De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 27 december pagina 9

27 december 1885 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 444 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. K, , g.' oude ridderdeugden, als paardrijden, zwemmen en beschaafde vormen," maar hij laat zich door zijn intimes baron" noemen en suft zich nog gekker dan hij al is, op de vraag of de naam van zijne aangebedene, in plaats van Dabeque niet d'Abeque zal zijn. Dat het meisje op zijn mededeeling dat hij haar denkt te vragen als die apostrophe gelukkig uitvalt, hem niet den rug toedraait, is een bewijs dat ook zij een melomaan in hem ziet. De schrijfster wil evenwel dezen Don Quichotte voor een dragelijk mensch doen doorgaan. Alweder door van bijna elk met wie bij te doen krijgt de gepersonifieerde onbeduidendheid te maken. Ook de barones heeft, zelfs in haar gebreken, niets aantrekkelijks. De luister van den familienaam is hare idee fixe. Om dien te herstellen is zij tot alles in staat. Zij veroorlooft hare dochter de gastvrijheid te genieten van menschen die ze minacht; zij praat voor en na van haren adeldom, maar verschachert hare meubelen aan een woekeraar, onder ?wiens duim zij zit; de grofste ondankbaarheid legt zij tegenover Van Loo aan den dag en als zij eindelijk, door rampen overmand, toegeeft, blijkt koppigheid haar eenige karaktertrek te zijn geweest. De heeren Terheide, vader en twee zonen, zijn intriganten van de platste soort. De notaris en de effectenman zijn gewone oplichters. De luitenant doet zich kennen als een laffe flikflooier. Ook in de familie Hoogerhoudt is niemand te vinden die naar eene nadere kennismaking zou. doen wenschen. De taal die deze menschen voeren klinkt zelfs vreemd in den mond van parveuus. Ook dezulken weten op den duur wel een diapason te bereiken dat beter klinkt dan die der Hoogerhoudts. Over den dialoog in het algemeen kan het oordeel niet gunstig luiden. Het boek is daarom niet af kenrenswaardig; er komen eenige aardige scènes in voor, al zijn sommige van eenige overdrevenheid niet vrij te pleiten. De uitgever zorgde voor een netten vorm. H. IETS OVER HET ^MENGELWERK" DER STUDENTEN-ALMANAKKEN. Almanak van het Leidsche Studentencorps voor hot jaar 18S6. Uitgave van S. C. vaii Doesburgh te Leiden. "Met ongewone belangstelling zal zeker door velen deze almanak ter liand worden genomen; menigeen toch zal na het ongunstig oordeel,o.a. door Damas in liet Vaderland over Studenten-jaarboeken uitgesproken, zich willen overtuigen van het geha'.te van den nieuwen Leidschen. Alvorens den welwillenden lezer uit te noodigen rnij op dozen onderzoekingstocht te willen vergezellen, moet ik hier kortelijk de vraag bespreken, in hoever liet mengelwerk" mag beschouwd worden als de afspiegeling te zijn van de letterkundige bekwaamheden der studeoreudcn. En dan blijkt al aanstonds, dat het letterkundige gedeelte in den hier te bespreken almanak dat stellig niet is; immers hij voert den officieclen titel, die hierboven 'vermeld staat. Doch ook van de literarische krachten der korps-leden is hij volgens sommigen niet de goede maatstaf. Volgens mijne opvatting is hij dat vrij wel. En dan moet mij de uitroep van de lippen: het schijnt den meesten studenten (immers de korps-leden verte genwoordigen het meerendeel der studeerenden) wel veel gemakkelijker te vallen in gebonden vorm te schrijven, dan in proza! Van de 132 bladzijden mengelwerk" toch, in dezen almanak vervat, worden niet meer dan 9 (zegge negen) door proza, al de andere door dichtwerk in beslag genomen! Het Mengelwerk" wordt geopend met rEen Feestruiker", door II . . ,, van wiens hand nog een fragment", getiteld de Processie" in den bun del voorkomt. Hoe in den Feestruiker' de laatste Lustrum-feestec wor den bezongen, daarvan kunnen de regels Hulde aan 't roeigezelschap _NjorJ"j Dat mot achter ia gebleven, Maar een feest heeft uitgeschreven, Dat niet licht vergeten wordt." getuigenis afleggen. Voor mij heeft dit slag van dichtwerk iets lach rekkends; het doet mij denken aan de gelegenheids-rijmelarij der vorige eeuw, e?n vorm van dichtkunst, welke gelukkig niet meer algemeen beoefend wordt. Mag ik H ... een raad geven, dan is het deze: ^Schrijf liever gedichten als de Processie," en dan liefst niet fragmentarisch." Waarom het mindere gekozen, als men het betere vermag? Hoeveel wezenlijk poëtischer klinken ocs de verzen uit laatstgenoemd gedicht: Iteeda nadert de stoet over 'twatei' En luider Uünkoti de stemmen der 2«.ngars. Oudo vroirstjens, bedrijvig, tevreden, trijkon voor 't laatst lang» d'onzichtbaro plooliies Vr.n 't linnen, dat blank in de Juliaon glinstert." "^Dorre Ndrin" is weer een van die zangen, waarin de sentimentaliteit, het onbestemde, onverklaarbare wee, een triomf viert. 't Was waar: er was geen intrigu^ xn die zangen van zijn hart; rMaar God: zag hij dan zelf reeds ,De ontUnooping zijner smart?" Het is jammer, dat ons de reden van Eitornéls smart verborgen blijft, het is ons nn niet mogelijk medelijden met hem te gevoelen. Da» Jtitoracl den vorm meester is, blijkt uit verzen als de volgende: Als 't zachte zweven van de zoele zefyrzncliten ,.Door 't lispelend loover slechts da stilte stoort Dan staar ik vaak in plechtige eenzaamheid Naar 't vallen van die dwarrelende blaren Toen 'k nog met haar in vollo zaligii:-:??', Dat bruinend looi tot kransen mocht v. '-garen: Thans is 't voorbij, 't geluk dier schooit jaren t" De student-dichter dit blijkt uit schier alle gedichten in dezen bun del verkeert onveranderlijk in n van de volgende perioden: Of hij kwjjnt weg tengevolge eener wanhopige min, of wel hij wordt uit zijne droeve domm'ling" gewekt door eene nieuwe amourctte. In den laatsten toestand verkeert Sana Padri. Luister slechts: Zóó -was mijn ziel, in winterslaap bevangen! Ik liet het hoofd'droef domm'lend nederhangen En kwijnde v.'eg, voor 's levens eischen doof. Toen zag ik n! Een zwerm van lentezangen Welt in mijn zie), ontstroomt vol zoet verlangen: Geveerde zangers in het groene loof." Met verlangen zie ik Sana Padri's zwerm" te gemoet; doch ik koester de gegronde vrees, dat, zoo hij nu weer in zijn zoet verlangen" wordt teleurgesteld, zijn geveerde zangers" plots in grauwe nachtuilen zullen verkeeren, en weder een van die zangen zullen aanheffen als die vanden Celibatair/' die ons in een honderd-regelig gedicht het nare van een ongehuwd bestaan duidelijk maakt. «Het was mijn eigen schuld, dat van de wieg naar 't grafc Wijn leven eenzaam bleef, dat aan de laatste dagen Da liefde zelfs geen schijn van hoog'ro wijding gaf." Het was zijn eigen schnld! Want die hem liefhad liet hij wegkwijnen, en het voorwerp zijner genegenheid vice verse onzen celibatair! Welnu, de moraal, hieruit voor vele zangers te putten, worde niet over't hoofd gezien! Waarlijk, mi amioi, als ge dan allen zoo ongelukkig zijt in liefde en echt, dan moet ik u raden, ten einde hierin beterschap te brengen, in het vervolg niet te doen, waarop in eene geestigheid (?) onder de Mixed Pickle" gezinspeeld wordt met verwijzing naar een huis iq de Eesidentie: ,,Dahin, dahïn Mocht ieh mit dir, Geliebte, zieh'n." Hetzij hier dat Geliebte" schertsend, 'tzij het ernstig bedoeld is, in ieder geval kan men het een fcatsoenlijk meisje niet erg kwalijk nemen, wanneer zij zich aan zoo'n dichter-losbol niet verslingeren wil! In trouwe, hebt gij 'fc niet verdiend, wanneer ge dan, als de celibatair'', op later leeftijd nare di'oomcn hebt en jammert om uw verloren geluk ? Mogen wij wel gelooven, wat de vertaler van Byron's Fare thee well aldus vertolkt: Mocht djt hart uw schoone(n) blikken Alle schuilhooken doen zien, Dan Eoudt gij ten laatst bespeuren Dat 'k verachting niet verdien" of moeten wij er evenveel gewicht, aan hechten als aan al dergelijke ver» klaringen van den groot.en, doch loszinnigen Byron? Neen, dan noem ik den auteur van Aan enne Kellnerinn" " eerlijker, die er ten minste voor durft uitkomen, dat hij niet afkeerig is van een lief Duitsch, zij 't ook een Kellnerinnen"-kopje. A. B. (Slot volgt.) De zwervende Humanisten. Historische Roman van Adolf Stein. Vertaald uit het Duitsch door Dr. F. B. H. Von Hoff, Arnhem, J. Einkes Jr. De historische roman is in de mode. Het rijke veld der geschiedenis wordt meer dan ooit doorkruist door schrijvers en schrijfsters, die, offe rende aan den smaak van in.-t publiek, in min of meer veroordeelde per sonen der historie de stof gaan zoeken voor hunne romans. Ad. Stern koos het laatste gedeelte der Itie eeuw tot onderwerp. De zwervende Humanisten is echter geen historische roman in dien zin, dat gebeurte nissen of bepaalde personen uit het verleden het kleed der fantasie wordt omgehangen, maar de schrijver heeft meer het oog op de stroomingen des geeste?, die destijds vielen waar te nemen. Het vei'haal brengt ons in kennis met twee humanisten, nakomelingen van hen, die eenmaal een geheel nieuwe wereldbeschouwing al was deze ook aan de oud» heid ontleend v>rortel deden schieten. Die beide mannen worden over al verdreven van de Duitsche hoogescholen, aan welke geen plaats meer is voor den vrijzinnigen geest der humanisten. Zij vinden eindelijk gast vrijheid bij een Pommerschen edelman een studievriend van den oud sten der beido zwervers. Eust vinden zij hier evenwel niet. De oude strijdlustige magister Theodosius Corvinus vindt in de bekrompen denk wijze, die hij zoowel bij geestelijken als leeken, onverschillig of deze tot clea hoosreren stand oi' tot de volksklasse behooren, waarneemt, reden genoeg tot ergernis en twistgesprekken. Vooral het gelooi aan heksen en de wreede vervolgingen en strafoefeningen, aan welke oude vrouwen die onder de verdenking van omgang n;et Satan lagen, waren blootge steld, wekta zijn wrevel. Dit bijgeloof bestrijdt hij met al de kracht, die tot zijae beschikking staat. Om dit bijgeloof en den strijd daartegen door de humanisten aangebonden, draait de geheele roman. Als verde diger van de heksen-processen treedt de predikant Muller op, een stijve Lutheraan, blakend'! van ijver voor het geloof, in de vaste overtuiging dat hij geroepen is, heksen te verdelgen, waar hij ze vindt. Die domino Möller is geen aantrekkelijke figuur, maar door den schrijver zeer goed geschetst. Hij bs'str.'jdt de heidensche humanisten, omdat hij hunne leer stellingen gevaarlijk acht. /elf bespeurt hij hoe Satan hem strikken spant en als hij zegevierende uit den strijd met den vorst der duisternis te voorschijn is gekomen, gevoelt, hij sterker dan te voren, dat hij dit rijk dörf duivels w w i helpen vernietigen. Zijn tegenvoeter, de reeds genoomdo magister Corvinns, is mede een eigenaardige figuur, al had de schrijver wellicht ah type van den humanist wel een beter persoon kun nen kiezen, dan dezen satirieken grijsaard. Onder de overige personen b-ihalve de ridder Van der Lauken en zijn dochter Agnes. meester Corvicrt"' !esr)iti,°: Garhnrd Fricst-n. noem ik nog den Hollandschen jcheepskapitein Jan Va a JJvoighel een rare HoÜandsche naam die als red der in den nood, ten slotre de hoofdpersonen van het verhaal aan boord van zijn schip iu veiligheid brengt. Er ligt een somber waas over dezen roman, die het treurige geloof aati heksen tot onrierwero heeft. Toch is het boek de lezing wel waard. Ik gelooi', dat de schrijver er-iu geslaagd is een juist beeld te ontwerpen van Pommersche toestanden dier dagen. En wat van Pornmereu goldt

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl