Historisch Archief 1877-1940
No. 443
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Jf
<&
ze met haar kampen; en wij zagen eene bende mannen, vrouwen en kin
deren, wroetend in de aarde, en in ontwikkeling niet veel hooger staande
dan de beesten. Dit analyze-proces greep plaats in het Noorden van
Frankrijk. Verga voert ons echter naar het Zniden van Italië, en ontleedt
eene bende mannen, vrouwen en kinderen, die voor hun levensonderhoud
met de zee strijden.
(Slot volgt).
Frans Ne t se hèr.
1) De Sfalawglia's naar het Italiaanscb van O. Vtrga; uitgave van Bergen te
Utrecht, 1885.
Zur Deutschen BildungsgescMelite im
endenden Mittelalter, von Gustav von
Buchwald. Kiel, Ernst Homann, 1885,
VIII en 228 blz. 80. Mk. 4. (f 2,40);
Ier Theil von Deutsches Gesellschaftsleven.
Het is een gelukkig verschijnsel in onze dagen, dat de geschiedenis der
oorlogen en der vorstenhuizen eene groote plaats heeft ingeruimd aan
die ven de kunsten des vredes, der innerlijke beschaving, der geest
ontTvikkeling in 't algemeen.
Weinige weken geleden wezen wij in deze kolommen op eene belang
rijke geschiedenis van het onderwas en van de duitsche plastische
kunst.
Wij herinneren hier verder aan de oudere werken over allgemeine
Culturgesehichte" van Kleram, het Koopmanswezen van Klöder, de Klee
derdrachten van Devigne, die, aan eene ware behoefte voldoende, reeds
niet meer in den handel verkrijgbaar zijn.
Beroemd is A. Kretschmer's werk over de kleederdrachten, heden nog
f 100 waard, alsook Weiss' voortreffelijke Koslümlcuniïe.
Welke beschaafde dame heeft niet van Scherr's Frauemvélt hooren
spreken, die reeds verscheidene drukken beleeft, of van Laboulaye's werk
over dat onderwerp? Iedereen kent Schmeller ten minste bij naam en
wanneer de Kerstavond nadert, weet men heden nog van iets anders te
spreken dan van het kinderboekje van Schmidt, sedert Freybe en Cassel
hunne hoogstcritische en aantrekkelijke studiën daarover leverden.
Davillier leerde ons de geschiedenis der goudsmeêkunst. De belgische
Moke toonde ons den Rijkdom en de Armoede der 14e eeuw. Grieshaber,
Stromberger, Le Coy de la Marche schetsten ons de deugden en ondeug
den der dertiende eeuw naar de kerkelijke sermoenen van dien tijd,
Lindner gaf ons zelfs de geschiedenis van het Vuur in de menschelijke
maatschappij.
Welke reiziger op den Drachenfels (hoe vele duizenden, sedert de
JBad'balin is gebouwd \) laat zich niet de merkwaardigheden der bouwvallen
van Heistérbach beschreven en van den beroemden Casarius, ook in
Nederland beroemd, van het standpunt der algemeene beschavingsgeschie
denis door Alex. Kaufmann schilderachtig behandeld?
Wie eindelijk is niet dankbaar voor het jonge tijdschrift van Ten Brink
en Scherer, nevens andere ('t is spijtig dat De dietache Warande" zoo
zelden verschijnt) aan beschavingsgeschiedenis en niet aan staats- en oor
logshistorie gewijde bladen ?
Daarom begroeten vrij dan ook met welgevallen de onderneming van
den jongen geleerden Gustav Buchwald, die zich reeds in het Historische
Zeitschrift van Sybel en elders als een' grondig en onafhankelijk
historicus heeft doen kennen.
Die onafhankelijkheid, die vrijheid van vooroordeelen (zoover de mensch
die bereiken kan) achten wij weder hoog in bovengenoemd werk. Vlekken
op de karakters worden niet uit partijzucht ontzien, en de
voortreffelijkheden van personen en instellingen aller aard erkend.
Het moderne hoogduitscH wordt niet, het koste wat het wil, boven het
duitsch der vijftiende eeuw gesteld, omdat Luther daarvan als schepper
geldt, even zoo weinig als de fouten van katholieke prelaten worden
verzwegen, dewijl sommigen gunstig op de beschaving hebben gewerkt.
