Historisch Archief 1877-1940
l i
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOÜR NEDERLAND.
Ko.
m Indië: De kapiteinsrang is altijd en overal beschouwd geworden als
de raiddelstand van het officierskorps en Lij zal die ook in de toekomst
blijven. Er zal altijd een aanzienlijk getal zeer goede en zelfs
verdienstehjke officieren zijn, die hoewel begaafd met voldoende gescbikheid tot
het bevel over eene compagnie, echter niet toegerust zijn met de eigen
schappen in hoogere rangen onmisbaar. Daar waar het nu d5i.
iniddtietand slecht gaat, kan men veilig zeggen dat geen welvaart heer.fcht.
Al"1 men nu de tabel der traktementen raadpleegt, dan ziet me. dat de
kapiteins in betrekkelijkcn welstand zeer belangrijk zijn achteruit gegaan.
Voegt men nu bij alles wat reeds gezegd is nog, dat meu den
kapiteinsrang bereikt als men in do kracht van het leven is, doorgaans reeda
aan het hoofd var) eea gezin staa-, kinderen op te voeden en in het al
gemeen aa' ernstige zórgen het hoofd te bieden heeft, dan blij>t wel
dat men het, in dien raug, goed moet hè>ben e dat vooral als men
er lanji in moet blijven mon er de toekomst met vertrouw ?a in moet
kunnen tegemoet gaan. Het tegendeel, gelijk thans, strekt niet allee tot
n:.deel der personen, maar ook, in ernstige mate, tot nadeel van den dienst.
De MinLter van Oorlog die het geluk had in 1873 de jongste verhooging
van traktementen tot stand te brengen, heeft tot zjjn leedwezen niet
alles wat hij noodig achtte in eens kunnen doen, maar hij heeft er op
vertrouwd, dat «gin e opvolgers op den door liem ingeslagen weg souden
voortgaan. Zal dat vertrouwen worden bevestigd?"
Traktements-verhooging, in verband met een geregeld avancement, is
alzoo ook de leuze van den tegenwoordigen Minister van Oorlog, zonder
dat er door hem eenige poging wordt in het werk gesteld die tot stand
te brengen.
Omtrent de regeling der pensioenen zegt de Heer Kleijn: De pen
sioenen zijn thans (behoudens de door .ons voor een bepaald geval
bilhjk geachte wijziging van art. 19 der pensioenwet) zeer voldoende
geregeld". Nu luidt ait. 19 dier wet: De officier beneden den rang
van hoof d-officier, die ses jaren in den rang, waarnaar zijn pensioen moet
worden berekend, hesft bekleed, erlangt, boven het pensioen waarop hij
recht heeft, eene verhooging van een tiende gedeelte van dat pensioen.
Voor lk jaar dat hij langer denzelfden rang heeft bekleed, wordt het
pensioen nog met een zestigste deel verhoogd; met dien verstande evenwel,
dat de geheele verhooging voor niet meer dan twaalf jaren en derhalve
tot geea hooger bedrag dan een vijfde van het pensioen, waartoe de
officier overigens gerechtigd is, wordt vastgesteld." Bij het openbaar
debat in de Tweede Kamer stelde de heer Taets van Amerongen
een amendement voor, om hier de woorden beneden den yang
van hoofd-officier" te doen vervallen en den aanhef van heb tweede
lid te laten luiden: Voor elk jaar, dat de officier beneden den
rang van hoofdofficier langer denzelfden rang heeft bekleed" enz. Hij
Wilde ^ dus ook den hoofdofficier, wegens ^es-jarigen dienst in zijn rang
een tiende verhooging van het pensioen doen toekennen, zonder hem
echter te doen deelen in de verdere verhooging voor langdurigen dienst
ia den^laatstelijk bekleeden rang. Het is mij hoogst onbillijk voorge
komen," zoo sprak hij bij de toelichting van zijn amendement. .,dat de
hoofdofficier van het voordeel der vermeerdering is uitgesloten en
wordt na het eerste lid vaa het artikel overeenkomstig mijn voorstel
gewijzigd, dan zullen de hoofdofficieren daardoor eene aansporing krijgen
om langer in dienst te blijven." Het amendement maakte echter geen
onderwerp van beraadslaging uit, en de Kamer verwierp het met 52
tegen 4 stemmen. Blijkbaar wordt dit door den Heer Kleijn betreurd en
aeer zeker door ons, daar wij in het toekennen der bovenbedoelde ver
hooging na zes jaren dienst in den rang van hoofdofficier niet alleen
eene aanzienlijke verbetering der pensioenen zien, doch ook een middel
om de promotie te bevorderen, vooral, wanneer eenmaal de majoorsrang
zal zjjn afgeschaft, daar menig hoofdofficier alsdan eerder dan nu er toe
zal overgaan zijn pensioen te vragen.
De Minister van Oorlog Weitzel is blijkbaar de meening van den Heer
Taets van Amerongen geheel toegedaan daar wij in zijne Militaire
pensioenen" lezen: De bepaling, dat men pensioen behoort te trekken
naarmate van het aantal jaren dat men in zijn laatsten rang gediend heelt,
ia een axioma en \ereischt dus geen verder betoog; maar tot een paar
vragen en opmerkingen geeft zij toch aanleiding. IE de eerste plaats,
hoeveel jaren moet men in zijn rang hebben gediend, er de hiur bedoelde
verhooging van pensioen kan ingaan ? Deze vraag is niet gemakkelijk
te beantwoorden, en in onae wetten schijnt men slechts door het doen
eener greep er in te zijn geslaagd. Mei, heeft dat gotal jaren 6 gestold
voor alle rangen, waarop de bepaling van toepassing is verklaard. De
redro hiervan is, zooveel ik weet, nimmer gebleken. Eeae juiste
redcaeering om in deze den weg te vinden komt mij voor de navolgende te
zijn. Het is doejlijk, voor iaderen rang, een aantal jaren vast te stellen,
na verloop waarvan men kan bepalen of de titularis al dan niet geschikt
is tot den hoogeren. Heeft h die geschiktheid niet, dan kan 'hij toch
uitstekend voldoen in zijn tegenwoordigen rang en daarin «og lang goede
di nsten bewijzen. Van dit oogenblik af zijnde dus het- tijdstip waar
op hij de kans verliest op het pensioen van den naastvolgenden rang
behoort zijne verhooging in te ,L,aan. Dit behoort ook zoo'te- wezen"om
opgewektheid en dienstijver bij hem gaandt te houden. Voldoende KOU het
ook wezen het getal beproevingsjaren vast te stellen en te bepalen dat
de verhooging, na het verstrijken er van, ingaat. Is deze redeneerinj»
juist, dan ziet men dat het niet aangaat, voor alle rangen het
zelfde getal jaren aan te nemen. Is het in w^arhei.» een axioma"
zegt de Minister Weitzel, dat de militair recht heeft
op hooger pensioen , naarmate hij langer in zijn laatsten rang
heeft gediend, dan is het niet te verklaren, waarom dat recht, bij ons',
voor den eenen rang niet evengoed geldt als voor den anderen. Voor'
hoofd- en opperofficieren bestaat het niet en toch is hunne verhouding
tot dea Staat dezelfde als dia der subalterne officieren, namelijk die v-n.
arbeider tot zijn werkgever, eene verhouding waaruit het genoemde axioma,
voor iedereen is afgeleid. Men stuit hier alweder op den ouden
zuurdeesem, het pensioen ia niet het gevolg van een recht, dat naar de vu&te
regelen wordt uitgeoefend, het is eene gunst en die H.H. hebben
gene .'g".
Daar nu de militair, gedurende iederea dag van zijn diensttijd als het
ware aan zijn pensioen betaalt, schijnt er geen reden te bestaan waarom
hij niet even goed pensioen zou genieten voor n jaar als voor dertig
of veertig jaren, waarom hij niets zou erlangen voor de jaren die hjj
langer dan een zeker getal, b.v. 40, onder de wapenen doorbrengt of
beneden den leeftijd van 18 jaar. Vandaar dan ook, dat wij art. 9 der
"Wet op de militaire pensioenen thans luidende: De diensttijd
wordt, bij de regeling van het pensioen, niet vroeger toegerekend
dan van den dag, waarop het achttiende levensjaar ia vervuld".
zouden willen gewijzigd zien in: van den dag, waarop het zestiends
levensjaar is vervuld", even als dit bij de zeemacht geschiedt. Daaardoor
zoude tevens in het gemis eener bepaling voorzien zijn, dat
zich bij ons doet gevoelen, wanneer een militair beneden den ouderdom
van 18 jaar de gelederen moet verlaten, omdat hij in en door den
dienst ongeschikt is geworden. Want wordt de Wet naar de letter opge
vat, dan laat zij in zoodanig geval geene vrijheid, den infLrm geworden
militair eenig ?- zij het ook slechts tijdelijk pensioen tot
levenBonderhoud toe te leggen.
Het tellen van den diensttijd van af het sestiende levensjaar zou even
eens zeer ten goede komen aan den in art. 42 der wet op de pensioenen
gestelden eisca, dat het pensioen onder gewone omstandigheden eerst
kan verkregen worden na veertigjarigen dienst, waarvan dan ook het
gevolg is, dat zij, die op 55-jarigen leeftijd gepensionneerd worden, zel
den het volle bedrag ontvangen van het voor hun rang vastgesteld
pensioen.
Om eindelijk gewaarborgd te zijn tegen eene verkeerde toepassing van
de bevordering by keuze, wenscht de heer Kleijn dat er geen officier be
noden den rang van kolonel tot bevordering bij keuze in aanmerking zal
komen, dan na aanbeveling eener commissie van generaals en hoofd-offi
cieren, dia de conduitelijsten der ter bevordering bij keuze voorgedragen
officieren nagaat ea vergelijkt, en de uitkomsten, van hun werk aan den
Minister van Oorlog meedeelt. Deze commissie zou, alvorens een oordeel
uit te brengen, zich meermalen moeten overtuigen van de practische
geschiktheid der betrokken officieren. De officieren van denzelfdeu
rang voor bevordering bij keuze in aanmerking komende, zouden
wapensgewijze moeten worden gerangschikt naar orde van geschiktheid,
welke rangschikking zou moeten plaats hebben bij stemming door de
leden; de meerderheid van stemmen zou steeds heslissead zijn en, bij
gelijkheid van stemmen, de meerderheid van stemmen der officieren van
hetzelfde wapen als de te beoordeelen officieren, terwijl bij overigens
gelijke practische geschiktheid voor bevordering bij keuze, in de eerste
plaats zouden moeten worden aanbevolen de luitenants, die bij de Tweede
afdeeling der KiijgsBchool vaa meer dan gewone bekwaamheid deden
blijken.
Ook wij zouden wenschen, dat zoo spoedig mogelijk een commissie
in den hierboven bedoelden geest werd benoemd, omdat de wijze, die
tot nu toe bij het bevorderen vooral tot hoofdofficier gevolgd wordt,
den betrokken persoon naar onze meening geen voldoende waarborg op
levert tegen misverstand of willekeur. X.
S G IIA A K S P E L.
No. 52
Vau Gymnasiast te utrecht.
ZWART.
8 o: e
WIT.
Wit spcslt voor on geeft in 3 zattan mat,
(Wit C en Zwart met K. D 4).
OPLOSSING VAN SCHA AKPBOBLEE M No. 50.
r> l rit E 3! D. G 3! (a '2 .... (1) Speelt anders.
K 5 II 3! i: nt E 3 of G 5 r (l 3 E 3 D 5 mat,
]'). -- E 5 mat, Keiirie ! J A!s boven (a) D. nt D of D.?C 3
Ai a !jü\eu (1) D. nt E 3 of G 5 (2 '2 G 5 E C t K. onv. (of B 2 (5
T. H l of O 2 F 2 mat 3 H 5 H 3 mat.
.... (2> G 3 m. G 2 of II 3 (3 l Als boven (5) E l D l (O
O 5 E G 01' E 3 D 5 mat. 2 A l ut I) l K, art libitum
. . . . (3) G 3 F 3 ol' G d (l 3 D l D 2 of D 6 mat.
T. nt D. mat. l .... (0) K. of D. ntPd of and.
2 D. E 5 of T. H 4 of E 3 D 5 mat.
V e r l e: d i n g o u.
E l
feai
l F C F 7
a F 7 F H D. f
3 D nt D. mat. 3Ir.
C O dp:-e'it dan fjalt. het in.::, in (trio /et
wnnueer swart inut K l <J 3 uiitv<ooi\H.
i C 3?
s F
uüeii zwart bij den eersten zet
t-u. Ook de spcohvrjze l H 5 H 3