Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 445.
voorstelling besteed." We meenden, iat artikelen in de dagbladen en
de daarmede overeenstemmende dagelijksche gesprekken toch meer ze
kerheid gaven dan alleen, dat meestal leugenachtig men zegt" nog daar
gelaten, dat er sprake is van M. B. Meudes da Costa en van S. J.
Boaberg Wilson, twee geheel andere personen, dan de bovengenoemde.
De heer Alb. Th. nu, niets wetende van de plannen, niets gehoord of
gelezen hebbende van de voorbereidselen had zich, eenigszins voorgesteld,
dat de vertooners een archaistisch standpunt (zouden) innemen" zoodat
men het volledig samenstel eener helleensche schouwburgvertooning"
afbeeldde. Dit had de zaak nog eenigszins kunnen verschoonbaar maken,
maar t&8ns is de geheele voorstelling een geizoleerd schoolbedrijf."
Maar wanner men nu gelieft te bedeuken, dat het onmogelijk is,
20 a 30 duizend Amsterdammers minstens eene voorstelling van een
Grieksch treurspel te laten bijwonen in de open lucht onder een schoenen
helderen hemel, in eene omgeving als ia Olympia of Corinthe, iu Grieksch
gewaad en bezield met de godsdienstige gevoelens der Grieken, met
de overtuiging dat tooneel en tempel als 't ware n waren, dat de wraak
der goden, dan zal geen voorstelling, hoe archaistisch" ook in staat zijn,
ons te doen ondervinden, wat de Grieken ondervonden bij hst ten tooneele
voorea van de meesterstukken hunnor dramadichters.
Dat et enkele aanmerkingen op het decoratief te maken waren, spreek
ik niet tegen, de Egyptische wanddekoratie werkte zelfs zeer zonderling,
maar te hoog is de eisch, dat de spelers op kothurnen zouden verschijnen,
iets waarover men inderdaad gedacht heeft, maar dat men m. i. gelukkig
beeft nagelaten, daar eene zeer langdurige oefening had moeten vooraf
gaan eer de spelers er cp konden loopen; eenvoudig belachelijk zou het
geweest zijn, de spelers met maskers te zi"n optreden. Noch in Engeland,
noch in Amerika, waar dergelijke voorstellingen geregeld aan de orde
-zijn, heeft men ooit dien inval gehad of eenige treurige zijde" of iets
zonderlings" in deze wijze van werken gezien. Wij zijn aan de bewege
lijke gelaatstrekken gewend en kunnen niet als met een tooverstaf zoo
, vergriekt worden, dat de maskers ons niet beletten het geheel een
vastenasondsgrap te vinden, wat te meer het geval zon zijn geweest, als
de spelers evenals de reuzen in het paardeaspel op stelten hadden
geloopen. Men heeft gedaan, wat binnen de grenzen van het mogelijko
., gedaan kon worden en ik ben den uitvoerders met duizend anderen
daarvoor zeer dankbaar. Even dankbaar was ik den heer Alb. Th.
. voor zyn gecast!geerden Warenar, al geleek de schouwburg en de ge
heele omgeving volstrekt niet op die van Hooft. Toen Goethe de
Ipltigcnie dichtte, wenschte hij een Grieksch treurspel genielelijk te maken
voor een Duitsch publiek en speelbaar voor Duitsche acteurs op een
Duifsch theater; de Antigone-coimuissie wenschte eveneens hetGriekscho
treurspel, manr onveranderd, genietelijk te maken voor een Nederlandsch
publiek; ze behield alles, wat ook thans nog mogelijk en begrijpelijk is
en liet geen woorden of zinsneden of tooneelen, maar alleen die
"ttiteilykheden weg, die ons in eene verkeerde stemming zouden brengen (mas
kers, kostumen) en wijzigde het koor in dier voege, dat het zichtbare
zweeg en bet onzichtbare zong, waardoor de zanguitvoericg volmaakt
was, hetgeen anders onmogelijk het geval had kunnen zijn.
Had de opening van het gymnasium moeten gevierd worden door do
opvoering van eene vertaling van een Grieksch treurspel, er is geen reden
waarom men dan toch niet het volledig samenstel eener helleensche
schouw. burgvertooning" zou eischen en wilde men dien eisch ontgaan, dan kon
men evengoed elk ander tooneehtuk opvoeren. Achtte men dat onge
past ^voor deze gelegenheid, dan zou men, zich op een archaistisch stand
punt" plaatsende, die plechtigheid moeten doen bestaan in een preek in
de kerk, tenzij de inwijding van 't gebouw moest voorafgaan met eene
reeks- aanspraken van autoriteiten in 't Latijn, gelijk vroeger te doen
gebruikelijk was. Maar tot welken kring van genoodigden en
autoriteiteiten men zich dan mocht bepaald hebben, nog altijd zoudeu er zoo
geen 97 pCt. dan toch zeker 95 pCt. bjj geweest zijn, die de taal ook
. niet verstonden en daarbij geen tekstboekjes hadden, geen verklarend
spel of decoratief en geen stemmingwekkende zang.
Wij zijn dankbaar ea voldaan geweest, we hebbon geen bewondering
gehuicheld, ws zijn de commissie en den uitvoerders dankbaar we heb
beo kunstgenot gesmaakt.
Taco H. <Je Beer.
UIT BELGIÏ;.
De tulpenkweeker, alias Der lustige Krieg.
De IndépenSanee schrijft over deze vortooning:
Ik zou veel te lang worden indien ik u alle de voorvallen wilde
meedeelen die in deze opera de opmerkzaamheid gaande houden. Hoe
het gemeenebeat Genua oorlog voert togen de stad Massala, wegens eene
danseres; hoe de hertogin van Malaspina een leger heeft geworven uit
louter vrouwen om Massala tegen de Genuezen te verdedigen; hoe de
gravin Lomellini. . . . den kolonel Uberto huwt, meeaende den hertog
van Limburg te trouwen, hoe men van Nicolaas Poot, een
Haarlemschen hovenier. . . . eenen valschen hertog maakt om de voortreffe
lijkheid van den jongen kolonel beter te doen uitkomen, enz.
Het Journal de Bnxellcs bekent eenvoudig in een nummer van den
zelfden datum, dat hij geen enkel woord (pas un traitre mot) van de
samenspraken en geene enkele bijzonderheid van de geheele verwikke
ling heeft verstaan, maar toch een recht aangenamen avond heeft door
gebracht. . . .
Is het eene slimheid van deze bladen over den knoop van het werk
heen te glijden, en zich van den domme te houden? . . . . par gard
.jpour les voisins d' outrc-Moerdyk ? . , . .
Ziehier wat er ia van de zaak.
Da comischa opsra of operette Der Lustige Krieg van Joh. Strauss
werd voor vijf jaren te Weenen zeshonderd maal gegeven, reisde weldra
naar Berlijn, waar zrj weder nieuwen bijval vond, en ia 1852 werd zij reeds
te New-York uitbundig toegejuicht.
Moest zulke populaire mnaiek in Brussel geenen opgang kunnen maken?
Voorzeker! Doch het onderwerp was al te Duitsch. In een Duitsch kleed
mag alleen Wagner in Brussel verschijnen, dewijl 't hij eene zekere klasse
van menschen cliic is van Wagner6 te spreken.
Toen de Bettélstudent zon worden opgevoerd moest de tekst eerst
geadapteerd worden op de omstandigheden, en veel meer is dit nu nog
met Der lustige Krieg het geval.
De duitsche operette is oorspronkelijk door Zeil en Genée bewerkt naar
eenen opeiatekst van Mélesville et Reber, genaamd Les dames capitaines,
een werk dat best vergeten mag worden. Doch zooals de duitsche tekst
nu door Strauss was ,,getoonzet"(!) kon hy aan de heereii en dames van
Brussel niet worden voorgezet.
De heeren Alfred en Maurice Hennequin zetten zich aan 't werk, ver
taalden, verbeterden, vermeerderden . . . doch nu waren de woorden on
mogelijk aan de muziek te lijman. Daar verscheen de bekende Maurica
Kufferath, adapteerde den tekst op de muziek en de Alca.za,r(thédtreroyat),
waar het toonwcrk zou worden opgevoerd, was geholpen.
De kern der verwikkeling is deze:
Een zekere tulpenhandelaar (ólevsur de tulipes) van Haarlem, reist met
zijue vrouw naar Florence (!) oin aan den hertog van Toskane bloembol
len te leveran. Op eenen gestolen ezel komt hij in de omstreken van
Massala. Deze stad ligt in twist met hare zusterstad Genua. Nicolaaa
wordt voor eenen spion gehouden en naar het legerkamp voor den ko
lonel Ubevto gebracht. Tegelijk is ook een jonge dame of weduwe
(Violetta, gravin Lomellini) gevangen genomen.
Uberto wordt natuurlijk op Violetta verliefd. De kolonel wil aanNicO"
laas de vrijheid wedergeven, indien hij op elke wijze Uberto's huwelyk met
Vioïetta wil bevorderen. Dat wordt aangenomen.
Violetta is ondortusschen ten huwelijk bestemd voor den groot-hertog
vaa Limburg". Door eenen brief welken Nicolaas moet vervalsenen, zal
Uberto ad interim Violetta huwen. Vervolgens moet Nicolaas zich als
eenen hertog kleeden en na verloop van eenige dagen (hoogst natuurlijk!)
Violetta komen afhalen. Ubeito fluistert hem in dat hij zich geheel als
Hollander aioet voordoen, slechts Nederlandsch spreken en zingen en
voorwenden moet dat hij geene andere taal verstaat. (De haeren Alfred
Hennequin, Maurice Heiinequiu en Maurice Kufferath laten Nicolaas, die
eenen plompen boer voorstelt, met zijne eigene vrouw en tête a tête be
lachelijker wijs altoos franse h spreken).
Nicolaas Poot handelt naar dit voorschrift, en op 't oogenblik dat hg
de bruid naar huis zal voeren vangt hij aan:
(letterlijk) Mevrouw ik wensch UTT goeden dag
Ik ten bofosrert inderdaed
Dat is uiet onplesierig
Eet Weder is bedijk!
Do solisten en vooral Violetta antwoorden daarop 5
AU quel jargon
L'hoïribls laajage"
Nicolaas voortgaande:
(letterlijk) Belieft u thee. triakt U koffée
Eon atnkjo visesea ? wat hebben Wij?
Hubt gij no;» tiet ontbeten?
Ik zou wel eoten."
Dan weer:
Honiblo langa^n."
Kortom Violetta krijgt eeuoa gi.-ooten afkeer van den (hollanclschen)
hertog van Limburg."
Ondanks dat wordt Jeanne (de vrouw van Nicolaas) die hem herkend
heeft, toch jaloersch op haren man, hetgeen aanleiding geeft tot nieuwe
verwikkeling, twist, verzoening, ea een vriendelijk intermezzo vormt.
Niets staat nu Uberto's huwelijk meer in don weg. Indien de ware
hertog" verschijnt, zal men hom eenvoudig misleiden.
Daarmede sluit het tweede bedrijf. Het stuk had er mede kunnen
eindigen. Iri het derde bedrijf wordt eenvoudig nog voorgesteld hoe de
twee steden door Violetta's bemiddeling vrede sluiten, en Uberto's bedrog
aan den dag komt.
Wij laten het den verstandigen lezer over, den vrij amakeloozen onzin
van dezen tekst, waaraan vole banden arbeidden, te beoordeelen. Hij is
eene aaneenschakeling van onwaarschijnlijkheden, tegenstrijdigheden, en
toont een volkomen afzijn van begrip van locale kennis, zoo niet nog meer.
Wanneer men daarbij nu nog bedeakt dat het leger (?) der Genueezen,
zoowel als dat van Massala door vrouwen wordt voorgesteld, dat
ondertusschen het pikante van den .Litstigen Krieg is dat de vrouwen van
Massala zich tegen de mannen van Genua verzetten; wanneer men zich
daarbij de sommige costumes impossïbles van de 18e eeuw voorstelt,
Bal men eoa begrip ervan krijgen wadrom de Indépendanoe en het
Journal de Bnixelles, gelijk vossen, deels niet hebben verstaan, deels niefc
hebben willen verstaan.
Dat een Oostenrijksche librettist een of ander afgelegen volk van uit
gesproken karakter ('t zij Engelschman, 't zij Hollander) tot voorwerp
van spot kiest, al is 't ook ten koste der eenvoudige waarheid en natuur
lijkheid dit kan men zich denken. Doch dat de heer Kufferath in
België, aan de Hollandsche grenzen, medewerkt om door adaptation die
valsche kleur nog te overdrijven, gelijk door een oogenblik van verge
lijking der twee teksten onmiddellijk kan blijken, en dat hij zeer weinig
de zeden en taal van eigen land en stamgenootea schynt te verstaan
is eene groote spleet in het harnas zijner critiek.
Oiidertusschen dient erkend te worden dat Der lustige Rrieg tot de
beste operetten van Joh. Strauss behoort. Men kan eene zekere oor
spronkelijkheid van vinding, petiU&eieud leven en frischheid aan deza
eenvoudige muziek niet ontzeggen.
Wij halen daaruit (Ie bedrijf) de kopletten van den markies Ugon aan,
vervolgens die van Nicolaas, Lat verlies van zijne bloembollen en zijne
vrouw betreurende; maar vooral de quintet HO. 8 die een wel doorwerkt
muziekstuk is, voi van ongezocht effect.