De schrijver zegt zelfs afkeurend in de voorrede: werd vroeger de
donkere tijd der vijftiende eeuw als zwarte achtergrond voor een daarop
volgend tijdperk van licht behandeld, zoo sloeg men in den jongsteu tijd
tot het tegenovergestelde om. Deze beide zienswijzen worden door onze
studie (in 10 voordrachten) wederlegd".
De historicus hield woord.
Eenige hoofdpunten uit de voordrachten zijn: I. De Huiskamer, Het On
derwijs van knapen en meisjes, kinderen voor het Klooster bestemd, enz.
II. Invloed der vrouwen bij de opvoeding. Het Leven van een reizenden
leerling, wat bijzonder ontleend is aan Johannes Butzbachs Hodoporion"
waaraan de verdienstelijke vertaler en bewerker D. J. Becksr den spre
kenden titel gaf van Chronica eines fahrenden Schuiers oder
Wanderbuchlein des Johannes Butzbach." Wij leeren uit deze voordracht een aan
tal bijzonderheden betrekkelijk de Broeders van hti g> neene leven, kan
nen, welker geschiedenis (zooals bekend is) o. a. Delprat, en na hem
Acquoy, Moll, Bonet-Maury enz. hebben behandeld.
Wij leeren daaruit verder b. v. de bijzonderheid dat, hetgeen bij ons
het St Geertruidsminne-drinken was, in sommige streken van Duitschland
Joannes minne" heette, en honderd andere zaken meer.
Vervolgens wordt in de vijfde voordracht de adel met al zijne buiten
sporigheden en deugden in de vijftiende eeuw beschreven. In de zesde
plaats behandelt Buchwald b. v. de Zwanenorde, waarvan heden nog
sporen ia Duitschland bestaan, die aan de belangrijke rol herinneren welke
de Zwaan in de Nederlandsche legende, als profeet, als trocster, enz.,
gelijk in de Indische verhalen, speelt; waarover men de voortreffelijke
studie van Cassel, Der Schwan" met vrucht kan nazien. In de zevende
voordracht wordt het Bijgeloof, in de achtsta de Terugwerking door
christelijke geestbeschaving behandeld.
De negende voordracht verhaalt ons van de boekdrukkunst met hare
fabelen, zouder echter Van der Linde's studiën te vermelden en te ver
werken. Doch men geeft vau den boekhandel dier dagen een aantal
merkwaardige bijzonderheden.
De tiende voordracht eindelijk schildert ons leeraren, stadenten,
hoogeBcholen en valsche geleerdheid.
Men ziet uit dit alles, dat het den schrijver niet te doen was om met
zekere bitterheid de zwakheden van het kerkelijk leven dier dagen op
nieuw bloot te leggen. In dit opzicht sluit zijn werk zich aan bij de meer
algeraeene geschiedenis van Johannes Janssen's, Geschichte des deutschen
Volks, vom Ausgang des Mittelalters", waarvan 4 octavo-deelen versche
nen zijn.
Ook aan Janssen is het om een soort van herstelling der lichtzijde van
de vijftiende eeuw te doen. Al geven ook de Kerkvergaderingen dier
eeuw een droevig denkbeeld van de maatschappij, Buchwald heeft van
protestantschen kant verricht wat Janssen van zijn katholiek oogpunt
volbracht.
Wij wenschen spoedig het tweede gedeelte van Bnchwalds werk te mo
gen begroeten. Dr. Paal.
Bermélijn, roman in twee deelen door Melati van Java
Uitgave van H. A. M. Roelants, te Schiedam.
Fins blacche qne la blanche hermine,
Plus pure qn'un jour de printemps....
De woorden, waarmede de meest dramatische der eerejufferen van
Margnérite de Valois door haren minnaar Raoul bezongen werd, zullen
Melati van Java bij het samenstellen van haren roman vaak voor den
geest gezweefd hebben; reinheid en blankheid toch vormen de kenmer
kende eigenschappen harer blonde heldin; maar zij heeft zich beheerscht
en die versregels geen enkele maal geciteerd. Toch heeft de heldin met
Raouls geliefde en met het kleine roofdier nog dit gemeen, dat zij geen
katje is om zonder handschoenen aan te pakken. Het is eene aangename
gewaarwording voor den lezer, als hij zijn roman begint, te ontwaren,
dat de heldin voor de beproevingen, die haar gedurende 700 bladzijden
niet gespaard zullen worden, behoorlijk gewapend is, gepantserd en ge
staald, en desnoods bereid om zelve aanvallenderwijze op te treden.
Hermelijn's kalm coquetteeren met het ambtenaartje op de mailboot geeft
ons zulk een vertrouwen op haar, dat het genoegen, haar in de onbe
kende toekomst te geleiden, er te grooter door wordt; men ziet haar
gaarne strijden met alle gevaarlijke wapenen; en is op 't eind nog bijna
teleurgesteld, als zij al te goed en vergevensgezind blijkt.
Hermëlijn is een mooie" roman in alle opzichten. Dat men Melati van
Java gaarne leest, blijkt uit den derden druk van De jonkvrouw r^n
Groener ode, de tweede drukken van La Bensoni, Dorenzathe, De familie
van den resident, en andere, welke de uitgever Roelants aankondigt;
Hermelyn zal hare reputatie geen kwaad doen. Ik weersta de verzoe
king, eene schets van den inhoud te geven; het zon toch al te wreed
zijn, den lezer, die gedurende de eerste hoofdstukken met Hermelijn op
de boot is, en nieuwsgierig gemaakt wordt naar den man, met wien Her
melijn per handschoen getrouwd is, reeds vooruit te vertellen, hoe hij
was, hoe hij voor haar was, en hoe het de heldin verging, in de geheele
gevreesde familie der de Gérans, de kofnekoningen van Midden-Java.
Een bezwaar tegen den roman uit aesthetisch oogpunt is, dat hij niet
tot het einde met steeds stijgende spanning en evenredig talent geschreven
is, en dat is, naar het ons voorkomt, daaraan toe te schrijven, dat de
schrijfster te psychologisch consequent heeft willen zijn. Het geheele eerste
deel is zoo boeiend mogelijk. De mailreis ia eene keurige expositie; duide
lijk en sober wordt het karakter der heldin, haar maatschappelijke om
standigheden, wat zij gedacht heeft en waarschijnlijk denken zal, in korte
karakteristieke trekjes geschetst; naar ieder détail omtrent de toekomst
zijn wij even nieuwsgierig als Hermelijn zelve. Dan volgt de ontvangst
op het groote huis", een tafereel van tooverachtige pracht, waarin met
zorg enjwetenschap het overladen der beschrijving vermeden is; dan de
curieuse karakters, de kleine huiselijke tooneeltjes, de kleine kibbelarijen
en heftige scènes, de afdaling in den krater, het feest bij den regent, de
voorloopige ontknooping, tot Corona's engagement af" is en Conrad sein
Herz entdeckt" heeft. Tot zoo ver heeft men meegeleefd met den roman,
van tooneel tot tooneel; men heeft een oogenblik lust gehad, Corona met
wat oepas in haar arong-poef (champagne) te vergeven, of op dergelijke
Gordiaansche wijze den knoop door te hakken, en is bevredigd als alles
betrekkelijk goed afgeloopen is. Dan is men in het tweede deel, blz. 219.
Daar laat Melati u echter niet los. Zij is van gevoelen, en niet geheel
ten onrechte, dat eene scheiding als die van Corona en Thoren niet een
eind maakt aan beider zieleleed; te meer, omdat Corona eigenlijk nog
slechts zeer oppervlakkig gekastijd is voor het kwaad dat zij heeft be
dreven; zij wil Hermelijn en Conrad, na hun afzonderlijke heldendaden,
ook eens gezamenlijk in strijd en beproeving laten zien; er zijn er nog
heel wat in de kolonie der de Gérans, waar wat mede af te rekenen is.
Deze afrekening volgt nu. Het vereiacht echter geen betoog, dat men
de menschen, die men jong en schoon en hoopvol en jaloersch en vurig
en hartstochtelijk heeft gezien, als vorsten des lands in hun tooverachftg
paradijs, nu slechts met de helft van het genoegen volgt, wanneer de
bloeiende koffietuinen verwoest en alle personen min of meer vleugellam
geslagen zijn. De bekeerde Corona, de vrijende Conrad, de
gedesillusionneerde Thoren, de weldoende Hermelijn zijn niet het vierde part zoo
interessant als de heerschzuchtige gravin de St. Paul de Géran, de
norsche jongen met de mooie booze oogen, de tergende Petrucchio-Thorea
en het worstelende Hermelijntje waren. Als op het eind van het tweede
deel de figuren, die door de uitbarsting van den Merawoe zoogeniaftlwMesaZe