Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKRLAD VOOR NEDERLAND.
No. 443
i,
l
moeder de herstelling harer eer weigert, wil zij dan niet met geweld de
?«dgeworden cocotte dwingen om zonder redres haar leven in onzede
lijkheid téeindigen, door haar te verbieden iets anders te zijn dan een
rnarnan Cardinal?
? W«t «ea overvloed van verwikkelingen! En de ergste van allen is nog
ife, welke da geldkwestie in 't leven roept. Is de dochter arm, dan wil
niemand haar hebben. En is zij rijk, zal men dan ooit den oorsprong van
$*n rgkdom kannen vergeten?
Bc km aan geval, dat op vreeaelijfc welsprekende wijze aantoont, hoe
tmoverkomeujk dikwijls de hinderpaal is.
Ongeveer twee jaren geleden werd het lijk van een jong meisje uit de
Beina opgehaald. Er werd een onderzoek ingesteld, waardoor de
hartbrekende waarheid aan bet licht kwam.
?. De zelfmoordenaras had in een der grootste en meest aristocratische
kostscholen van Parijs hare opvoeding ontvangen. Omdat hare moeder
gestorven was, had een tante op zich genomen voor de wees te zorgen.
Het duurde niet lang, of een rechtschapen man vroeg haar ten huwelijk.
Nu moest men met de waarheid voor den dag komen. De moeder was
niet dood maar een welbekende grootheid der demi-monde. Zij had
een wildvreemde vrouw belast met de rol van schuts-tante te spelen. Bij
de wettelqke formaliteiten van het huwelijk werden deze dingen openbaar,
de bruidegom trok zich terug en het jonge meisje zocht uitkomst in de rivier.
Hoe een einde te maken aan die vruchtelooze boetedoeningen! Het
moedérscliap, dat de hoogste vrengde ia, wordt 200 de verschrikkelijkste
strail 't Ia werkelijk afschuwelijk. Maar alle stukken en alle theorieën
ter wereld znllen dat euvel niet doen verdwijnen. De moraal houdt hare
gewoonten en donders vast.
Naar bet zich laat aanzien, zal de lijkverbranding spoedig worden
ingevoerd. De oven daarvoor is in aanbouw en zal binnen korten tijd
gereed silo* Zou Aschdag geen geschikte dag zijn om dien oven
in t« W94en? vraagt Véron, die geen bepaald voorstander der crematie
?jahfjnt t* Zfln en er, geluk gq zien zult, nog al den spot mee drijft.
. Al* oen mij vroeg, hoe het met die nieuwigheid in de toekomst
ga«n «al, dan >ou ik, eerlijk gezegd, vrij verlegen zyn met die vraag.
Wfl zijn, zelfs tot in den dood, slaven van de gewoonte. Maar dit ia nog
nut bet voornaamste bezwaar. Ik vrees dat men bang zal worden voor
dia urnen van Damocles
Vergeetachtig als wjj zijn en ook gaarne blijven willen, zal het ons,
meen ik, weinig genoegen doen zoo telkens en telkens weder een con
frontatie ? met onze afgestorvenen te moeten ondergaan. Zoo de over
blijfselen van zjjn eerste vrouw of eersten man bij zich in huis te heb
ben, kan aog al last geven.
Stelt n voor een tweede huwelijk. Men wordt jaloersch op no. 1. Het
komt tot gekjjf en daar vliegt mevrouw, in een aanval van woede, op de
urn van bare voorgangster los en gilt, terwijl zij die in duizend stukken
werpt; daar! nn znl je wel ophouden met mij altijd over haar te spreken!"
Waarlijk, dat onde grafschrift was, hoe vreemd het ook klinke, nog
Boo dom niet:
d-gtt ma femme. Ah.! qifelle est Men,
Pour son repos et pour Ie mien!
Ja, Voor hun eigen rust zoowel als voor de onze, meen ik, dat bij de
Wispelturigheid van onzen aard, de dooden nergens beter op hun plaats
zijn dan onder den grond. Aldus Véron. Er zijn er, die, meer ernstig, er
ganach anders over denken. A. B.
LETTERKUNDE.
