De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 3 januari pagina 10

3 januari 1886 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 445 Alphabetisch register op taalkundige werken. Eon catalogus.?Restantenboek. Onze Tnalbroedei s in Amerika. De "Vlaamsclie academie. Le I'euple" Ma nuscripten. Aangeteekend. Nieuwe Uk0a»e». Inhoud van Tijdseinifte-n. Brievenbus. Portefeuille, 2 Januari. SaU-e, De Duitsche Opera. E, BUtner Bos, Vreemce schilders in Nederland. Eon nieuw schilderstuk van Ten Eate Jr., Algeraeene vergadering der Veree iging van Nederlandeclie Letterkundigen. Kano, Nog ieta over de Blauwe Bloe men" van Helene Swarth. X. Louise Stralenus, De Woestenborg. M. A. Perk, Een herboren tijdschrift. Bet Plakzegel bij de Posterijen. L. S., Tooneelkout. d. £., Pol de Mont in Felix. Het tooneolgezelachap der Delftache Studenten. Gedeiikteeken voor Mevr. Kleine. Nouvolle pnblications en France et en Suisse. Een nieuw middel tot onsterflijkheid. Ingezonden stukken (bet onzichtbare koor bij de opvoering van de Antigone"). Feuilleton: Een Kunstveralag, Schets door F. A. Buys. (Slot.) VERZUCHTING VAN EEN NIET OVERDRIJVENDEN BENEDENWONER. Verlos mij van 't getjingel, Heer, En geel' mij dag- en nachtraat weer! Vier maanden lang reeds heb 'k geleden l Vijf lange maanden hoor 'k beneden " 't Getokkel van mijn bovenbnur, Die zes . . . wat zeg 'k, die zeven uur' Per dag, Chopin's concert doet höoren, En me in mijn nachtrust zelfs komt storen Ja, ruim zes maanden dum-t mijn leed l 'l Ia een vervolging! Ach, ik eet En drink Chopin! Is 't te benijden? Reeds zeven maanden duurt mijn lijden! 'k Verkwijn, 'k vermager, ja, 'k vergrijs Helaas, en 'k raak dra van de wijs! Acht lange maanden ! Negen uren Per dag Chopiu! Is 't Ie verduren? Tien maanden steeds Chopin's concert; Me dunkt, 'k heb veel van 't arme hert In de woestijn, dat vruchtloos snakte Naar water, en ter aarde kwakte! £en jaar reeds hoor 'k, o groot chagrin, Bij dag en nacht niets dan Chopin i Ik haat, 'k verfoei 't vermaledijde Concert l O, lezer, zeg me, of gij do Onmenschelijke pijniging Beseft? O, zeg, welk sterveling Werd veertien maanden lang gemarteld, Gekweld, gepijnigd en gekarteld ? 'k Heb meer geduld dan wijlen Job, Maar 't eindloos beuken op mijn kop, Het maakt me landerig en vinnig, Wanhopend en drie kwart waanzinnig! Ruim achttien maanden duldlooa weet O, snood perpetuum mobile! 'k Was kitteloorig noch gramstorig Voorheen. . . thans ben 'k totaal baloorïg! 't Gelijkt een smidse, 't lijkt een hel l Dat rammelt woest, dat timmert fel, Dat klimpert, tjingelt, en dat tokkelt, Tot ik als ware 't gansoh verbrokkeld, In wanhoop zucht: horreur, horreur, Chopin'3 concert in E-mineur i Abel. MILITAIRE ZAKEN. JA OP NEEN? Toen jaren geleden de nestor onzer veldheeren, de generaal Knoop, in eene brochure de vraag behandelde: Is Nederland te verdedigen?" toen wekte deze naïve vraag, niet geheel ten onrechte, de algemeene verbazing op. Multatuli vooral heeft daaraan uiting gegeven op zijne wijze, en al stond voor den generaal het stellen der vraag gelijk met eene bevestigende beantwoording, het Nederlandsche volk scheen toch die overtuiging nog niet te bezitten. Thans wordt deze vraag niet meer gehoord en vriend en vijand zijn het daarover eens, dat (zelfs Von Moltke zou zich in dien geest uitgelaten hebben) zooal niet Nederland, dan toch Amsterdam te verdedigen is: volgt: de bekende beeldspraak: zoolang het hart eener natie nog klopt, is zij niet verloren!" En dan zijn wij o zoo gerust! Eene andere vraag echter is steeds meer urgent, n. L: Willen wij ons verdedigen?" En de beantwoording daarvan schijnt ons toe niet zoo boven allen twijfel bevestigend te moeten klinken, wanneer