hij
wees op de jeugd als op de bloem des volks en waar hy ronduit een
beroep deed op de Utrechtsche beurzen. Jammer dat te voren zooveel
kruit om niet verschoten was, want De Génestet zegt:
De dwaas alleen verschiet om niet zijn kruit!"
Na was het woord aan Jhr. Mr. T. A. J. van Asch van Wijck, burge
meester van Amersfoort en lid van de 2e kamer der Staten-Generaal.
Misschien is het u niet bekend, dat wij hier in Utrecht nog al wat van
Asch van Wijcken bezitten, ik zeg niet te veel, zooals ik laatst hoorde
van iemand, die beweerde: dat 's Heeren zegen in dat opzicht wel wat
groot was". (U ziet 't is iemand van dezelfde richting.)
Het was een der aangenaamste oogenblikken in Mr. Titus' leven nu hij
ook hier een woox'd mocht spreken. En hij maakte van de gelegenheid
dan ook een kwistig mis.... ik bedoel gebruik. Verbeeld n wat die kwaad
sprekende liberalen hem geleverd hadden! daar hebben ze hem, let wel
Mr. Titus van Asch van Wijck, beschuldigd va.n tegen onze academie te
zijn, 't is immers te te dwaas om van te spreken. De arme man was er
zoo aangedaan van dat hij ons op zijn geheelen stamboom vergastte, de
heele familie kwam bij Utrecht in het algemeen en de universiteit in het
bijzonder te pas, zonder de van Asch van Wijcken waren Utrecht en de
academie reeds lang verloren, zij hebben beide gesteund en voor vallen
behoed, en.... al kan Mr. Titus nu niet met wijlen uw naamgenoot
uitroepen: dieni perdidi", want hij heeft den dag van Maandag eerst
recht degelijk gebruikt, toch kan hij zeker zijn dat hg voor heel wat men
schen den dag bedorven heeft.
In ieder geval ia Utrecht nu van een grooten steun verzekerd. Mr. Titus
toch zal de jongelui van al zijn bekenden aanraden hier te komen
studeeren, want het is El Dorado aller academieplaatsen.
Veel aangenamer stemde ons de rede van Doressen, de bakker, die met
bescheidenheid en vrijmoedigheid en een uitnemend duidelijke keel-r,
dames zoowel als heerrren, tot medewerrrking voorrr het grrroote doel
aanspoorrrde. Als Sohaepman hoort dat hij met zijn bulderstem hier
zooveel geestdrift heefc opgewekt, als de heer Doressen ons meedeelde,
zal het hem zeker genoegen doen.
De heer van Weede gaf een resumévan het gesprokene, met enkele
eigen gedachten. Jammer dat zijn voordracht veel van een
afgescheidendominée's-preek had. Mij deed het denken aan een draaiorgel, dat met
gevoel bespeeld wordt.
Nog vergat ik op te merken dat de sprekers de sol iïistitiae niet ver»