DE MALAVOGLIA'S. 1)
. Verga .staat aan het hoofd eener letterkundige beweging in Italië; met
Capuana la hg de meester der zoogenaamde cole vériste". De groote
strooming van het Naturalisme, die sinds een twintigtal jaren geheel
OudEuropa in' beweging bracht, heeft zich ook aan het
Appenijnsche-schiereiland medegedeeld. Het onderzoek naar de werking van den
menscheIjjken geest, door middel van waarneming en der proefondervindelijke
leerwijze, is het groote doel geworden, waaraan zich ook eenige meesters
der Italiaansche letterkunde met ijver en talent gewijd hebben. De ont
wikkeling der naturalistische kunstleer in de litteratuur der Romaansche
en Germaansche volken, in gansch West-Europa, is een verschijnsel van
een zoodanig ernstigen aard, dat een bestudeering der kunstvoortbreng
selen, die haar ontsproten zijn, een eisen des tijds geworden is.
Nn reeds mogen wij zonder overdrijving coustateeren, dat men na
verloop van een kwart-eeuw zal kunnen beweren, dat het naturalisme
de kunst van het einde der XlXe eeuw geweest is, en dat de romantiek
en het klassicisme, of een verbasterd romantisch-klassicisme, slechts door
mannen van een vroeger geslacht beoefend, en weldra een
oude-mannenhuia litteratuur werd. Want wanneer men nagaat hoe het naturalisme,
waarvan do wortels zich in de eeuw van Diderot hechten, zich gedurende
de eerste helft dezer eenw onafgebroken ontwikkeld heeft, hoe het met
Flaubert de banier omhoog stak, en met de Goncourfs en Zöla de alarm*
klok ia gaan luiden, hoe het na dien tijd een geslacht van opkomende
talenten in de fransche hoofdstad onder zijne aanhangers heeft mogen
tellen, en in 1880 een even krachtvollen wasdom bereikte ala in 1830 de
romantiek met Hugo, hoe het zich verder over Rusland, Italië, Spanje,
Portugal, Engeland, België, Nederland en Duitschland heeft uitgebreid,
en onder ajjne aanhangers mannen telt, welke tot de grootste talenten
van hun land gerekend worden,?dan zal het duidelijk worden, dat men
mat een reusachtige beweging te doen heeft, die haar laatsts woord nog
niet gesproken heeft, en waarvan de omvang onmogelijk begrepen kan
worden door eeniga brave huisvaders, die kritieken schrijven en zich suf
kijken op de kolommen vol noodkreten van eenige fransche dagbladen.
Niettegenstaande het slijk, waarmee men de naturalisten geworpen
heeft, gaan dezen rustig hun gang om in het warnet der menschelijke
hartstochten rond te wroeten, er merkwaardige ziekte-gevallen in op te
sporen, het verloop na te speuren eener passie in den huiselijken kring
en in de groote maatschappij, feiten verzamelend, aaneenschakelend, naar
regels en wetten zoekend, en zich niet latende ontmoedigen door een
slecht succes of de moeielijkheid hunner taak. En zij vormen een ke
ten, .elkauder de handen reikend over de grenzen, en elkaar gegevens
en feiten aanbrengend, welke tot cosmopolitiseering dezer beweging leiden
zal. Nu reeds heeft het naturalisme, in de landen waarin het zich heeft
weten vast te nestelen, voor een deel den idealistisch en en
fantaisiemensch verdrongen door den mensch der werkelijkheid, welke, evenals
een plant door de natuur geteeld, gedetermineerd wordt door het ras,
den bodem, het klimaat en de staatkundige en wetenschappelijke toe
standen te midden waarvan hij wordt grootgebracht. Maar naast deze
veranderlijke factoren heeft het een nieuwen en constanten aangeno
men, nl. het menschelijk organisme, welks kennis een noodzakelijk ver«
eischte is voor de verklaring der menschelijke handelingen.
Aannemende, dat het uitwendige leven van den mensch, zooals wij in
staat zijn het met onze zintuigen waar te nemen, slechts een refleks-leven
is van zijn inwendige organisme, springt het onmiddelijk in het oog, dat
eene grondige kennis van het laatste het eenige middel is om tot een
begrip en verklaring van het eerste te geraken. Het is hier de plaats, nu
wij een kunstvoortbrengsel der naturalistische leerwijze van een ander
land dan Frankrijk bezitten, er op te wijzen, dat men in bet algemeen
de praotische resultaten, waartoe de toepassing dezer kunstleer leiden
kan, in een te beperkten kring beschouwd heeft. Voor het meerendeel
heeft de critiek zich afgevraagd, welke de resultaten waren, of konden
zijn, die men van het naturalisme in Frankrijk te verwachten had. Maar
op deze wijze heeft men de vraag verkeerd gesteld. Het naturalisme,
zich beperkende tot een enkel land, kan en moet natuurlijk slechts ge
ringe resultaten afwerpen.
Wanneer echter de kunstleer der waarneming en der proefondervindelijke
leerwijze toegepast wordt op alle waerelddeelen, op alle rassen, op alle
maatschappijen, op alle volksstammen, en dus over een oneindig aantal
gegevens en feiten in een reusachtig studieveld te beschikken heeft, dan
eerst kan verwacht worden, dat het zoeken naar de wetten der menschelijke
psychologie tot een resultaat van belang kan leiden. W\j gaan dezen weg
reeds op; de russische naturalisten hebben hun onderzoek ingesteld op de
slavische volksstammen; de franschen, italiaanschen en voor een deel de
spainschen op het romaansche ras; de duitschen en nederlandschen be
ginnen het op het gerraaansche ras te doen; en er bestaat geen enkele
reden, waarom het gebruik der proefondervindelijke leerwijze zich ook
niet over Amerika en de andere werelddeelen zou uitbreiden.
Wanneer het naturalisme in de toekomst zich op deze wijze heeft ont
wikkeld, dan geloof ik, dat het eerste feit, waarop wij stuiten zullen, de
ontdekking zal zijn van eenige algemeene wetten der psychologie, geldig
voor alle menschen, waar zij zich ook op den aardbodem mogen bevin
den, en die alleen in hare werking op de individuen door plaatselijke
invloeden gewijzigd kunnen worden. Dan zullen wij tot de kennis van
eenige over2ichten geraken, hoogst eenvoudig, een oneindig aantal feiten
omvattend, welke door de reusachtige verscheidenheid harer resultaten,
naar gelang de hemelstreek waaronder zij werkt, schijnbaar complekszal
wezen, maar in werkelijkheid een ondeelbaar geheel zal vormen; er moet
dan een soort van Darwinisme in de psychologie ontstaan, en er zal een
schrijver kunnen gevonden worden, die voor de kennis der zielkunde een
werk kan samenstellen, gelijk de Origin of species" voor de kennis der
natuurkunde geweest is.
Het naturalisme, dat physiologie en andere takken der natuurweten
schap onder hare factoren telt, heeft dus, even als deze onderdeelen der
natuurkunde, zijne evolutie-leer. Deze ontwikkelingsleer slaat alleen op
de psychologie, dus op de kennis van het zieleleven der individuen. Deze
leer heeft haar uitgangspunt en haar eindpunt, en het streven der natu
ralisten is, deze beide punten zooveel mogelijk te naderen. Het uitgangs
punt d. i. de evolutie in hare eerste stadia kan men naderen door
den mensch zooveel mogelijk in zijn natuurstaat te bestudeeren; het
eindpunt dit is de evolutie in hare laatste stadia kan men trachten
te bereiken door den mensch te bestudeeren als hij zich van de natuur
verwijderd heeft, dus vermengd met woelingen der maatschappij; om
een voorbeeld te nemen, dat ik opzettelijk eenigszins overdrijven zal
om de duidelijkhed te verscherpen, zou men om de evolutie der liefde in
de menschelijke psychologie op te sporen, eeno studie naar hare
openbaringsvormen in de binnenlanden van Atrika, en in het hart van Parijs
of Londen moeten instellen; bij wijze van spreken zou men hier een
uitgangs- en een eindpunt hebben; de evolutie licht dus tusschen deze
twee punten, en dus onder hemelstreken, waarvan de ontwikkeling ge
leidelijk van Binnen-Afrika naar Parijs opklimt. Ontegenzeggelijk zou
men dan vinden, dat er eene zekere oerwet der liefde bestond, welke
onder verschillende vormen naar gelang van ras, bodem, klimaat en
Staatkundige en maatschappelijke toestanden zich gewijzigd openbaart.
Uit een dergelijk oogpunt heb ik de Malavoglid's willen beschouwen.
Wat is de grondgedachte, die aan dit werk ten basis ligt? Het volgende:
neem een handjevol menschen, werp ze op een vergeten uithoekje van
den aardbodem, en bestudeer wat er gebeurt. Dat hoopje menscben gaat
gisten en broeien, en de menschelijke ondeugden stijgen er als dampen
uit op, als: zwendelarij, dronkenschap, overspel, afgunst, egoïsme, enz.
Eene wet der natuur is, dat het individu, alleen levende met die natuur,
langzamerhand tot den dierstaat terugkeert; hoe dichter hij echter de
bevolkings-middenpunten nadert, des te meer omkleedt hij zich met vor
men des te hooger klimt zijne beschaving. Zola heeft in zijn Germinal
dezelfde proef genomen; ook hij stelde een groep menschen, afgezonderd
van de algemeeae beschavings-ontwikkeling, tegenover de natuur en liet