wij op de teekenen des tijds letten. Wanneer vorst Bismarck mag klagen, dat de Duitschers hun liebes Vaterland" al zoo gauw vnrgeten, wanneer zij de grenzen over zijn, onze Rijkskanselier zou zeker nog bitterder waarheid moeten uitspreken, n. l, dat wij ons vaderland zelfs binnen de grenzen vergeten. Wij willen niet eens op den volksgeest, op het volksbewustzijn wijzen, daar dit toch eene mystificatie is, een laatste argument pour Ie besoin de la cause, waarop zoo licht van toepassing wordt het Was Ihr das Volksbewustsein heiszt Das ist am Ende Ihr eigener Geist." Maar wij willen wijzen op wat in koelen bloede in openbare geschriften en in onze Volksvertegenwoordiging geuit wordt. Benige dagen geleden toch vestigde de Arnlicmsche Courant de aan dacht op eene correspondentie uit den Haag ia de Zutphenschc Courant. In dat artikel in genoeaicie c'OKraut v;iu 15 Dec. j.l. dan wordt niet geheel ten onrechte onze diplomatie al zetr ongelukkig genoemd, en hiervoor op de volgende voorbeelden gewezen: Borneo (Sultan van Broenei), Nisero, Duitsche kustvaart, letterkundig- en zalm-tractaat met Duitschland, en nu Vlissingen ten laat&te. . . . Wij zouden dit fraai gesteld stuk met genoegen gelezen hebben, omdat het velen zeker de oogen toch eindelijk eens zal hebben opengedaan om onze position teinte" te zien, ware het niet, dat de slottirade zóó valsch en onvaderlandslievend was, dat wij het hart tot spreken voelden ge drongen, en uit die impulsie dit neerschrijven. Ziehier den tekst aan het slot: Ondertusschen is de Tweede Kamer op het Binnenhof aan *t redenee ren over de vraag, of het niet wenschelijk is, jaarlijks nog een paar millioen meer voor de defensie en meer in het bijzonder voor onze maritieme weermiddelen nit te geven. En dat in een tijd, waarin de staatsbegrootingen sluiten met een deficit en de gewone staatsuitgaven niet uit de gewone middelen kunnen worden bestreden, soodat er om het andere jaar een groote leening moet worden gesloten. Van liberale zijde ia dan ook de eisch gesteld: wijs eerst de middelen aan, om die nieuwe uitgaven te bestrijden; maar ik ben er niet zeker van, dat die alleszins gerechtvaardigde eisch ingewilligd zal worden. Van antirevolutionnaire zijde is als naar gewoonte de lust om te bezuinigen geweken, zoodia het onderwijsbudget ia afgehandeld. Voor het onderwijs is hun elke duizend gulden te veel, maar voor militaire doeleinden stellen zij gaarne millioenen beschikbaar zonder van eenig medelijden voor het belastingvolk blijk te geven. Wanneer zullen eindelijk aan het Neder landsche volk de oogen opengaan ?" Nu vragen wij: is eenzijdiger voorstelling mogelijk? Is het niet een geluk dat ten minste van antirevolutionnaire zijde ons volksbestaan op prijs wordt gesteld? Is het niet een geluk, dat zij tegen alle opdrijving der uitgaven en weelde voor scholen en gevangenissen opkomen? Waarom mogen zij den eisch niet stellen: wijs eerst de middelen voor uw scholen en gevangenissen aan, om die nieuwe uitgaven te bestrijden? Ja, boerenbedrog is deze insinuatie, zand strooien in de oogen van het groote publiek, specu'eeren op de prikkelbaarheid der beurszenuwen, zonder te bedenken hoe de liberale party die zenuwen alreeds heeft doen trillen. Wij betreuren het gerechtvaardigd verwijt aan onze diplomatie van niets meer in de melk te brokken te hebben, maar vragen: is dat won der, waar zij eene natie vertegenwoordigt, die schatten besteedt aan scho len en gevangenissen, maar wier vertegenwoordiging steeds met groote meerderheid bezuinigingen aanbrengt op haar Begroetingen van Oorlog en Marine? Is het wonder, dat vreemde Regeeringen ons weinig meer tellen, onderricht als zij er van zijn, dat wüons liever het grootste on recht laten aanleunen, dan ne krachtsinspanning te beproeven ? Is het wonder als wij, wanneer het te laat is en wij kloppen aan bij een vriend, een weigerend antwoord ontvangen, of het verwijt: gij hebt 50 jaren tijd gehad om u gereed te maken, maar gij hebt dien tijd verbeuzeld met delibereeren en beknibbel), nu ga Saguntum dan ook maar verloren! Is het wonder, dat wij dan noch bij het levende noch bij het latere ge slacht eenige sympathie zullen vinden? Zwichten voor de overmacht na een eervollen strijd vindt medelijden, maar den strijd ontwijken of opge ven, omdat men zich niet heeft voorbereid, vindt aikeer. Wij vragen nog eens: Moet het verwijt aan onze gecommitteerde ge zanten niet zijn oorzaak vinden in de oommitteerende natie? Hierop heeft dan ook reeds Zijne .Exellentie de Oud-Minister van Buitenlandsche Zaken in een ingezonden stuk in de Zutp. Crt. van 19 Dec. jl. gewezen. En hoe springen wij met onze vrienden om? Vrienden, met wie wij uit een strategisch oogpunt op een goeden voet moeten blijven? Men denke aan de Antwerpsche Tentoonstelling en de li/g ton daarvoor door onze Regeering aangevraagd. Geen zaak van den Staat, boem! Luister rijke vertegenwoordiging van onzen handel en fabriekwezen, ijdelheid, nabootsing anders niets! Belgiëwas met.de weigering van dit crediet natuurlijk niet gestreeld; doch boontje komt om zijn loontje, het geneert zich allerminst om van zijn grooteren invloed gebruik te maken en Vlis singen wordt heel kalm voor Antwerpen geëcarteerd. Zoo ook met de affaire Breskens-Maldeghem. De Belgische Regeering wenschte ook gaarne den aanleg van dien tramweg, maar toen klonk het: concessie is goed, maar deelname in het aandeelen-kapitaal is bevorderen van eene locale zaak, en dat behoort immers niet tehuis in eene vergadering van verte genwoordigers van het geheele Nederlandsche volk', Intusschen Water staat was gelukkig en het kreeg de helft van wat het vroeg. Zoo gaat het meesttijds met zaken, die het aanzien en de macht van den Staat betreffen. Aan de ontworpen stichting van eene Vlaamsche academie, die ongetwijfeld den band tusschen Noord en Zuid zou aanha len, worden honderde moeilijkheden en bezwaren tegengeworpen. Met de Transvaal wil men zich niet bemoeien; Engeland had er een Spitskop voor over. Atjeh wordt door een water en melk politiek prijsge geven; men is daar aan het rückwarts concentriren", eene handelwijze die zeker niet past in koloniale politiek, die tot uitbreiding, voortdurende uitbreiding van territoir en gezag moet leiden. Nog eens: geen aanzien, geen luister, geen macht, geen grootheid wordt begeerd; in alles wordt naar den grootsten eenvoud of juister het laagste materialisme gestreefd. Zoo werd dezer dagen nog bij de be raadslagingen over het Budget van Oorlog (wij gaan alweer een jaar in zonder dat voor eene leger-reserve gezorgd is) voorgesteld, om de groote tenue bij het Leger af te schaffen. Wel zeker, een pilo broek met blauwe boezeroen, een rukpet op en klompen aan, waarom niet? De Afrikanen strijden immers met slechts een dijbroekje aan, wat zouden dan onze krijgsknechten nog aanspraak maken op fraaie plunje? Dan komt de economische vraag op het tapijt: zijn uitgaven voor oor« log productieve uitgaven of niet ? Het strenge materialisme voelt en ziet er de vruchten niet van; derhalve een veto. Gelukkig is onze Tweede Kamer dit jaar misschien vermurwd door de geestdriftvolle woorden van den majoor Eooseboom (1) nog niet met den voorsteller van zooeven medegegaaa. De hoogstgeplaatste militaire en civiele autoriteiten in pilo en boezeroen op klompen, ziedaar het ideaal van dezen tijd in onzcnj Staat, en helaas £

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl