De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 27 december pagina 3

27 december 1885 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

i No. 444 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. gg verre! maar de Burgemeester, de vader, de voogd, is hier niet med geholpen. Het scbynt niet zeer voor de hand te liggen drie uur lang een ernstig en deftig auditorium vaerzen voor te dragen, die door geen drie percent van het gehoor begrepen kunnen worden. Het heeft ongetwijfeld zijn aantrekljjkheid een Chinees of Siamees eenige volzinnen in hunne taal te hóoren uitspreken, om aldus over de melodie dier idiomen te oordeelen. Wanneer men gevaar zou loopen van het leven te worden beroofd, wanneer men, bij een wilden volksstam, zich sou exkuzeeren van een lange voordracht in hunne taal b\j te wonen, dan zou men zich hiervoor allicht laten vinden. Maar minder natuurlijk dunkt mij, van minder gevoel van ?eonvenance schijnt mij te getuigen, dat kooplieden, oude vechters, oude doktoren (die sints lans; hun Grieksch vergeten hebben , Dames en meisjens van den eersten stand, zich naar het Leidache plein laten rijden, om jeugdige, veelbelovende leerlingen van het Gemeente-Gymuaziam... een heelen avond Griekach te hóoren spreken. De licht verklaarbare opgewondenheid, waarmee links en rechts, in fegbladbeöordeelingen, de door de jongelieden van het Gymnazium gege ven tooneelvertooning is begroet en bewonderd, zou te-weeg kunnen ' brengen, dat de uitspraak van het eenvoudige gezonde menschenveratand in dit geval voor inkompetent werd aangezien: en daarom mag er wel een druppel citroen in den suikerzoeten lof worden gemengd, waarmee men op de gezondheid 'der bewerkers en uitvoerders van deze performance gedronken heeft. 't Ia, dunkt mij, al erg genoeg, dat men naar Italiaansche operaas gaat, gezongen door eerste talenten, doch waarvan men toch dikwijls geen woord verstaat, 't is al wel, dat men bekennen moet van een tooneelBpel in h'et Duitsch (waarmee men toch vrij gemeenzaam is) de helft niet te hebben verstaan, door het snelle spreken der akteurs en aktrlces: maar nu Söfokles, .SSschylus, Euripides en Aristofanes ten tooneele te gaan brengen, voor een publiek, dat het gevoel moet krijgen eigenlijk gezegd.... voor den gek te worden gehouden, dat is toch wel een beetjen kras. Een ander maal aal men ons de heerlijke harpzangen van David, het Hooge Lied van Salomo, in de oorspronkelijke taal" komen opzeggen; ten weldra zal men ons de Maha-Bharata", of liever nog (als drama) de Sakoentala" komen voordragen! Het is toe te laten, dat men. bij het aan hóoren van een oratorio fl«n text vóór zich heeft, en leest, terwijl er gezongen wordt; om dat bet toeschouwen hier maar zelden het effekt van het hóoren verhoogt, '?maar vrede te hebben met zoo'n dicht gealuyerd beeld als het verhe ven treunpel van Sofokles voor 97 percent van het Leidscheplein-auditorium was, neen, dat wijst op een verwarring van begrippen of op een in 't leven treden van kleine hartstochten, die bevallig, die verscboonbaar mogen schijnen, maar wier viering,,zonder eenig protest, de jonge gymnazinm-HéllenUten tot geen verkeerde gevolgtrekkingen brengen mag. Het zonderlingste van de geheele zaak is nog, dat men bij het reciteeren der gri«ksche vaerzen, volstrekt niet bedoeld heeft een avchaïstiesch stand punt in te nemen: men heeft niet bsoogd objektief het volledig samenstel eener Helleense h e achonwburgvertooning af te beelden, overlatende aan de genen die zich naar een volko men historiesch standpunt weten heen te abstraheeren om, zoo doende, eens te kunnen zien, uitgevoerd en ronde liosse en, ook wat de melodische en literarische kunsten betreft, zoo trouw mogelijk, wat men voor drievier-en-twintig-honderd jaar te Athene op een Dionyzos-feest te genieten kreeg in den schouwburg. Men heeft dat geenszins nagestreefd. M«H heeft zich vervaarlijke vrijheden veroorloofd. Te vergeefs herin nerde Thalia, aan de rechterhand van den toeschouwer op haar pedestai staande, den jongen tooneelkunstenaars, dat het masker (even als de h o o g e broos) essentieel was bij de vertooningen der Grieken. Te ver geefs modernizeerde de muziek van Mendelssohn de reizangen. Te vergeefs kwam de schim van den grooten meester do zangers waarschuwen, dat hjj z\jne muziek niet op griekschen text had gezet, maar op duitschen. Te vergeefs stonden de figuveerende reyen bijna roerloos op het tooneel, wet gesloten monden, terwijl achter de schermen de zingende soefleurs hun inbliezen wat zjj hadden behooren te zingen, en herinnerden hun, dat de choren bjj de Grieken wel deugdelijk eenig deel aan het spel namen. Of men niet met Thebe, de hoofdstad van Bceotië, maar met Thebse Diospolis te doen had, zag men er niet hè*/ minste bezwaar in, Kreon in een ver blijf met .ZEgyptische pijlers, holkeellijsten en gevleugelde zonnen te huis vesten. Als het er om te doen was, ons geheel in Griekenland te ver plaatsen, had men het ten minste de moeite waard moeten achten oen , schutdoek in dorischen stjjl te laten schilderen. .Maar wat zal men zeggen f Men beoogt het ver-af liggende, en wat ons nabij is wordt vergeten. Indien werkelijk het Hellenismua ons Gymnazium dermate in merg en been was gevaren, dat men het een profanatie zou gerekend hebben de Antigone" in de voor elk verstaan bare redaktie van de Heeren A. J. ten Brink of C. W. Opzoomer uit te voeren, dan had men althands zich moeten wachten voor het uitreiken tan programaiaas iu eene tempelvormige omlijstiug, die alles is behalve Grieksch. floe diep het gevoel voor harmonie den jongen gymnaziasten Wordt eigengemaakt, in hoe hooge mate het ernst is, niet maar met het mn inprenteji van grammatische fijnheden, maar met het hun voorschilderen van veelzijdige, volledige beschavingstoestanden, blijkt o. a. wel hieruit, dat het Programma-zelf grootendeels met hoogduitsche letterloorten gedrukt is, en dat de initialen van Sophocles, Antigone, Stads schouwburg en Amsterdam uit de derde hand aan een of ander XVeeeuwsch getijdeboek ontleend zijn! Om niet te spreken van het welge meend optreden des braven jongelings, die de inleidingsrede hield, maar die met de Mazen en de Gratiën slechts hoogst zelden in verkeer schijnt te hebben gestaan. Dat is de treurige zijde van deze gantsche geschiedenis: het geleverd bewijs, dat het meêdee.en van .literarische denkbeelden uit het leven der ouden, niet is eene uiting van de volle en rijpe kennis der helle* ische kuituur, in hare heerlijke veelzijdigheid, maar een gaizoleerd schoolbe* drijf, waaraan nog niet gebleken heeft, of het verheffend op den geest en het hart der jongeliugsehap werkt, noch ook of de ontvangen in drukken werkelijk eigendom van den geest zijn geworden, en dezen een richting en behoeften hebben gegeven, ia staat om op te wegen tegen de buitensporigheden van het modern naturalisme. Men heeft de heuschheid gehad, mij tot bijwoning der opvoering" van Antigone" te noodigen. Mij is onbekend, of de vertooning tot een zekere hoogte ook voor het publiek toegankelijk ia geweest, het feit der fcestvierins; van ons Gameente-Gymnazium is in alle geval van openbaar domein. Daar mag men, daar moeten sommigen een oordeel over uit spreken, Een woord van lof zal niet onbescheiden worden genoemd. De jonge lieden, die voor Antigone, voor Kreon, voor den Wachter, zijn opgetre den, hebben zich werkelijk wél boven den toon van een gewoon reciet weten te verheffen; in het laatste bedrijf viel zelfs vrjj wat bezieling te waardeeren, en het gebarenspel, nu en dan ook het verschikken van den mantel, lei getuigenis af van studie. Naar men zegt heeft de geleerde M. Mendes da Costa zijn kennis en ijver weken lang aan het monteeren en met den Heer B. Wilson aan de régie van deze Antigone"-voorstelling besteed. Misschien ware voor de elegante plooying van peplos en Mmation en voor de keus der stoffen, met hare kleuren, nog wel eenige wenk aan het werk van J. Moyr Smith, Ancient Greek female costume" te ontleenen geweest. De honderden afbeeldingen, daarin voorkomend, lichten althands de vronwendracht van alle kanten toe. Voor de inrichting van de choren, had men te rade bohooren te gaan met Dr. Hans Dütschke, Anleitung zur Inscenirung antiker Tragödien". Het opwekken van den 'zin voor de beoefening der grieksche bescha ving in al haren omvang verdient ongetwijfeld ruimschoots het offer van den tijd en de krachten der edelste geesten. Te-recht zegt Dr. H. van Herwerden, in de Voorrede" zijner met zulk een aardig vaers aan zijn zoon" uitgegeven Drie treurspelen van Sophokles", dat hiertoe, meer dan iets anders" smaakvolle vertalingen van antieke meesterstukken" kunnen bijdragen. Inderdaad, als de voordracht van Antigone", in *t Grieksch, alleen maar tot gevolg had de belangstelling voor het helleensche treurspel te wekken en ons publiek in de geschiedenis van (Edipus binnenleidde aan cie hand van niernant minder dan de hollandsche dichters, die ons Söfo kles vertolkt hebben, dan zouden we die voordracht in zich-zelve reeds dankbaar gedenken. Tot verhooging van onze achting voor de treur spelen van den zoo vaak miskenden Vondel zou ook bezwaarlijk iets beters gedaan kunnen worden dan do aandacht op het Griekache te vestigen. Aan Antigone, Samson en andere hooge personaadjea ia te wijten, dat Ernst Possarts voorstellingen in de kitst verloopen week, niet door ons hebben kunnen worden bijgewoond. De kortheid der tegenwoordige kerstweek ('t Weekblad verschijnt Donderdag) is oorzaak, dat er voor eerst maar van eene rolvervulling gesproken kan worden. Uit den chroaijkschrijver Ilolinshed, die Shakespeare de stof geleverd heeft voor vele zijner koningsstukken, zijn ook de meer legendarische treurspelen King Lear" en Macbetli" genomen. De eerste dezer tragoedies heeft het onmiskenbaar charakter van een volkssprookjen. Dit woord wordt hier niet als een uitdrukking van gering schatting gebruikt: de sprookjens van Moeder de Gans zijn menig een heldendicht der Renaissance waard, en Charles Perrault mocht wenschen, dat hij ze verzonnen had. Maar die Koning, die zijn landen onder zjjn kinderen verdeelt, die drie dochters, waarbij de jongste enkele trekken met Asschepoe^ter gemeen heeft, de form, waarin zich de boosaardige ondankbaarheid der oudsten uitspreekt, het telkens verminderen van 'a Konings lijfwacht, het doorvlechten der fabel met het geval van den scholmachtigen bastaartzoon, den miskenden Edgar, en hun onnoozelen vader (toch niet 700 heel onnoozel bedoeld), het doorsteken van den schurk door den vermomden erfzoon, dit alles geeft een kleur aan het drama, dia sommige sprookjens herinnert. Het geweldige, de onevenredigheid van gedachten en daad, van oorzaak en gevolg, die men in King Lear" a?ntreft, rechtvaardigt dan ook ten volle) het sterk geteekende, dat in Possarts figuur, toon en gebaren viel op te merken en veelal te bewonderen. Het is eene ijdele poging, door meerdere matigheid (hoezeer Shakespeare ze, in zijn tooneelspeelles ook door Hamlet laat aanbevelen) dien ontzettend vervaarlijken, diep ongelukkigen, hevig lijdenden, deerniswekkend krank zinnigen, een oogenblik weer opgebeurden, Koning van Brittanje, een middeleen wsch ge tinten aanroeper van Apollo en Jupiter, onzer wijze van historie-opvatting en poëzie-bewerking naderbij te brengen. Hiervan is echter het gevolg, dat het stuk, ondanks het groote talent, door den beroemden tooneelspeler er in aan den dag gelegd, in zijn eerste tafereelen ons wat koud laat, al ondergaat men steeds den geheimzinnigen invloed van den Shakespeare-geest. Maar in het 3e bedrijf, 2e tooneel, dan gaat ter-stond, spel en taal van Possart regelrecht naar het hart. Het inslapen bij the hovel" was verheven schoon en diep aangrijpend. Rijk en treffend waren de gchakeeringea bij 's Konings ontwaken en het te-rug vinden zijner Corcldia. Talma en Snoek moesten zulk eene openbaring van moderne kunst eens zien. "Wat zij er wel van zeggen zouden? De medespelers omstuwden den Heer Possart met voegzaamheid. De rolverdesling was, met een paar kleine uitzonderingen, gelijk aan die waarvan Ludwig Barnay het middelpunt was. Cordelia had niet aan beminnelijkheid verloren, nu zij door Fraulein Krauss werd voorgesteld. Deze Dame had echter wel de oplettendheid mogen'hebben, als Koningin van Frankrijk, niet in de zelfde japon te verschijnen, waarmee ze in der tijd aan den voet zat van 's vaders throon. De toonoelschikking was dit-maal veelszins gelukkiger dan bjj de voor* stelling van het stuk onder den Heer Barnay

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl