De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 20 december pagina 7

20 december 1885 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 443 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. te omgeven met ambrequins, die wel bq een helm behooren, maar nooit .het appendix kunnen zijn van een keizerskroon.. . Op ongeveer gelijke wijze is der hoofdstad wapen behandeld in d» nu volgende Bicker-zaal, maar met een nog gekker toevoegsel, namelijk .een goudkleurigen Mercuriusstaf die achter het schild uitkomt met de .keizerskroon op den top! Waarom niet, zooals elders, die schilden omgeven met sierlijke ranken? De afwisseling is nu zeer ongelukkig gekozen. Genoemde Bicker-zaal is kwistig met heraldieke emblemen gesierd, op , wanstaltige cartouches aangebracht. Daar deze figuren in geen het minste verband staan tot de bestemming van de zaal, ware hier eene schoone gelegenheid geweest enkele oude Amsterdamsehe patriciërs, te herdenken en zou een greep in de genealogie der Blekers een ruime keuze hebben opgeleverd. Met bevreemding mis ik hier het wapen van j Van Winter, den .echtgenoot van de schenkster. / . Waarom tegen een deurpost twee cartouches zijn geplakt, met geheel .Overtollige schUdhouders, en beschilderd met f'antasiën waarvan een (de .pitte uil op een gouden veld) onheraldiek is, verklaar ik niet te vatten. - Hierna betreedt men het.Museum Van der Hoop en vindt men boven /den hoofdingang het wapen van den stichter, geflankeerd door dat van Amsterdam, welk laatste, gedekt met de keizerskroon en door lauwer takken omgeven, er goed uitziet. Daarentegen is dat van den legataris ?jammerlijk mislukt, want het schild is veel te groot in verhouding tot den leelyken zeer modernen helm eu het belachelijk kleine helmteeken (een : afaker) dat onnoodij? beven den rand van het medaillon uitsteekt. Beter ; van teekening-zijn de kleine wapens V. d. Hoop en Fontein aan een deurpost in ovaal op grauwe renaissance-cartouches aangebracht; het 'gekleurd ornameft daarnevens had echter gevoeglijk achterwege kunnen blijven. ?Eindelijk zijn in de kabinetten nog te zien een stijf modern wapen van -bot geslacht de Witte van Citters eu een ander mét drie gouden konijnen ? -op een groen veld, terwijl ten slotte in zaal No. 260 het St. Lucasgilde «n nogmaals Amsterdam in goeden renaissanee-stijl vertegenwoordigd zijn. ? 'Dit wat het inwendige betreft, want aan den midden-voorgevel en de beide torens zijn behalve het reeds genoemde rijks wapen, nog 26 steden gerepresenteerd door uitmuntend gestyleerde schUdhouders en banierdragers. Ió een der benedenzalen f kan men een achttal cartons hiervan bewonderen en tevens van nabij zien, aan een tweetal modellen op den vloer neer gelegd, op welke wijze dit tegel werk in elkaar is gezet. Alle beelden zijn ?prachtig van teekening en J getuigen van meesterschap in de kunst, zoo ook de wapens, waaromtrent alleen valt op te merken dat de ontwerper niet gedacht heeft aan den vasten regel in de heraldiek, dat op een banier ? de dieren steeds met hun koppen naar den stok moeten zijn gewend. De leeuwen van Roermond en Zierikzee hadden dus andersom behooren te staan; Deventer staat toevallig goed, omdat dit een omgewonden adelaar in zijn schild voert; maar het is niet in overeenstemming met den ge-beeigden renaissancestijl, een moderne koningskroon los boven diens kop te laten zweven, waarmede de oificieelo lezing te getrouw is gevolgd. - Vorenstaande opmerkingen zijn niet het resultaat van n vluchtig be2oek, maar'vftn meerdere bezoeken aan het Kyks-musenm gebracht, met een tusschen'rnimte van zes weken, zoodat de eerste indruk tijd heeft ge had te bekoelen. Wat op dit punt bij de eerste aanschouwing mijn goedkeuring niet kon wegdragen bleef bij nader onderzoek mij niet bevallen, maar met hoe meer aandacht ik de brnamentatie heb bekeken, met des te meer bewondering werd ik vervuld voor de vindingrijkheid en smaak der ont werpers en zeg ik met den berichtgever van Art Journal: its interna! decorations are of such extreme beauty, as to render it a model for future decorators of all nations" en dat ik het machtig jammer zou vinden, indien iets meer dan het hoogst noodige werd uitgewischt. Ware in de Rembrandtzaal groen met brons of aluminium aangewend geworden, in plaats van bet rood en goud dat men nu ziet, Vermoedelijk zou geen aanmerking er op ey'n gemaakt. Dat sommige kapitale stukken thans minder goed uitkomen dan vroe ger ligt m. i. niet zoozeer aan de indeeling en het decoratief van het mu seum als wel aan de plaatsing en de ongewoonte. Jaren lang heeft men ia het Trippenhuis de Nachtwacht" en de Schuttersmaaltijd" gezien, elk een vak van de zaal beslaande, dus een buitengewonen indruk makende, welke in de tegenwoordige te groote ruimte voor Rembrandt's meester stuk verloren gaat, terwijl dat van v. d. Helst in een kabinet opge hangen thans niet in zijn geheel kan worden overzien. Hoe dit te ver helpen is de zaak van deskundigen, maar met de verfkwast over het deco ratief zal, naar ik vrees, het gebrek niet geheel worden weggenomen. Al vorens dus iets voor goed te vernietigen zou ik in overweging willen geven proeven te nemen, en de gewraakte plaatsen met neutraal getint doek te laten bedekken om het effect te beoordeelen, waardoor men allicht tot de ontdekking zal komen dat zoodanige kleur ook niet aan de verwach ting beantwoordt. In de zalen van Arti zijn medaillons en cartela in het fries geschilderd, waartegen nooit iemand is te velde getrokken, en zoo men het hier 'doet om een beetje meer kleur heeft het veel weg van jalousie de métier. Wel beschouwd ia in een museum van schilderijen, harmonie een onnogehjkheid, omdat uit den aard der zaak daarin een bonte mengeling heeracht en dikwerf het eene stuk het andere benadeelt, want te veel van een soort bjj elkander is vervelend en eentonig. Om een schilderij Baar waarde te genieten moet het afzonderlijk worden gezien, wat een zoo bekende waarheid is, dat er niet langer bij behoeft te worden stil taan. Maar om op mijn thema terug te komen en te besluiten. Wanneer ik inq aanmerkingen heb veroorloofd op de heraldiek in bet Museum, ge schiedt dit niet omdat het als ornament hinderlijk is, maar om mijn leed wezen te betuigen, daf <iii onderdeel van de decoratieve kunst niet met hetzelfde meesterschap is behandeld als het overige. Indien er geen be kende uitnemende boeken en plaatwerken over dit onderwerp bestonden, waaruit regels en stijl geleerd kunnen worden, zou ik hebbeu gezwegen. Liever had ik geprezen en getuigd: 't is uitstekend uitgevoerd! maar het meereudeel mag daarop geen aanspraak maken. De heer Cuijper» en zijn helpers hadden beter kunnen en lehooren te weten, en iets moe ten leveren dat meer in harmonie is met de omlijsting waarin het is gevat. Wanneer men wapens wil aanwenden tot meerdere opluistering, dat het dan ook geschiede volgens de eischen der Heraldieke kunst en men zich daarvan op de hoogte stelle. Wie dit niet doet, begaat noodwendig flaters en geeft zich bloot aan afkeurende beoordeeling. Ook dient men de Historie, in het algemeen, iets meer dan oppervlakkig te kennen on geen misgrepen te doen en anachronismen te begaan. Heraldiek is op verre na niet zoo eenvoudig als zij den oningewijde toeschijnt, maar vergt integendeel veel studie om in haar geheelen om vang goed te worden begrepen; aan het Rijksmuseum zien wg weder wat oppervlakkige kennis uitwerkt. Nijmegen, Dec. 1885. f. A. Eoopmans, UIT PARIJS. XLIX. Een boekje, dat voorheen een korten tijd nog al opgang maakte, maar nu reeds lang behoort tot den vergeten rommel der boekenstatletjes op de kaden, leerde eenmaal de kunst om zich met het kweeken van konij nen een inkomen van drie duizend francs te verschaffen. Als men de statistiek gelooven mag, dan is de kunst om jockeys den nek te laten breken en paarden te vermorzelen, oneindig veel winstge vender. Want alleen in het jaar 1885 heeft men aan hen, die deze kunst beoefenen, bij de drie millioen aan prijzen uitgekeerd. Dat cijfer is officieel. Om zoo'n fortuin, of ook maar een deel daarvan machtig te worden, zou menigeen niet aarzelen zijn naaste betrekkingen armen en bëenen te laten breken. Des te minder dus kan men verwachten, dat men mede* lijden zal hebben met die gevallen huurlingen of viervoeters, die zulke kostelijke voordeelen opleveren. Maar zeker wordt men bitter en wrevelig gestemd bjj de gedachte, hoe wonderlijk het vaik in de wereld toegaat, als men die kolossale sommen eens vergelijkt met het luttel bedrag, dat men voor werkelijk goede dingen vaak overheeft. Voor een kleinen afstand in den kortsten tijd zonder val of fout doorloopen, ontvangt een paard minstens 1500 of 2000 francs. Eene rosièrs moet meerdere jaren onder dezelfde voorwaarden haar leven doorbrengen om een prijs te behalen van hoogstens 600 francs. De bankjes van duizend worden met kwistige hand uitgereikt aan da overwinnaars van de renbaan, terwijl de Fransche Academie de door haar aan de deugd toegekende belooningen uittelt in vijf-frans-stukkeö. Da dichtkunst ontvangt, alles bij elkaar genomen, jaarlijks 1500! francs. Maar een eenvoudig wedrensaisoen kan millioenen opbrengen. De dichters mogen nog van geluk spreken, dat men van hen niet eischt, dat zij r\jk genoeg zullen zijn om hun roem te betalen. Toch Ecbijnt eene vereeniging, die men bezig is op te richten, iets der gelijks te vragen aan schrijvers, die geen uitgever kunnen vinden. ZJ stelt dezen voor of liever verplicht hen tot de twee volgende voorwaarden, waaronder hunne werken het licht zullen zien. De tweede is, dat zijhun handschriften moeten inleveren bij een jury, die ze onderzoekt. En wat de eerste betreft, deze eischt, dat zij vooruit een som van honderd franca voor hun lidmaatschap zullen storten. Honderd francs! Geen kleinigheid en dat voor een combinatie, die men zou kunnen noemen: de tontiue van den roem. Jammer maar, dat men dezen braven weinig hoop kan geven, dat die onderneming zal slagen. Want de waarheid is, dat tot nog toe alle pogingen, door schrijvers on dernamen, om hun eigen uitgevers te worden, jammerhjk zijn mislukt. Zelfs de sociétédes Gens de Lettres, die het beproefd heeft, heelt volslagen fiasco gemaakt. En geen wonder, want het publiek is nu eenmaal geweldig wantrouwend. Zoodra het bemerkt, dat het te doen heeft met een boek, dat de gewone uitgevers niet aandurfden, vertrouwt het de zaak niet recht. Dat voor oordeel is zeker dikwijls ongegrond en dwaas, maar het gaat uiterst moeilijk het weg te nemen. Georgette, het nieuwe stuk van Sardou, stelt opnieuw een belangrijk maatschappelijk probleem aan de orde. En wel het oudste van alle pro blemen, omdat men het kan doen opklimmen tot aan het begin der wereld. Het is het probleem der erfzonde. Reeds meermalen is het op de planken gebracht. Nog onlangs verscheen het daar weder in de Mtires repenties. Vroeger heeft het het publiek aangegrepen, in Ie Fds de Coralie. Nog een tiental andere stukken zouden genoemd kunnen worden, die geen van allen overtuigingsstukken kunnaa heeten, daar ieder een andere oplossing geeft van de kwestie. Is het kind verantwoordelijk voor de zonden van zijn vader of moeder? De billijkheid antwoordt: neen. Het vooroordeel houdt vol met te verklaren, dat het wel verantwoordelijk is. In Ie Fils de Coralie had Delpit ons een braven, eerlijken jongen goteekend, wiens opvoeding met de meeste zorg was behartigd door een vrouw van ergerlijke zeden, ea die, door zijn moed en zijn kennis een flink officier geworden, op zekeren dag, als hij zijn geluk in het huwelijk w2 vinden, eensklaps zich het slachtoffer gevoelt van de schande, dio het ver leden der vrouw, ondanks de toewijding der moeder, blijft aankleven ea bevlekken. Delpit was in zijn gegevens niet geheel vrij gebleven van overdrijving aangezien een man ziclj gemakkelijker kan bewegen en het fara da sein de wereld in praktijk lirengen dan de vrouw. Bij Sardou is er JUN' sprake van een meisje. Daardoor wordt de be langstelling niet weui verhoogd, want het geval is veel belangrijker ea het vooroordeel is op uit punt vrijwat hardnekkiger. Op dat punt toch toont de samenleving zich werkelijk barbaarsch en onverstandig. Als zij der dochter een fatsoenlijken naam betwist en d«

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl