Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 445
Alphabetisch register op taalkundige werken. Eon catalogus.?Restantenboek.
Onze Tnalbroedei s in Amerika. De "Vlaamsclie academie. Le I'euple" Ma
nuscripten. Aangeteekend. Nieuwe Uk0a»e». Inhoud van Tijdseinifte-n.
Brievenbus.
Portefeuille, 2 Januari.
SaU-e, De Duitsche Opera. E, BUtner Bos, Vreemce schilders in Nederland.
Eon nieuw schilderstuk van Ten Eate Jr., Algeraeene vergadering der Veree
iging van Nederlandeclie Letterkundigen. Kano, Nog ieta over de Blauwe Bloe
men" van Helene Swarth. X. Louise Stralenus, De Woestenborg. M. A. Perk,
Een herboren tijdschrift. Bet Plakzegel bij de Posterijen. L. S., Tooneelkout.
d. £., Pol de Mont in Felix. Het tooneolgezelachap der Delftache Studenten.
Gedeiikteeken voor Mevr. Kleine. Nouvolle pnblications en France et en Suisse.
Een nieuw middel tot onsterflijkheid. Ingezonden stukken (bet onzichtbare koor
bij de opvoering van de Antigone"). Feuilleton: Een Kunstveralag, Schets door
F. A. Buys. (Slot.)
VERZUCHTING VAN EEN NIET OVERDRIJVENDEN BENEDENWONER.
Verlos mij van 't getjingel, Heer,
En geel' mij dag- en nachtraat weer!
Vier maanden lang reeds heb 'k geleden l
Vijf lange maanden hoor 'k beneden "
't Getokkel van mijn bovenbnur,
Die zes . . . wat zeg 'k, die zeven uur'
Per dag, Chopin's concert doet höoren,
En me in mijn nachtrust zelfs komt storen
Ja, ruim zes maanden dum-t mijn leed l
'l Ia een vervolging! Ach, ik eet
En drink Chopin! Is 't te benijden?
Reeds zeven maanden duurt mijn lijden!
'k Verkwijn, 'k vermager, ja, 'k vergrijs
Helaas, en 'k raak dra van de wijs!
Acht lange maanden ! Negen uren
Per dag Chopiu! Is 't Ie verduren?
Tien maanden steeds Chopin's concert;
Me dunkt, 'k heb veel van 't arme hert
In de woestijn, dat vruchtloos snakte
Naar water, en ter aarde kwakte!
£en jaar reeds hoor 'k, o groot chagrin,
Bij dag en nacht niets dan Chopin i
Ik haat, 'k verfoei 't vermaledijde
Concert l O, lezer, zeg me, of gij do
Onmenschelijke pijniging
Beseft? O, zeg, welk sterveling
Werd veertien maanden lang gemarteld,
Gekweld, gepijnigd en gekarteld ?
'k Heb meer geduld dan wijlen Job,
Maar 't eindloos beuken op mijn kop,
Het maakt me landerig en vinnig,
Wanhopend en drie kwart waanzinnig!
Ruim achttien maanden duldlooa weet
O, snood perpetuum mobile!
'k Was kitteloorig noch gramstorig
Voorheen. . . thans ben 'k totaal baloorïg!
't Gelijkt een smidse, 't lijkt een hel l
Dat rammelt woest, dat timmert fel,
Dat klimpert, tjingelt, en dat tokkelt,
Tot ik als ware 't gansoh verbrokkeld,
In wanhoop zucht: horreur, horreur,
Chopin'3 concert in E-mineur i
Abel.
MILITAIRE ZAKEN.
JA OP NEEN?
Toen jaren geleden de nestor onzer veldheeren, de generaal Knoop, in
eene brochure de vraag behandelde: Is Nederland te verdedigen?" toen
wekte deze naïve vraag, niet geheel ten onrechte, de algemeene verbazing
op. Multatuli vooral heeft daaraan uiting gegeven op zijne wijze, en al stond
voor den generaal het stellen der vraag gelijk met eene bevestigende
beantwoording, het Nederlandsche volk scheen toch die overtuiging nog
niet te bezitten.
Thans wordt deze vraag niet meer gehoord en vriend en vijand zijn het
daarover eens, dat (zelfs Von Moltke zou zich in dien geest uitgelaten
hebben) zooal niet Nederland, dan toch Amsterdam te verdedigen is:
volgt: de bekende beeldspraak: zoolang het hart eener natie nog klopt,
is zij niet verloren!" En dan zijn wij o zoo gerust!
Eene andere vraag echter is steeds meer urgent, n. L: Willen wij ons
verdedigen?" En de beantwoording daarvan schijnt ons toe niet zoo boven
allen twijfel bevestigend te moeten klinken, wanneer wij op de teekenen
des tijds letten.
Wanneer vorst Bismarck mag klagen, dat de Duitschers hun liebes
Vaterland" al zoo gauw vnrgeten, wanneer zij de grenzen over zijn, onze
Rijkskanselier zou zeker nog bitterder waarheid moeten uitspreken, n. l,
dat wij ons vaderland zelfs binnen de grenzen vergeten.
Wij willen niet eens op den volksgeest, op het volksbewustzijn wijzen,
daar dit toch eene mystificatie is, een laatste argument pour Ie besoin
de la cause, waarop zoo licht van toepassing wordt het
Was Ihr das Volksbewustsein heiszt
Das ist am Ende Ihr eigener Geist."
Maar wij willen wijzen op wat in koelen bloede in openbare geschriften
en in onze Volksvertegenwoordiging geuit wordt.
Benige dagen geleden toch vestigde de Arnlicmsche Courant de aan
dacht op eene correspondentie uit den Haag ia de Zutphenschc Courant.
In dat artikel in genoeaicie c'OKraut v;iu 15 Dec. j.l. dan wordt niet geheel
ten onrechte onze diplomatie al zetr ongelukkig genoemd, en hiervoor
op de volgende voorbeelden gewezen: Borneo (Sultan van Broenei),
Nisero, Duitsche kustvaart, letterkundig- en zalm-tractaat met
Duitschland, en nu Vlissingen ten laat&te. . . .
Wij zouden dit fraai gesteld stuk met genoegen gelezen hebben, omdat
het velen zeker de oogen toch eindelijk eens zal hebben opengedaan om
onze position teinte" te zien, ware het niet, dat de slottirade zóó valsch
en onvaderlandslievend was, dat wij het hart tot spreken voelden ge
drongen, en uit die impulsie dit neerschrijven.
Ziehier den tekst aan het slot:
Ondertusschen is de Tweede Kamer op het Binnenhof aan *t redenee
ren over de vraag, of het niet wenschelijk is, jaarlijks nog een paar
millioen meer voor de defensie en meer in het bijzonder voor onze
maritieme weermiddelen nit te geven. En dat in een tijd, waarin de
staatsbegrootingen sluiten met een deficit en de gewone staatsuitgaven
niet uit de gewone middelen kunnen worden bestreden, soodat er om
het andere jaar een groote leening moet worden gesloten. Van liberale
zijde ia dan ook de eisch gesteld: wijs eerst de middelen aan, om die
nieuwe uitgaven te bestrijden; maar ik ben er niet zeker van, dat
die alleszins gerechtvaardigde eisch ingewilligd zal worden. Van
antirevolutionnaire zijde is als naar gewoonte de lust om te bezuinigen
geweken, zoodia het onderwijsbudget ia afgehandeld. Voor het onderwijs
is hun elke duizend gulden te veel, maar voor militaire doeleinden stellen
zij gaarne millioenen beschikbaar zonder van eenig medelijden voor het
belastingvolk blijk te geven. Wanneer zullen eindelijk aan het Neder
landsche volk de oogen opengaan ?"
Nu vragen wij: is eenzijdiger voorstelling mogelijk? Is het niet een geluk
dat ten minste van antirevolutionnaire zijde ons volksbestaan op prijs
wordt gesteld? Is het niet een geluk, dat zij tegen alle opdrijving der
uitgaven en weelde voor scholen en gevangenissen opkomen? Waarom
mogen zij den eisch niet stellen: wijs eerst de middelen voor uw scholen
en gevangenissen aan, om die nieuwe uitgaven te bestrijden? Ja,
boerenbedrog is deze insinuatie, zand strooien in de oogen van het groote
publiek, specu'eeren op de prikkelbaarheid der beurszenuwen, zonder te
bedenken hoe de liberale party die zenuwen alreeds heeft doen trillen.
Wij betreuren het gerechtvaardigd verwijt aan onze diplomatie van
niets meer in de melk te brokken te hebben, maar vragen: is dat won
der, waar zij eene natie vertegenwoordigt, die schatten besteedt aan scho
len en gevangenissen, maar wier vertegenwoordiging steeds met groote
meerderheid bezuinigingen aanbrengt op haar Begroetingen van Oorlog
en Marine? Is het wonder, dat vreemde Regeeringen ons weinig meer
tellen, onderricht als zij er van zijn, dat wüons liever het grootste on
recht laten aanleunen, dan ne krachtsinspanning te beproeven ? Is het
wonder als wij, wanneer het te laat is en wij kloppen aan bij een vriend,
een weigerend antwoord ontvangen, of het verwijt: gij hebt 50 jaren
tijd gehad om u gereed te maken, maar gij hebt dien tijd verbeuzeld
met delibereeren en beknibbel), nu ga Saguntum dan ook maar verloren!
Is het wonder, dat wij dan noch bij het levende noch bij het latere ge
slacht eenige sympathie zullen vinden? Zwichten voor de overmacht na
een eervollen strijd vindt medelijden, maar den strijd ontwijken of opge
ven, omdat men zich niet heeft voorbereid, vindt aikeer.
Wij vragen nog eens: Moet het verwijt aan onze gecommitteerde ge
zanten niet zijn oorzaak vinden in de oommitteerende natie? Hierop
heeft dan ook reeds Zijne .Exellentie de Oud-Minister van Buitenlandsche
Zaken in een ingezonden stuk in de Zutp. Crt. van 19 Dec. jl. gewezen.
En hoe springen wij met onze vrienden om? Vrienden, met wie wij
uit een strategisch oogpunt op een goeden voet moeten blijven? Men
denke aan de Antwerpsche Tentoonstelling en de li/g ton daarvoor door
onze Regeering aangevraagd. Geen zaak van den Staat, boem! Luister
rijke vertegenwoordiging van onzen handel en fabriekwezen, ijdelheid,
nabootsing anders niets! Belgiëwas met.de weigering van dit crediet
natuurlijk niet gestreeld; doch boontje komt om zijn loontje, het geneert
zich allerminst om van zijn grooteren invloed gebruik te maken en Vlis
singen wordt heel kalm voor Antwerpen geëcarteerd. Zoo ook met de
affaire Breskens-Maldeghem. De Belgische Regeering wenschte ook gaarne
den aanleg van dien tramweg, maar toen klonk het: concessie is goed,
maar deelname in het aandeelen-kapitaal is bevorderen van eene locale
zaak, en dat behoort immers niet tehuis in eene vergadering van verte
genwoordigers van het geheele Nederlandsche volk', Intusschen Water
staat was gelukkig en het kreeg de helft van wat het vroeg.
Zoo gaat het meesttijds met zaken, die het aanzien en de macht van
den Staat betreffen. Aan de ontworpen stichting van eene Vlaamsche
academie, die ongetwijfeld den band tusschen Noord en Zuid zou aanha
len, worden honderde moeilijkheden en bezwaren tegengeworpen. Met
de Transvaal wil men zich niet bemoeien; Engeland had er een
Spitskop voor over. Atjeh wordt door een water en melk politiek prijsge
geven; men is daar aan het rückwarts concentriren", eene handelwijze
die zeker niet past in koloniale politiek, die tot uitbreiding, voortdurende
uitbreiding van territoir en gezag moet leiden.
Nog eens: geen aanzien, geen luister, geen macht, geen grootheid
wordt begeerd; in alles wordt naar den grootsten eenvoud of juister het
laagste materialisme gestreefd. Zoo werd dezer dagen nog bij de be
raadslagingen over het Budget van Oorlog (wij gaan alweer een jaar in
zonder dat voor eene leger-reserve gezorgd is) voorgesteld, om de groote
tenue bij het Leger af te schaffen. Wel zeker, een pilo broek met blauwe
boezeroen, een rukpet op en klompen aan, waarom niet? De Afrikanen
strijden immers met slechts een dijbroekje aan, wat zouden dan onze
krijgsknechten nog aanspraak maken op fraaie plunje?
Dan komt de economische vraag op het tapijt: zijn uitgaven voor oor«
log productieve uitgaven of niet ? Het strenge materialisme voelt en
ziet er de vruchten niet van; derhalve een veto. Gelukkig is onze Tweede
Kamer dit jaar misschien vermurwd door de geestdriftvolle woorden
van den majoor Eooseboom (1) nog niet met den voorsteller van
zooeven medegegaaa.
De hoogstgeplaatste militaire en civiele autoriteiten in pilo en boezeroen
op klompen, ziedaar het ideaal van dezen tijd in onzcnj Staat, en helaas £